ECLI:NL:RBZWB:2024:3535

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
BRE - 23 _ 2446
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag omzetbelasting en verzuimboete door de rechtbank

Op 30 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een naheffingsaanslag omzetbelasting en een verzuimboete opgelegd aan de belanghebbende. De rechtbank beoordeelde het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, die op 10 maart 2023 had plaatsgevonden. De inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2018, met een te betalen bedrag van € 9.537. Daarnaast was er een verzuimboete van € 953 opgelegd, die later door de inspecteur werd verminderd tot € 476. De rechtbank heeft op 18 april 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.

De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag en de boete terecht waren opgelegd, omdat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zij recht had op aftrek van voorbelasting. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende geen administratie had overgelegd ter onderbouwing van de door haar in aftrek gebrachte voorbelasting. De rechtbank weigerde ook om acht te slaan op audiofragmenten die na sluiting van het onderzoek waren ingediend, omdat de inspecteur daar niet op had kunnen reageren.

De rechtbank oordeelde verder dat de verzuimboete passend was, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat zij de nodige zorg had betracht om het verzuim te voorkomen. De rechtbank constateerde ook dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, maar dat dit niet leidde tot een vermindering van de boete. Uiteindelijk werd het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, en de rechtbank wees ook verzoeken om een dwangsom en schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2446

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 10 maart 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2018 opgelegd naar een te betalen bedrag van € 9.537 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd van € 953 (de boetebeschikking) en belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht van € 1.380 (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar afgewezen. Verder heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de boetebeschikking verminderd tot € 476 en belastingrentebeschikking verminderd tot € 1.379.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag, boete- en belastingrentebeschikking, zoals deze luiden na uitspraak op bezwaar, terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naheffingsaanslag, boete- en belastingrentebeschikking, zoals deze luiden na uitspraak op bezwaar, terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende dreef in de onderhavige jaren een eenmanszaak onder de [handelsnaam] . De activiteiten bestonden uit de verkoop van erotische artikelen via een webshop. De ondernemingsactiviteiten zijn gestaakt per 2 oktober 2018.
4.1.
In de tijdvakken gelegen in de perioden 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 (2015), 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 (2016), 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 (2017) en 1 januari 2018 tot en met 31 oktober 2018 (2018) heeft belanghebbende de volgende bedragen aan voorbelasting in aftrek gebracht:
Tijdvak
Voorbelasting
2015
€ 5.602
2016
€ 1.199
2017
€ 1.548
2018
€ 1.188
4.2.
De inspecteur heeft een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting voor de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een controlerapport met dagtekening 20 augustus 2020.
4.3.
In het controlerapport concludeert de inspecteur dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van voorbelasting, omdat belanghebbende geen administratie heeft overgelegd ter onderbouwing van de door haar in aftrek gebrachte voorbelasting. De inspecteur heeft aan belanghebbende aangekondigd dat de in de tijdvakken 2015, 2016, 2017 en 2018 in aftrek gebrachte voorbelasting volledig zal worden gecorrigeerd.
4.4.
De inspecteur heeft in het controlerapport ook aangekondigd om een verzuimboete aan belanghebbende op te leggen op basis van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
4.5.
De inspecteur heeft de in geschil zijnde naheffingsaanslag, boete- en belastingrentebeschikkingen (zie 1.1) conform de bevindingen in het controlerapport aan belanghebbende opgelegd.

Motivering

Vooraf; de na sluiting van het onderzoek ingekomen usb-sticks
5. Belanghebbende heeft bij een nader stuk, ingekomen bij de rechtbank op 6 april 2024, een viertal audiofragmenten gevoegd. De rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 15 april 2024 erover geïnformeerd dat deze audiofragmenten de rechtbank niet hebben bereikt en belanghebbende verzocht om de betreffende audiofragmenten op een usb-stick (in tweevoud) aan te leveren.
5.1.
De rechtbank heeft kort voor de zitting geconstateerd dat de hiervoor genoemde audiofragmenten haar toch hebben bereikt en dat zij deze ook kan beluisteren. Ter zitting heeft de rechtbank de vier audiofragmenten, behorend bij bijlage 5a, 10, 11 en 13 van het nadere stuk van belanghebbende, volledig afgespeeld. Daarop heeft de inspecteur verklaard dat hij daarmee voldoende op de hoogte is van de inhoud van de audiofragmenten.
5.2.
De gemachtigde heeft na afloop van de zitting, toen het onderzoek al was gesloten, twee usb-sticks aan de bode gegeven. De bode heeft deze usb-sticks op zijn beurt aan de behandelend rechter gegeven. Aangezien deze stukken na sluiting van het onderzoek ter zitting door de rechtbank zijn ontvangen, de hiervoor genoemde audiofragmenten reeds ter zitting zijn afgespeeld en de gemachtigde ter zitting niet heeft aangegeven dat hij de usb-sticks nog had willen overleggen waardoor de inspecteur niet in de gelegenheid is geweest om op (de inhoud van) de usb-sticks te reageren, zal de rechtbank bij de beoordeling van het geschil geen acht slaan op (de inhoud van) de usb-sticks. Op grond van het procesreglement worden de stukken wel toegevoegd aan het procesdossier. [1]
Vooraf; de motivering van de uitspraak op bezwaar
6. Belanghebbende heeft erover geklaagd dat de motivering van de uitspraak op bezwaar onjuist is geadresseerd en dus niet op juiste wijze is verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze klacht belanghebbende niet baten. Een eventuele onjuiste verzending van (de motivering van) de uitspraak op bezwaar tast de rechtskracht van de uitspraak op bezwaar niet aan. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar niet kan worden vernietigd omdat de motivering ervan mogelijk niet op juiste wijze is verzonden. De vraag of de motivering van de uitspraak op bezwaar op juiste wijze is verzonden komt alleen mogelijke betekenis toe in het kader van de beoordeling of het motiveringsbeginsel is geschonden. Echter, gesteld noch gebleken is dat daarvan in dit geval sprake is.
Naheffingsaanslag
7. Belanghebbende heeft in de in geschil zijnde tijdvakken voorbelasting in aftrek gebracht. Op belanghebbende rust de last om aannemelijk te maken dat zij terecht en tot het juiste bedrag voorbelasting in aftrek heeft gebracht.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de in geschil zijnde tijdvakken recht heeft op aftrek van voorbelasting. Belanghebbende heeft geen facturen of andere stukken overgelegd waaruit een bedrag aan in rekening gebrachte omzetbelasting volgt. Zij heeft ook niet op andere wijze aannemelijk gemaakt dat leveringen en diensten aan haar zijn verricht, ter zake waarvan voorbelasting aan haar in rekening zou zijn gebracht. De stelling dat de inspecteur reeds zou beschikken over facturen en/of administratie is – tegenover de betwisting daarvan door de inspecteur – niet aannemelijk geworden. Daarbij heeft de rechtbank ook meegewogen dat belanghebbende de facturen en/of administratie waarover de inspecteur beweerdelijk al zou beschikken niet alsnog zelf heeft ingebracht in de beroepsprocedure. De omstandigheid dat (een gedeelte van) de administratie is kwijtgeraakt, zoals belanghebbende nog heeft aangevoerd, ontslaat haar niet van de verplichting om het door haar geclaimde recht op aftrek van voorbelasting te onderbouwen. De overmacht die door het kwijtraken van de administratie bij belanghebbende zou kunnen zijn ontstaan, komt voor haar rekening en risico.
7.2.
Belanghebbende stelt dat zij op 16 januari 2023 contact heeft opgenomen met de belastingdienst om navraag te doen over openstaande schulden en dat toen is aangegeven dat er geen openstaande schulden zijn. Ter onderbouwing van deze stelling heeft belanghebbende audiofragmenten overgelegd.
7.3.
De rechtbank vat de stelling van belanghebbende op als een beroep op het vertrouwensbeginsel, in die zin dat bij haar het vertrouwen is gewekt dat de naheffingsaanslag zou zijn vernietigd of verminderd tot nihil. Dat beroep slaagt niet. Belanghebbende kan aan de enkele mededeling dat er op enig moment geen openstaande schulden zijn niet het vertrouwen ontlenen dat een naheffingsaanslag is vernietigd of verminderd tot nihil. De omstandigheid dat er op enig moment geen openstaande schulden zijn kan immers ook een andere oorzaak hebben. Dat belanghebbende anderszins de indruk heeft kunnen krijgen van een weloverwogen standpuntbepaling van de inspecteur op dit punt is niet gesteld of gebleken.
7.4.
Het voorgaande betekent dat de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd.
Verzuimboete
8. De inspecteur kan een boete van maximaal € 5.514 opleggen als de omzetbelasting die op aangifte moet worden voldaan niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de daartoe gestelde termijn is betaald. [2] De inspecteur legt in zo’n geval als uitgangspunt een boete op van 10% van de verschuldigde belasting tot het wettelijk maximum als hiervoor bedoeld. [3]
8.1.
De inspecteur heeft bij de naheffingsaanslag omzetbelasting een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd van 10% van de nageheven omzetbelasting (€ 953). De inspecteur heeft de verzuimboete bij uitspraak op bezwaar verminderd tot 5% van de nageheven omzetbelasting (€ 476).
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij terecht en tot het juiste bedrag voorbelasting in aftrek heeft gebracht (zie 7.1.). Dat betekent dat belanghebbende geen recht had op aftrek van voorbelasting. In zoverre is sprake van het niet betalen van omzetbelasting die op aangifte had moeten worden voldaan. Daarom kan er een verzuimboete aan belanghebbende worden opgelegd.
8.3.
Voor het opleggen van een verzuimboete is geen opzet of grove schuld vereist, alleen in geval van afwezigheid van alle schuld (avas) wordt geen verzuimboete opgelegd. Van avas is slechts sprake als belanghebbende in de gegeven omstandigheden de van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verzuim te voorkomen. [4] De bewijslast hiervoor rust op belanghebbende.
8.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aan deze bewijslast voldaan. Belanghebbende stelt dat zij de facturen en/of administratie ter onderbouwing van de in aftrek gebrachte voorbelasting al eerder aan de inspecteur heeft overgelegd, maar dat acht de rechtbank niet aannemelijk (zie 7.1.). Verder blijft de omstandigheid dat belanghebbende facturen en/of administratie (gedeeltelijk) is kwijtgeraakt voor rekening en risico van belanghebbende (zie ook 7.1.). Er kan dus niet worden gezegd dat belanghebbende in de gegeven omstandigheden de van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verzuim te voorkomen.
8.5.
De rechtbank acht de opgelegde verzuimboete in dit geval passend en geboden.
8.6.
De rechtbank constateert dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste feitelijke instantie (undue delay) met afgerond één jaar en tien maanden. Daarbij neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat 20 augustus 2020 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat de verzuimboete op dat moment in het controlerapport is aangekondigd, en zij uitspraak doet op 30 mei 2024. Omdat de verzuimboete minder bedraagt dan € 1.000 is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM, de verdragsschending voldoende gecompenseerd [5]
8.7.
Het voorgaande betekent dat de boetebeschikking, zoals deze luidt na uitspraak op bezwaar, terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Belastingrente
9. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrente. Belanghebbende heeft daartegen geen zelfstandige argumenten aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de naheffingsaanslag volgt.
Dwangsom
10. Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op een dwangsom in verband met het niet-tijdig beslissen op haar bezwaar. De inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat hij door belanghebbende in gebreke is gesteld voor het niet-tijdig beslissen op bezwaar.
10.1.
Als de ontvangst van een ingebrekestelling door de inspecteur wordt betwist, rust in beginsel op belanghebbende als verzender de last om de (tijdige) ontvangst aannemelijk te maken. In eerste instantie kan belanghebbende volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres.
10.2.
Belanghebbende heeft in dat verband aangevoerd dat zij bij brief met dagtekening 18 juli 2022 de inspecteur in gebreke heeft gesteld. De brief is geadresseerd aan het bezoekadres van het belastingkantoor in Den Haag. Ter onderbouwing van de verzending van de brief heeft belanghebbende een verzendbewijs van PostNL met [barcode] overgelegd, waaruit blijkt dat op 1 augustus 2022 een aangetekende zending is verstuurd naar het bezoekadres van de inspecteur.
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met het overleggen van het verzendbewijs de verzending van de ingebrekestelling aannemelijk heeft gemaakt. De omstandigheid dat belanghebbende het stuk heeft geadresseerd aan het bezoekadres van het belastingkantoor Den Haag, maakt dat niet anders. De inspecteur heeft namelijk aangegeven dat stukken die worden gezonden naar het bezoekadres worden aangenomen door de receptie. Verder geldt dat tussen de dagtekening van de ingebrekestelling en het verzendbewijs van PostNL enig tijdsverloop zit, maar dit tijdsverloop is niet van een zodanige omvang dat om die reden moet worden getwijfeld of het verzendbewijs betrekking heeft op de ingebrekestelling.
10.4.
Nu belanghebbende de verzending aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van de inspecteur om het vermoeden van ontvangst dat daaruit voortvloeit te ontzenuwen. [6] In dat kader heeft de inspecteur het volgende aangevoerd. De inspecteur stelt dat de postkamer van belastingkantoor Den Haag een Excel-lijst bijhoudt van alle ingekomen post die per aangetekende zending is verzonden. Het poststuk van belanghebbende en de barcode van het verzendbewijs komen niet in deze Excel-lijst voor. Daarnaast blijkt volgens de inspecteur uit navraag bij de receptie van het belastingkantoor Den Haag dat zij het poststuk van belanghebbende ook niet hebben ontvangen. Verder wijst de inspecteur erop dat belanghebbende geen afschrift van de website van PostNL heeft overgelegd, waaruit blijkt dat het poststuk daadwerkelijk is afgeleverd.
10.5.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met al hetgeen hij heeft aangevoerd het vermoeden van ontvangst voldoende heeft ontzenuwd. Het ligt dan op de weg van belanghebbende om de ontvangst door de inspecteur van de ingebrekestelling aannemelijk te maken. Daartoe had belanghebbende bijvoorbeeld een afschrift van de track&trace gegevens van PostNL kunnen overleggen. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft de ontvangst door de inspecteur ook niet op andere wijze aannemelijk gemaakt. De rechtbank acht belanghebbende er daarom niet in geslaagd acht om de ontvangst door de inspecteur van de ingebrekestelling aannemelijk te maken.
10.6.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de inspecteur de ingebrekestelling niet heeft ontvangen en dat de inspecteur dus niet rechtsgeldig in gebreke is gesteld. Aangezien een rechtsgeldige ingebrekestelling vereist is voor het kunnen toekennen van een dwangsom [7] en deze hier ontbreekt, wijst de rechtbank de aanspraak van belanghebbende op een dwangsom af.
Schadevergoeding
11. Belanghebbende verzoekt om een vergoeding van haar telefoonkosten die zij heeft moeten maken naar aanleiding van de onzekerheid die ontstaan door onjuiste verzending van de motivering van de uitspraak op bezwaar. Daarnaast verzoekt belanghebbende om een vergoeding van schade die zij heeft geleden na het bezoeken van een link die stond vermeld in de uitspraak op bezwaar van de inspecteur. Volgens belanghebbende leidde de link naar een niet door de belastingdienst beheerde malafide website, als gevolg waarvan malware op haar computer is geïnstalleerd. Door deze malware heeft belanghebbende bestanden verloren en heeft zij losgeld moeten betalen.
11.1.
De rechtbank wijst het verzoek van belanghebbende om een schadevergoeding af. Veroordeling tot betaling van schadevergoeding door de bestuursrechter in een zaak als hier aan de orde is namelijk alleen mogelijk bij een gegrond beroep. [8]

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag, boete- en belastingrentebeschikking, zoals deze luiden na uitspraak op bezwaar, in stand blijven. Omdat het beroep ongegrond is krijgt belanghebbende het door haar betaalde griffierecht niet terug. Bij een ongegrond beroep bestaat als uitgangspunt ook geen recht op een proceskostenvergoeding, zoals de door belanghebbende gestelde advocaatkosten. Dat is alleen anders in bijzondere omstandigheden, maar daar is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake. Dat betekent dat belanghebbende ook geen vergoeding van haar proceskosten krijgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een dwangsom af;
  • wijst het verzoek om een schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 30 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 2.16 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2024, Staatscourant 2023, 32442.
2.Artikel 67c, eerste lid, van de AWR.
3.Paragraaf 24, onderdeel 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
4.Vgl. Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.
5.Hoge Raad 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:175.
6.Hoge Raad 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416.
7.Artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
8.Artikel 8:73 van de Awb. Dit wetsartikel is in deze zaak nog van toepassing op basis van overgangsrecht waarin is voorzien bij de invoering van titel 8.4 van de Awb, te weten artikel V van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50) in samenhang bezien met de omstandigheid dat artikel 4:126 van de Awb nog niet in werking is getreden (vgl. Stb. 2013, 162).