Bijlage: relevante wet- en regelgeving
Participatiewet
Op grond van artikel 9, eerste lid, sub b, van de Participatiewet dient de bijstandsgerechtigde mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Op grond van het derde lid geldt de bovenstaande verplichtingen voor ieder van de partners, indien de bijstand aan gehuwden wordt verleend. De partners hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
Op grond van artikel 18, vierde lid, sub h, van de Participatiewet verlaagt het college de bijstand indien de bijstandsgerechtigde de verplichting om mee te werken aan het onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, niet nakomt. De bijstand dient dan conform artikel 18, vijfde lid, van de Participatiewet te worden verlaagd voor 100% voor een bij de verordening vastgestelde periode van maximaal 3 maanden.
Op grond van artikel 18, negende lid, van de Participatiewet dient het college af te zien van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Op grond van artikel 18, tiende lid, van de Participatiewet stemt het college een op te leggen maatregel af op de omstandigheden van de bijstandsgerechtigde en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, inden naar zijn oordeel, gelet op de bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
Op grond van artikel 18, elfde lid, van de Participatiewet kan het college die op grond van het vijfde lid de bijstand heeft verlaagd, op verzoek van de bijstandsgerechtigde ten aanzien van wie de maatregel is opgelegd, de verlaging herzien zodra uit de houding en gedrag van belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen bedoeld in het vierde lid nakomt.
Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ 2022
De belangrijkste bepalingen van deze verordening luiden als volgt.
Artikel 23
Gedragingen van een uitkeringsgerechtigde waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a, 17 tweede lid, 18, 55 en 56a van de PW niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
1. Het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
2. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of re-integratie;
3. Het niet of voldoende meewerken aan een re-integratietraject;
4. Het niet of onvoldoende verrichten van een door het dagelijks bestuur opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, PW
5. Het onvoldoende aantoonbaar trachten arbeid of passende scholing te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden gedurende de wachttijd van 4 weken na melding voor jongeren tot 27 jaar
1. Het door een alleenstaande ouder niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen verbonden aan de in artikel 9a, eerste lid, PW bedoelde ontheffing, wat heeft geleid tot het intrekking van de ontheffing van de arbeidsplicht;
2. Andere gedragingen, die de inschakeling in arbeid belemmeren;
3. Het niet nakomen van de verplichtingen zoals genoemd in artikel 17 tweede lid PW of het niet nakomen van een nadere verplichting op basis van artikel 55 PW
4. Het niet of in onvoldoende mate meewerken aan de taaltoets zoals bedoeld in artikel 18b, tweede lid, PW, waarvoor belanghebbende een schriftelijke uitnodiging heeft ontvangen.
1. Het niet nakomen van de in artikel 56a, tweede lid, van de PW neergelegde verplichting om gedurende een periode van zes maanden, gerekend vanaf de dag waarop het recht op bijstand ontstaat, mee te werken aan het financieel ontzorgen.
2. Het zich niet (tijdig) laten registreren als werkzoekende bij het UWV of het niet (tijdig) laten verlengen van de registratie;
1. De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 23 en 24 van deze verordening, wordt vastgesteld op:
a. 100% van de bijstandsnorm of grondslag IOAW/IOAZ gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;
b. 20% van de bijstandsnorm of grondslag IOAW/IOAZ gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie;
c. 5% van de bijstandsnorm of grondslag IOAW/IOAZ gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie.
2. Het dagelijks bestuur kan op basis van individuele omstandigheden besluiten om in afwijking van lid 1, onderdeel a, van dit artikel de maatregel effectueren door gedurende 2 maanden de uitkering met 50% te verrekenen.
3. Het dagelijks bestuur kan op basis van dringende redenen besluiten om het percentage, zoals genoemd in het eerste lid, onder a, van dit artikel te halveren.
4. Het dagelijks bestuur kan bij gedragingen uit de tweede en derde categorie, zoals bedoeld in de artikelen 23 en 24 van deze verordening, in plaats van een verlaging, een waarschuwing opleggen, als het dagelijks bestuur hiertoe in de individuele omstandigheden en/of dringende redenen aanleiding ziet.
5. Een waarschuwing wordt niet afgegeven wanneer sprake is van recidive zoals bedoeld in artikel 18, vijfde lid, onderdeel a, van deze verordening.
6. De duur van de verlaging als bedoeld in lid 1 van deze bepaling wordt verdubbeld indien er sprake is van recidive.
1. Als een uitkeringsgerechtigde een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de PW niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.
2. Het dagelijks bestuur kan op basis van individuele omstandigheden besluiten om in afwijking van lid 1 van dit artikel de maatregel te effectueren door gedurende 2 maanden de uitkering met 50% te verlagen.
3. De duur van de verlaging zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt verdubbeld als er sprake is van recidive en wordt vastgesteld op drie maanden als er sprake is van herhaalde recidive.