ECLI:NL:RBZWB:2024:3397

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
23/3290
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WW-uitkering na herhaalde aanvraag door eiseres

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiseres had eerder een aanvraag ingediend die op 13 juli 2022 was afgewezen omdat zij niet beschikbaar was voor werk. Na een herhaalde aanvraag op 21 februari 2023, die ook werd afgewezen, heeft eiseres bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het UWV de herhaalde aanvraag terecht als zodanig heeft aangemerkt, maar dat de afwijzing van de WW-uitkering evident onredelijk is. De rechtbank oordeelt dat de UWV niet voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van eiseres, waaronder de opname van haar partner in het ziekenhuis en de psychische gevolgen daarvan. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3290

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.M.A. Leijser),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.W.G. Bombeeck).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.1
Het UWV heeft bij besluit van 13 juli 2022 deze aanvraag afgewezen. Eiser heeft hierna opnieuw een aanvraag ingediend.
1.2
Het UWV heeft bij besluit van 24 februari 2023 de aanvraag afgewezen omdat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Met het bestreden besluit van 2 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.3
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.
1.5
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Op 1 april 2022 is eiseres gestart met een BBL-opleiding bij het ROC [plaats 2] en heeft in dat kader op basis van een praktijkovereenkomst gewerkt bij [B.V. 1] . De overeenkomst met [B.V. 1] is beëindigd per 31 mei 2022. Op 28 juni 2022 heeft eiseres een WW-uitkering aangevraagd. Op 13 juli 2022 heeft het een medewerker van het UWV telefonisch contact met eiseres gehad. In diens telefoonnotitie staat daarover: “
Cl. vertelde dat ze ontslag had genomen na haar proeftijd omdat ze de wijk waar ze werkte niets vond. Ze had ergens anders gesolliciteerd en zou daar worden aangenomen maar toen werd haar partner opgenomen in het ziekenhuis. Ze achtte zichzelf toen niet meer beschikbaar voor werk. Ik heb haar uitgelegd dat als ze niet beschikbaar is voor de arbeidsmarkt ze geen WW kan krijgen. Ze begreep dit.”.
Bij besluit van 13 juli 2022 heeft het UWV de aanvraag afgewezen met daarbij de motivering dat eiseres per 1 juni 2022 geen WW-uitkering kan ontvangen omdat zij niet beschikbaar is voor werk. Tegen dit besluit heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend.
2.2
Op 21 februari 2023 heeft eiseres opnieuw een aanvraag voor een WW-uitkering per 1 juni 2022 ingediend. Het UWV heeft op 22 februari 2023 telefonisch contact met eiseres gehad naar aanleiding van deze aanvraag. Volgens de van dit gesprek opgemaakte telefoonnotitie heeft eiseres aangegeven dat zij in de proeftijd bij [B.V. 1] is ontslagen, maar wel uitzicht had op een andere baan. Dit kon niet doorgaan omdat haar partner op 5 juni 2022 als slachtoffer van zinloos geweld in het ziekenhuis is beland. Ongeveer 10 tot 12 weken heeft hij in het ziekenhuis gelegen. Eiseres is naar eigen zeggen niet beschikbaar voor werk, zij heeft door de gebeurtenissen PTSS opgelopen.
2.3
Bij het primaire besluit van 24 februari 2023 heeft het UWV de aanvraag om een WW-uitkering afgewezen met als motivering dat op 13 juli 2022 reeds is beslist dat eiseres geen WW-uitkering krijgt, en dat deze beslissing niet verandert. Er zijn namelijk geen nieuwe feiten of omstandigheden, zodat er geen reden bestaat om de beslissing van 13 juli 2022 opnieuw te beoordelen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.4
Met het bestreden besluit van 2 mei 2023 heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard. Als motivering is daarin opgenomen dat het UWV alleen onderzoek hoefde te doen naar de eventuele onjuistheid van de eerdere beslissing als er nieuwe feiten en omstandigheden worden aangevoerd, die betrekking hebben op de periode waarop het eerdere besluit ziet, maar niet eerder bekend waren of niet eerder konden worden aangevoerd (hierna: nova, in enkelvoud: novum).
De door eiseres ingezonden aangepaste versie van de ontslagbrief van [B.V. 1] is volgens het UWV niet als novum aan te merken. Tijdens de eerste aanvraag had eiseres zelf juist een andere versie van de ontslagbrief ingezonden en verklaard zelf te zijn gestopt bij [B.V. 1] . Het aanvoeren van nieuwe of aanvullende argumenten zijn geen feiten of omstandigheden die toen niet bekend waren of bekend kónden zijn. De door eiseres overgelegde medische informatie over haar persoonlijke situatie ziet niet op de datum in geding (1 juni 2022) en is derhalve niet relevant voor de vraag of sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Omdat er geen sprake is van nova, hoefde er volgens het UWV niet opnieuw gekeken te worden naar de inhoud van de eerdere beslissing.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden het verzoek van eiseres om terug te komen op het besluit van 13 juli 2022 heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunt eiseres
5. Eiseres voert aan dat haar toenmalige werkgever [B.V. 1] had besloten om de praktijkovereenkomst met ingang van 31 mei 2022 te beëindigen. Met ingang van 1 juni 2022 is zij werkloos geraakt. Op dat moment was ze wel beschikbaar voor werk. Eiseres was doende met solliciteren om binnen de termijn van 10 weken een nieuwe leerplek te vinden. Op 5 juni 2022 is de man van eiseres slachtoffer geworden van zinloos geweld. Eiseres was daar getuige van. Wegens deze omstandigheden kon eiseres niet bij een andere werkgever aan de slag gaan.
Aanvankelijk had eiseres een brief van [B.V. 1] van 10 juni 2022 overgelegd, maar uit deze brief bleek niet duidelijk dat [B.V. 1] de praktijkovereenkomst had beëindigd. Daarom heeft eiseres in bezwaar een aangepaste versie in het geding gebracht [aan de zin: “
Hierbij bevestig ik je dat op 31 mei 2022, na werktijd, de leer-/arbeidsovereenkomst bij [B.V. 2] , binnen proeftijd is beëindigd” is toegevoegd: “
, op initiatief van de werkgever.”].
Gelet op hetgeen op 5 juni 2022 is voorgevallen en de gevolgen daarvan, kan niet aan eiseres worden tegengeworpen dat zij ten tijde van de eerste aanvraag in staat zou zijn geweest om de aangepaste versie van de brief van [B.V. 1] aan te leveren. Eiseres had de fulltime zorg over haar man en kind. Pas begin januari 2023 heeft eiseres stappen kunnen zetten om hetgeen het gezin is overkomen te verwerken.
Toetsingskader
6. De rechtbank stelt vast dat tegen het besluit van 13 juli 2022 geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Dit besluit is daarmee in rechte komen vast te staan. Het verzoek van eiseres van 21 februari 2023 heeft het UWV terecht aangemerkt als een herhaald verzoek.
6.1
In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
In het tweede lid is bepaald dat het bestuursorgaan, indien geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
6.2.
Indien het bestuursorgaan de herhaalde aanvraag met toepassing van artikel 4:6 van de Awb heeft afgedaan, toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nova. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [1]
6.3
Van nova is volgens vaste jurisprudentie sprake bij feiten en omstandigheden die dateren van na het eerdere besluit, of die dateren van vóór dat besluit, maar redelijkerwijs niet eerder konden worden aangevoerd dan wel van bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten en omstandigheden die redelijkerwijs niet eerder konden worden overgelegd. Indien de nieuwe feiten of omstandigheden op voorhand geen afbreuk kunnen doen aan het eerdere besluit, kan een nadere toetsing echter achterwege blijven.
Is er sprake van nova?
7. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag om een WW-uitkering in eerste instantie, bij besluit van 13 juli 2022, is afgewezen omdat eiseres niet beschikbaar was voor werk.
7.1
Volgens eiseres is sprake van nova en zij wijst daarbij onder andere op de aangepaste versie van de brief van [B.V. 1] van 10 juni 2022. Naar het oordeel van de rechtbank kan de aanpassing aan de betreffende brief echter geen afbreuk kan doen aan het (eerdere) besluit van 13 juli 2022. In dat besluit is de afwijzingsgrond voor de aanvraag namelijk dat eiseres niet beschikbaar zou zijn voor arbeid. De vraag op wiens initiatief de arbeidsovereenkomst is beëindigd, speelde – blijkens de motivering daarvan – geen rol in het oorspronkelijke besluit. Daarom kan een nadere toetsing achterwege blijven. Het UWV heeft deze brief terecht niet als novum aangemerkt.
7.3
De door eiseres ingediende medische informatie over haar persoonlijke situatie die is ontstaan na de periode nadat haar man als slachtoffer van zinloos geweld op 5 juni 2022 in het ziekenhuis is beland, heeft het UWV eveneens terecht niet aangemerkt als novum. Deze informatie ziet immers niet op de datum in geding (1 juni 2022), maar op de periode daarná. Het feit dat eiseres na het voorval op 5 juni 2022 psychische problemen heeft ondervonden is niet relevant voor de vraag of eiseres per 1 juni 2022 een WW-uitkering had kunnen krijgen.
7.4
De rechtbank komt tot de conclusie dat het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nova.
Is het bestreden besluit evident onredelijk?
8. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of het bestreden besluit, inhoudende de handhaving van het besluit van 13 juli 2022, en daarmee de weigering een WW-uitkering toe te kennen, evident onredelijk is. Het UWV heeft zich ter zitting, desgevraagd, op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.1
Enerzijds ziet dat op de (onmiskenbare) onjuistheid van het oorspronkelijke besluit en anderzijds op de vraag of het besluit ondanks (onmiskenbare) onjuistheid zou mogen worden gehandhaafd. Bij de laatste vraag, moet een belangenafweging worden gemaakt met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Daarbij kan een rol spelen wat er financieel gezien voor partijen op het spel staat. [2]
8.2
Naar het oordeel van de rechtbank is het oorspronkelijke besluit onmiskenbaar onjuist. Het UWV heeft het besluit gebaseerd op hetgeen eiseres tijdens het telefoongesprek op 13 juli 2022 heeft verklaard. In het besluit staat namelijk: “
U heeft ons laten weten dat u op dit moment geen werk kunt zoeken. U heeft namelijk aangegeven dat u niet beschikbaar bent voor de arbeidsmarkt.” Uit de telefoonnotitie van 13 juli 2022 volgt echter dat eiseres heeft gezegd dat zij zich niet meer beschikbaar achtte voor werk toen haar partner in het ziekenhuis was opgenomen. De partner van eiseres is op 5 juni 2022 opgenomen in het ziekenhuis en hieraan kon het UWV dus niet de conclusie verbinden dat eiseres (reeds) op 1 juni 2022 niet beschikbaar was voor arbeid. Dat betekent dat de in het besluit van 13 juli 2022 opgenomen afwijzingsgrond dat eiseres niet beschikbaar is voor werk, niet kon worden gebruikt om de aanvraag om een WW-uitkering per 1 juni 2022 af te wijzen.
8.3
Bij de vervolgens te maken belangenafweging betrekt de rechtbank dat de partner van eiseres op 5 juni 2022 betrokken is geraakt bij een ernstig geweldsincident en daardoor tien tot twaalf weken in het ziekenhuis is opgenomen. Eiseres was getuige van dat voorval en heeft hierdoor naar eigen zeggen psychische problemen ondervonden hetgeen zij ook nader heeft onderbouwd. Eiseres voert aan dat zij gedurende een zeer lange periode in een overlevingsstand heeft gestaan. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat eiseres hierdoor niet tijdig rechtsmiddelen aan heeft kunnen wenden tegen het besluit van 13 juli 2022. Verder weegt de rechtbank mee dat de uitvoeringslasten voor het UWV om aan eiseres (eventueel) alsnog een WW-uitkering toe te kennen, beperkt zijn, terwijl het in stand laten van het besluit van 13 juli 2022 voor eiseres grote (financiële) gevolgen heeft. Immers, doordat haar een WW-uitkering is onthouden, heeft zij geen toegang tot een (eventuele) uitkering op grond van de Ziektewet. Indien eiseres wel per 1 juni 2022 een WW-uitkering zou hebben gekregen, zou zij mogelijk na haar uitval als gevolg van het voorval op 5 juni 2022 in aanmerking zijn gekomen voor een uitkering op grond van de Ziektewet.
8.4
Uit het voorgaande volgt dat handhaving van het besluit van 13 juli 2022, zonder nadere motivering, evident onredelijk is en dat het UWV moet terugkomen van dit besluit, voor zover daarbij is uitgegaan van het feit dat eiseres op 1 juni 2022 niet beschikbaar zou zijn voor arbeid.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit kan geen stand houden. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. Het UWV zal, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw op het bezwaar moeten beslissen. De rechtbank geeft hiervoor een termijn van zes weken.
Vergoeding griffierecht en proceskosten
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt dat rechtbank dat het UWV aan eiseres de door haar betaalde griffierechten vergoedt.
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,-).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
-draagt het college op om het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
-veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van €1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 21 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www. rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 (r.o. 4.3.3.) en 23 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1449 (r.o. 4.2.).
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 12 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1422, ro. 4.5.