ECLI:NL:RBZWB:2024:3656

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
23/2466 t/m 23/2468
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen onbevoegdheid van de rechtbank in belastingzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 juni 2024, wordt het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 17 juli 2023 behandeld. De rechtbank had zich in die uitspraak kennelijk onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de beroepen van de belanghebbende, die betrekking hadden op het niet tijdig beslissen door de belastingdienst op verzoeken om uitstel van betaling. De belanghebbende, afkomstig uit Slowakije, had in verzet aangevoerd dat de rechtbank niet had beslist op zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoeken. De rechtbank oordeelt dat het verzet ongegrond is en bevestigt haar eerdere beslissing. Ze legt uit dat de rechtbank niet bevoegd is om te oordelen over beslissingen van de ontvanger van de belastingdienst, en dat de belanghebbende zich in dat geval tot de civiele rechter moet wenden. De rechtbank wijst ook de argumenten van de belanghebbende af die betrekking hebben op schending van het recht op een eerlijk proces en het recht op privacy. De rechtbank concludeert dat de eerdere uitspraak in stand blijft en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/2466 t/m 23/2468
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 op het verzet van

[belanghebbende] , uit [plaats] (Slowakije), belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank van 17 juli 2023 in het geding tussen
belanghebbende
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 17 juli 2023 waarin de rechtbank zich kennelijk onbevoegd heeft verklaard van de beroepen van belanghebbende kennis te nemen.
1.1.
Belanghebbende heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 17 juli 2023 (de bestreden uitspraak) terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [1] is dat zij onbevoegd is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2.
De bestreden uitspraak vermeldt in overweging 1 dat de uitspraak betrekking heeft op de beroepen van belanghebbende tegen het niet tijdig beslissen op:
  • het administratief beroep van 3 november 2022 tegen het afwijzen van een verzoek om uitstel van betaling van een aanslag motorrijtuigenbelasting, [aanslagnummer] .Y.290001 (de aanslag); en
  • het verzoek van 4 november 2022 aan de ontvanger om uitstel van betaling van een bedrag van € 1.656 (de aanslag vermeerderd met invorderingsrente en betekeningskosten).
2.3.
Belanghebbende heeft in verzet aangevoerd dat in de bestreden uitspraak niet is beslist op zijn beroep tegen het niet op tijd beslissen door de directeur van de belastingdienst op zijn verzoek om uitstel van betaling van het bedrag van € 1.656.
2.4.
De rechtbank stelt vast dat het door belanghebbende in verzet genoemde (tweede) verzoek om uitstel van betaling is opgenomen in het bij de directeur van de belastingdienst ingediende administratief beroep (zie 2.2). De rechtbank is van oordeel dat in de in verzet bestreden uitspraak terecht is overwogen dat tegen het uitblijven van een beslissing op het door belanghebbende ingediende administratief beroep, geen beroep mogelijk is bij de belastingrechter. Dit geldt eveneens voor het uitblijven van een beslissing op het in het administratief beroep vervatte verzoek om uitstel van betaling aan de directeur van de belastingdienst. Het innen van belastingen gebeurt door de ontvanger van de belastingdienst. Een verzoek om uitstel van betaling van belastingen kan op grond van artikel 25 van de Invorderingswet 1990 worden ingediend bij de ontvanger. Tegen de beslissing op een verzoek om uitstel van betaling kan administratief beroep worden ingesteld bij de directeur van de belastingdienst. Indien belanghebbende tegen het uitblijven van de beslissingen op administratief beroep door de directeur wenst op te komen moet hij zich wenden tot de civiele rechter. [2]
2.5.
Belanghebbende stelt zich verder op het standpunt dat door de rechtbank niet is beslist op zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek aan de ontvanger om uitstel van betaling van 4 november 2022. De rechtbank overweegt dat dit standpunt niet slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank is ook ten aanzien van het door belanghebbende ingediende beroep met betrekking tot het niet tijdig beslissen op zijn op 4 november 2022 ingediende verzoek om uitstel van betaling terecht geconcludeerd dat de rechtbank kennelijk onbevoegd is. [3] De reden hiervoor is dat de bestreden beslissing van de ontvanger niet een van de uitzonderingen is op het uitgangspunt dat de (fiscale)bestuursrechter niet bevoegd is te oordelen over beslissingen van de ontvanger op grond van de Invorderingswet 1990. [4]
2.6.
De door belanghebbende aangevoerde grond in verzet dat ten onrechte niet is beslist op zijn verzoeken om toekenning van dwangsommen, slaagt niet. Nu de rechtbank zich terecht kennelijk onbevoegd heeft verklaard, volgt daaruit dat de rechtbank ook niet bevoegd is een oordeel te geven of een dwangsom verschuldigd is. [5]
2.7.
Volgens belanghebbende is sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Ter onderbouwing voert belanghebbende aan dat de rechtbank in de bestreden uitspraak niet voldoende heeft gemotiveerd op grond van welke wettelijke bepalingen zij concludeert dat ze kennelijk onbevoegd is. Daarnaast is volgens belanghebbende in twee van de drie door hem ingediende beroepen geen uitspraak gedaan door de rechtbank (zie 2.3. en 2.5.) waardoor het recht op een eerlijk proces is geschonden. Tenslotte stelt belanghebbende dat het niet nemen van een inhoudelijke beslissing op de beroepen van belanghebbende en het niet vaststellen van dwangsommen, in strijd is met het recht op een eerlijk proces.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. Uit de in verzet
bestreden uitspraak volgt duidelijk op welke gronden de rechtbank heeft geconcludeerd dat zij kennelijk onbevoegd is. Zoals overwogen in 2.3. en 2.4. heeft de rechtbank zich terecht kennelijk onbevoegd verklaard. Het onbevoegd verklaren door de rechtbank levert geen strijd op met het recht op een eerlijk proces. Daarbij merkt de rechtbank op dat belanghebbende een rechtsingang heeft bij de civiele rechter om op te komen tegen het uitblijven van beslissingen op het door hem ingediende administratieve beroep en de verzoeken om uitstel van betaling.
Prejudiciële vragen
2.8.
Belanghebbende heeft verzocht om op de voet van artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen. De rechtbank ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen reden om een of meer prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen en gaat daarom voorbij aan het verzoek van belanghebbende. Anders dan belanghebbende betoogt, is de rechtbank niet verplicht tot het stellen van prejudiciële vragen.
Recht op privacy
2.9.
Tenslotte heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat sprake is van schending van het recht op privacy als bedoeld in artikel 8 EVRM en artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Belanghebbende voert aan dat er een onrechtmatige inmenging in zijn privéleven heeft plaatsgevonden, omdat niet op tijd is beslist op zijn verzoeken om uitstel van betaling en omdat niet op tijd dwangsommen aan hem zijn toegekend. Hierdoor is hij beland in een proces van langdurige rechtszaken en briefwisselingen met de rechtbank. Dit alles heeft gezorgd voor spanning en frustratie waardoor zijn persoonlijke levenssfeer is verstoord en zijn recht op privacy is geschonden.
Zoals hierboven is overwogen is de rechtbank kennelijk onbevoegd om te beslissen op de beroepen van belanghebbende die betrekking hebben op het niet tijdig beslissen op de door hem ingediende verzoeken tot uitstel van betaling en het door hem ingediende administratief beroep. Hieruit volgt dat de rechtbank ook geen oordeel kan geven over het standpunt van belanghebbende dat het niet tijdig beslissen een inbreuk vormt op zijn recht op privacy. De rechtbank is onbevoegd om een oordeel hierover te geven.

Conclusie en gevolgen

3. De grond van het verzet slaagt niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 17 juli 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
3.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M. H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 4 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Vgl. Hoge Raad 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2735.
3.Zie overweging 2.4. van de uitspraak van de rechtbank in deze zaken van 17 juli 2023.
4.Dit volgt uit artikel 8:5 van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak die behoort bij de Awb. In dat artikel 1 wordt de Invorderingswet 1990 genoemd.
5.Vgl. HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1797.