Op 30 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een naheffingsaanslag omzetbelasting en een verzuimboete opgelegd aan de belanghebbende. De rechtbank beoordeelde het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, die op 10 maart 2023 had plaatsgevonden. De inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2018, met een te betalen bedrag van € 9.537. Daarnaast was er een verzuimboete van € 953 opgelegd, die later door de inspecteur werd verminderd tot € 476. De rechtbank heeft op 18 april 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.
De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag en de boete terecht waren opgelegd, omdat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zij recht had op aftrek van voorbelasting. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende geen administratie had overgelegd ter onderbouwing van de door haar in aftrek gebrachte voorbelasting. De rechtbank weigerde ook om acht te slaan op audiofragmenten die na sluiting van het onderzoek waren ingediend, omdat de inspecteur daar niet op had kunnen reageren.
De rechtbank oordeelde verder dat de verzuimboete passend was, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat zij de nodige zorg had betracht om het verzuim te voorkomen. De rechtbank constateerde ook dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, maar dat dit niet leidde tot een vermindering van de boete. Uiteindelijk werd het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, en de rechtbank wees ook verzoeken om een dwangsom en schadevergoeding af.