ECLI:NL:RBZWB:2024:3281

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
23/10350
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 11 september 2023, waarin de intrekking en terugvordering van hun bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet is vastgesteld. Eisers hebben in augustus 2019 gemeld dat zij in het buitenland verbleven, maar hebben niet de benodigde gegevens overgelegd om hun recht op bijstand vast te stellen. Het college heeft daarop de bijstandsuitkering ingetrokken en het onverschuldigd betaalde bedrag teruggevorderd over de periode van 6 september 2018 tot en met 31 oktober 2019. Dit besluit is eerder door de rechtbank vernietigd, maar alleen voor de datum van intrekking.

Naar aanleiding van de eerdere uitspraak heeft het college het bezwaar opnieuw beoordeeld en de datum van intrekking opnieuw vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, omdat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij recht op bijstand hadden in de betreffende periode. De rechtbank oordeelt dat het college op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak en dat de ingangsdatum van de intrekking correct is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat eisers het terug te vorderen bedrag van € 5.867,76 moeten betalen en dat zij geen vergoeding van proceskosten ontvangen.

De rechtbank benadrukt dat de bewijslast bij eisers ligt om aan te tonen dat zij recht op bijstand hadden, en dat de stelling dat alleen bijstand kan worden teruggevorderd voor de periodes dat zij in het buitenland verbleven, niet kan worden gevolgd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers verworpen en de uitspraak van 17 mei 2024 openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10350 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2024 in de zaak tussen

[eisers] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. H. Selçuk),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg, het college
(gemachtigde: mw. [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 11 september 2023 (het bestreden besluit), inhoudende de intrekking en terugvordering van hun bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers hebben bij het college gemeld dat zij in augustus 2019 in het buitenland hebben verbleven. Daarop heeft het college nadere informatie opgevraagd om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. Na herhaalde verzoeken hebben eisers niet de benodigde gegevens overgelegd. In het besluit van 12 december 2019 heeft het college de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken omdat het recht op bijstand als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet kan worden vastgesteld. De onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering is teruggevorderd over de periode 6 september 2018 tot en met 31 oktober 2019. Tevens is vastgesteld dat de inlichtingenplicht is geschonden met betrekking tot het melden van vermogen in onroerend goed in Turkije. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank van 27 juli 2023 [1] is dat beroep gegrond verklaard en is het besluit van 12 december 2019 vernietigd, maar alleen voor zover dat ziet op de datum van intrekking van de bijstandsuitkering.
3. Naar aanleiding van die uitspraak heeft het college het bezwaar opnieuw beoordeeld en gegrond verklaard, omdat de datum van intrekking onjuist is. Deze is opnieuw vastgesteld in het bestreden besluit. Vanwege schending van de inlichtingenplicht kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld over de periode 18 oktober 2018 tot en met 31 oktober 2019. Uit het overgelegde overzicht van reizen naar het buitenland en de stempels in de paspoorten kan namelijk niet worden vastgesteld wanneer en hoe lang eisers in het buitenland hebben verbleven. Daarnaast is niet duidelijk geworden hoe eisers de vliegtickets, het verblijf en het levensonderhoud in Turkije hebben betaald. Tot slot is niet duidelijk geworden met welke middelen eisers het onroerend goed in Turkije hebben verworven. Het terug te vorderen bedrag is vastgesteld op € 5.867,76.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het college met het bestreden besluit op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 27 juli 2023. [2] Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Periode van intrekking
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de ingangsdatum van de intrekking van 18 oktober 2018 op zichzelf juist is. Ook is niet in geschil dat zij de inlichtingenplicht van artikel 17 van de PW [3] hebben geschonden, en dat het vervolgens aan eisers is om aannemelijk te maken of en in hoeverre zij in de betreffende periode wel recht op bijstand hadden. [4]
7. Eisers voeren aan dat met de uitspraak van 27 juli 2023 de gehele periode van intrekking opnieuw beoordeeld moet worden en dat uit de overgelegde gegevens kan worden vastgesteld wanneer zij in het buitenland waren. Daarom kan het recht op bijstand in de betreffende periode worden vastgesteld. Dat gegevens uit het overzicht niet overeenkomen met paspoortstempels kan niet voor rekening van eisers komen. Daarnaast kan alleen bijstand worden teruggevorderd over de korte periodes dat zij in het buitenland verbleven.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de uitspraak van 27 juli 2023 blijkt dat de inlichtingenplicht is geschonden en dat het college de onverschuldigd uitbetaalde bijstand kon terugvorderen over de genoemde periode, behalve dat de ingangsdatum niet klopt. Het college heeft de ingangsdatum opnieuw vastgesteld op 18 oktober 2018 en deze datum is op zichzelf niet in geschil. Daarnaast heeft het college toegelicht dat zij de volledige periode opnieuw heeft beoordeeld, zodat de ingangsdatum op zorgvuldige wijze vastgesteld kon worden. Gelet hierop bestond de mogelijkheid voor eisers om nadere informatie te geven om hun verblijven in het buitenland alsnog aannemelijk te maken. Maar daar is geen gebruik van gemaakt. In de gronden van beroep is ook geen onderbouwing gegeven voor de stelling dat het verblijf in het buitenland wel kan worden vastgesteld. De enkele stelling dat het niet voor rekening van eisers kan komen dat data uit het gegeven overzicht en de paspoortstempels niet overeenkomen, kan niet worden gevolgd. De bewijslast ligt immers bij eisers om hun verblijf in het buitenland aannemelijk te maken. Tot slot kan de stelling dat alleen de bijstand over de periodes in het buitenland kan worden teruggevorderd nergens toe leiden, omdat niet kan worden vastgesteld wanneer zij precies in het buitenland zijn geweest. Het college heeft daarmee op juiste wijze uitvoering gegeven aan de uitspraak van 27 juli 2023.
Vermogensonderzoek
9. Eisers voeren aan dat de waarde van het onroerend goed in Turkije te hoog is ingeschat en dat zij voornemens zijn een second opinion expertiserapport in te brengen.
10. Deze beroepsgrond slaagt niet. Bij uitspraak van 27 juli 2023 is immers al geoordeeld dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te maken van het onroerend goed in Turkije. Tegen deze uitspraak hebben zij geen hoger beroep ingesteld, waardoor dit oordeel in rechte vaststaat. Gelet op de uitspraak diende het college enkel de datum van intrekking opnieuw vast te stellen en dat heeft zij gedaan. De uitkomst van het vermogensonderzoek kan dan ook niet in deze procedure opnieuw ter discussie worden gesteld.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers het terug te vorderen bedrag moeten betalen. Daarnaast krijgen eisers het griffierecht niet terug en krijgen zij ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Vermunt, griffier op 17 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:130.
3.Participatiewet.
4.CRvB 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2754.