ECLI:NL:RBZWB:2024:3522

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
23/730
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijstandsuitkering en ingangsdatum volgens de Participatiewet

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2024, gaat het om de toekenning van een bijstandsuitkering aan eisers door de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. Eisers, die een onderneming hebben gevoerd, hebben in een besluit van 28 april 2022 een bijstandsuitkering toegewezen gekregen met een ingangsdatum van 2 maart 2022. Dit besluit werd door Baanbrekers in een beslissing op bezwaar op 14 december 2022 gehandhaafd, waarop eisers beroep instelden. De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 behandeld.

Eisers stelden dat de ingangsdatum van de bijstandsuitkering ten onrechte was vastgesteld op 2 maart 2022, omdat zij zich al in november 2021 telefonisch hadden gemeld. Baanbrekers betwistte dit en stelde dat eisers pas op 2 maart 2022 daadwerkelijk waren gestopt met hun onderneming. De rechtbank concludeerde dat eisers zich op 25 januari 2022 voor het eerst hadden gemeld voor bijstand en dat er geen bewijs was voor eerdere meldingen. De rechtbank oordeelde dat de ingangsdatum van de bijstandsuitkering terecht was vastgesteld op 2 maart 2022, omdat eisers op dat moment daadwerkelijk niet meer als zelfstandigen werkzaam waren.

De rechtbank benadrukte dat de bewijslast voor het recht op bijstand bij de aanvrager ligt en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. De persoonlijke en financiële omstandigheden van eisers werden niet als zodanig beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat Baanbrekers terecht de bijstandsuitkering had toegekend met ingang van 2 maart 2022. Eisers kregen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: 23/730 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], uit [plaats] ,

hierna gezamenlijk aangeduid als eisers,
en
het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers(Baanbrekers), verweerder.

Inleiding

1. Baanbrekers is in een besluit van 28 april 2022 (primair besluit) overgegaan tot het toekennen van een bijstandsuitkering aan eisers met ingang van 2 maart 2022.
Baanbrekers heeft in een beslissing op bezwaar van 14 december 2022 (bestreden besluit) de bezwaren van eisers tegen primair besluit I ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld, gelijktijdig met de zaken onder procedurenummers 23/2420, 23/2921 en 24/113 PW. Eisers zijn verschenen. Baanbrekers werd vertegenwoordigd door [naam 1] .
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eisers hebben een onderneming gevoerd met de naam [b.v.] De winkel van dit bedrijf is in oktober 2021 gesloten wegens een onveilige situatie in het bedrijfspand. Eisers hebben vervolgens geen inkomsten meer gehad.
Op 25 januari 2022 hebben eisers zich gemeld bij Baanbrekers voor het aanvragen van een uitkering op grond van de Participatiewet. Baanbrekers heeft hen doorverwezen voor het indienen van een aanvraag op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
Op 30 januari 2022 hebben eisers zich bij Baanbrekers gemeld voor het aanvragen van een Bbz-uitkering.
Op 2 maart 2022 hebben eisers zich opnieuw gemeld bij Baanbrekers voor het aanvragen van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Baanbrekers heeft eisers doorverwezen naar de behandelaar van de Bbz-aanvraag.
Op 14 maart 2022 heeft de dochter van eisers zich telefonisch gemeld bij Baanbrekers, waarbij zij heeft gesteld dat eisers zijn gestopt met hun onderneming, en dat zij niet verder wensen te gaan als zelfstandige.
Baanbrekers heeft eisers vervolgens een aanvraagformulier toegestuurd, dat op 28 maart 2022 is ingediend. Deze aanvraag heeft geleid tot de besluitvorming die is opgenomen in de inleiding.
Het standpunt van Baanbrekers
2. Volgens Baanbrekers is de ingangsdatum van de bijstandsuitkering terecht vastgesteld op 2 maart 2022, omdat toen pas duidelijk was dat eisers niet meer met hun zelfstandige werkzaamheden konden doorgaan en gingen stoppen. Uit de contacten met eisers voorafgaand aan 2 maart 2022 blijkt dat zij voor die datum niet waren gestopt als zelfstandigen. Eisers hebben zich op 25 januari 2022 voor het eerst gemeld voor een bijstandsuitkering, maar waren toen nog voornemens om een ander pand te zoeken en het bedrijf voort te zetten. Volgens Baanbrekers is geen sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat met terugwerkende kracht bijstand moest worden verleend.
Het standpunt van eisers
3. Volgens eisers heeft Baanbrekers de ingangsdatum van de bijstandsuitkering ten onrechte vastgesteld op 2 maart 2022. Zij voeren hiertoe aan dat zij zich reeds in november 2021 telefonisch hebben gemeld, maar dat Baanbrekers (ten onrechte) stelde dat geen bijstand kon worden aangevraagd omdat eisers nog bedrijven op hun naam hadden staan. Baanbrekers heeft volgens eisers verkeerd gehandeld door steeds te verwijzen naar verschillende loketten en medewerkers. Zij wijzen hierbij op een e-mail van de heer [naam 2] (consulent zelfstandigen) van 10 maart 2022 aan het bijstandsloket. De bijstandsuitkering zou volgens eisers al in moeten gaan per oktober 2021, omdat het bedrijf van eisers feitelijk per die datum gesloten was.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
In artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Relevante rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep
5.1
Iemand die bijstand aanvraagt moet volgens vaste rechtspraak van hoogste bestuursrechter, de Centrale Raad van Beroep (CRvB) aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. [1] De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren.
5.2
Uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet volgt dat in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB kan van dit uitgangspunt worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als komt vast te staan dat de betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend die tot een beslissing had moeten leiden, of indien is gebleken dat de betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden. [2]
Nu het gaat om een uitzondering op de wettelijke hoofdregel, moet de betrokkene aannemelijk maken dat sprake is van zo’n bijzondere situatie. [3]
Beoordeling door de rechtbank
6.1
Uit de dossierstukken leidt de rechtbank af dat eisers zich op 25 januari 2022 voor het eerst hebben gemeld bij Baanbrekers voor bijstand. Dat eisers zich reeds in november 2021 zouden hebben gemeld, blijkt niet uit het dossier en hebben eisers niet nader onderbouwd.
In de meldbrief van Baanbrekers van 26 januari 2022 is opgenomen dat eiser niet gestopt is als zelfstandige. Dit vindt steun in een e-mailbericht van eiser van 25 februari 2022, waarin hij akkoord gaat met een huurprijs voor een bedrijfspand per 1 maart 2022. Hieruit kan worden afgeleid dat eisers zich in ieder geval op 25 februari 2022 nog bezig hielden met bedrijfsmatige activiteiten. Pas op 14 maart 2022 is namens eisers duidelijk te kennen gegeven dat zij zijn gestopt met hun bedrijf, waardoor 2 maart 2022 de eerste meldingsdatum is waarop een recht op bijstand kon worden aangenomen.
6.2
De stelling van eisers dat zij zich verschillende keren hebben gemeld, maar door Baanbrekers telkens (verkeerd) zijn doorverwezen, slaagt niet. Gezien het e-mailbericht van eiser van 25 februari 2022 heeft Baanbrekers de melding van 25 januari 2022 niet anders hoeven opvatten dan als een melding of aanvraag gericht op het verkrijgen van bijstand op grond van het Bbz 2004. Aan personen die als zelfstandige in de zin van het Bbz 2004 kunnen worden aangemerkt, komt geen bijstand toe op grond van de Participatiewet.
6.3
Een aanvraag op grond van het Bbz 2004 kan ook niet gelijk lopen met een aanvraag voor bijstand. De rechtbank wijst hierbij op de rechtspraak van de CRvB. [4]
Hoewel Baanbrekers mogelijk meer had kunnen doen om eisers goed voor te lichten over de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een (reguliere) bijstandsuitkering en wat in dat verband van hen werd verwacht, hebben eisers er zoals blijkt uit de dossierstukken bewust voor gekozen om zo lang mogelijk te proberen om hun bedrijfsmatige activiteiten als zelfstandige voort te kunnen zetten. Op de zitting hebben eisers dit, daarnaar gevraagd, nogmaals bevestigd.
6.4
Gelet hierop, en de onder overweging 5.1 opgenomen bewijslastverdeling bij een aanvraagsituatie, bestaat onvoldoende aanleiding om uit te gaan van de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bijstand moest worden verleend vanaf een eerdere ingangsdatum dan 2 maart 2022. De door eisers naar voren gebrachte persoonlijke en financiële omstandigheden vormen naar het oordeel van de rechtbank niet zodanige bijzondere omstandigheden. Volgens vaste rechtspraak is het verkeren in bijstandbehoevende omstandigheden geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan bijstandsverlening met terugwerkende kracht gerechtvaardigd is. [5]
6.5
Evenmin vormen de door eisers gestelde omstandigheden zeer dringende redenen zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet, op grond waarvan Baanbrekers met ingang van een eerdere datum bijstand had moeten toekennen.
Daarvan is in ieder geval sprake in geval van een ‘acute noodsituatie’. Dat kan een situatie zijn die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben, maar dit begrip is niet tot die situaties beperkt. [6] Bij de beoordeling of een acute noodsituatie zich voordoet zal ook moeten worden afgewogen of het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid.
Daarbij is van belang dat de wetgever bij het begrip 'zeer dringende reden' heeft gedacht aan een extreme situatie en nadrukkelijk niet heeft beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is.
Een acute noodsituatie zoals hiervoor is beschreven is niet gesteld en daarvan is de rechtbank ook niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

7. Baanbrekers heeft terecht met ingang van 2 maart 2022 een bijstandsuitkering toegekend aan eisers. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen het griffierecht daarom niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier op 22 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB: 2022:2332.
2.zie de uitspraak van 22 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1650.
3.zie de uitspraak van de CRvB van 11 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1366.
4.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4759.
5.zie voetnoot 2.
6.zie de uitspraak van de CRvB van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.