ECLI:NL:RBZWB:2023:5336

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_53
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking en terugvordering van hun bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg heeft op 12 december 2019 de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken per 6 september 2018 en een bedrag van € 12.514,26 teruggevorderd over de periode van 6 september 2018 tot en met 31 oktober 2019. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het besluit gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers sinds 6 september 2018 een bijstandsuitkering ontvangen, maar dat zij in het buitenland verbleven zonder dit te melden. Het college heeft hen verzocht om bewijsstukken van hun verblijf in het buitenland, maar eisers hebben niet voldaan aan de inlichtingenplicht. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de bijstandsuitkering gerechtvaardigd is, maar niet vanaf 6 september 2018, omdat eisers op die datum in Nederland waren. De rechtbank vernietigt het besluit van het college voor wat betreft de datum van intrekking en draagt het college op om een nieuwe beslissing te nemen.

De rechtbank concludeert dat het college het griffierecht aan eisers moet vergoeden en hen een vergoeding van € 1.674,- voor proceskosten moet betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 juli 2023 en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/53 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] (eiseres) en [naam eiser] (eiser), uit [plaatsnaam] , hierna gezamenlijk aangeduid als eisers
gemachtigde: mr. H. Selçuk,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg,verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking en terugvordering van hun bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
In het besluit van 12 december 2019 heeft het college de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken per 6 september 2018 en de onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering van eisers teruggevorderd over de periode van 6 september 2018 tot en met 31 oktober 2019.
Het terug te vorderen bedrag is daarbij vastgesteld op € 12.514,26.
1.1.
Met het bestreden besluit van 25 november 2021 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eisers en [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] namens het college.
1.4.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd met 6 weken.

Totstandkoming van het besluit

2.
Feiten
Eisers ontvangen sinds 6 september 2018 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Eisers hebben bij het college gemeld dat zij van 5 augustus 2019 tot 29 augustus 2019 in het buitenland zijn. In verband daarmee heeft het college eisers verzocht op 30 augustus 2019 op het gemeentehuis kopieën in te leveren van hun Nederlandse paspoorten en, indien van toepassing, hun buitenlandse paspoorten, inclusief de bladen waarop in- en uitreisdata zijn vermeld. Ook heeft het college eisers verzocht om schriftelijk te verklaren hoe zij hun verblijf in het buitenland hebben betaald en waar zij hebben verbleven, ondersteund met deugdelijke en verifieerbare bewijsstukken. Ook heeft het college gevraagd om kopieën van vliegtickets en betaalbewijzen van overnachtingen.
In de brief van 5 september 2019 heeft het college eisers verzocht de nog ontbrekende gegevens in te leveren, alsmede kopieën van hun bankrekeningen over de periode van 1 januari 2019 tot 1 september 2019.
Met de brief van 16 september 2019 heeft het college eisers uitgenodigd voor een gesprek op 1 oktober 2019 en hun verzocht de ontbrekende gegevens mee te nemen.
In het besluit van 1 oktober 2019 heeft het college de betaling van eisers bijstandsuitkering vanaf 1 september 2019 geschorst en hun gevraagd voor 17 oktober 2019 de nog genoemde ontbrekende gegevens in te leveren. Eisers hebben daarop een aantal gegevens ingediend.
In het besluit van 7 november 2019 heeft het college nogmaals gevraagd de ontbrekende gegevens, en kopieën van bankafschriften over de periode vanaf 6 september 2018 tot heden, in te leveren voor 22 november 2019.
In het besluit van 12 december 2019 heeft het college de bijstandsuitkering per 6 september 2018 ingetrokken omdat het recht als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet kan worden vastgesteld. Ook heeft het college de als gevolg hiervan onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering van eisers teruggevorderd over de periode van 6 september 2018 tot en met 31 oktober 2019.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de datum van intrekking van de bijstandsuitkering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Beroepsgronden
Eisers voeren aan dat zij het niet eens zijn met het college dat zij geen duidelijkheid hebben gegeven over hun verblijf in het buitenland. Zij hebben alle pagina’s van hun paspoorten gekopieerd en hebben een overzicht van de Turkse overheid gevraagd en verstuurd naar het college waarin alle in- en uitreisdata door Turkije zijn geregistreerd. Dat de stempels op de paspoorten niet overeenkomen met dit overzicht kan hun niet verweten worden. Eisers zijn in Turkije steeds op familiebezoek gegaan. Eisers erkennen dat zij geen melding van hun verblijf in het buitenland hebben gedaan. Een subjectieve verklaring daarover voegt daar volgens eisers niets aan toe. Zij stellen dat het college het recht wel kan vaststellen omdat de verblijven kort zijn geweest en ook niet iedere maand zijn voorgekomen. De terugvordering over de langere periode staat volgens eisers niet in verhouding tot deze kortdurende verblijven. Verder stellen eisers dat zij informatie hebben verleend aan het college. Naast bewijsstukken van de tickets hebben zij ook hun bankafschriften overgelegd en vragen hierover beantwoord. Het is voor eisers niet duidelijk wat het college nog meer verlangt en wat het college precies met deze informatie wil toetsen. Eisers zijn het tenslotte niet eens met de uitkomst van het vermogensonderzoek. De waarde van hun vermogen is te hoog geschat. Zij zullen nog een expertiserapport in geding brengen.

Overwegingen

5. De periode die hier beoordeeld moet worden, loopt van 6 september 2018 tot en met 31 oktober 2019.
Uit artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet volgt dat er geen recht op bijstand bestaat voor degene die meer dan vier weken per kalenderjaar in het buitenland verblijft.
Om vast te stellen of eisers recht hadden op bijstand in de periode in geding, is met name van belang om te weten wanneer en hoe lang zij precies in Turkije zijn geweest. Daarbij is niet van belang wat de reden van dat verblijf is geweest.
Met de brief van 8 september 2020 heeft het college, hangende de bezwaarprocedure, aan (de gemachtigde van) eisers meegedeeld welke gegevens er nog ontbreken:
  • De originele machtiging om onderzoek te doen in Turkije;
  • Een schriftelijke verklaring gedurende welke periode eisers precies in het buitenland hebben verbleven van 6 september 2018 tot en met 31 oktober 2019. Het gegeven overzicht van de Turkse overheid is niet compleet;
  • Een schriftelijke verklaring onderbouwd met deugdelijke en verifieerbare bewijsstukken hoe alle reizen en verblijven en kosten van levensonderhoud in Turkije zijn betaald gedurende genoemde periode. Alsmede een uitleg wie de tickets heeft betaald en wat het doel van de reis naar het buitenland was, onderbouwd met deugdelijke en verifieerbare bewijsstukken.
Eisers hebben hierop enkele schriftelijke gegevens ingeleverd, waaronder bankafschriften, kopieën van hun paspoorten en boekingsgegevens van vliegtickets.
Tijdens de bezwaarprocedure mag het college de grondslag van het besluit aanvullen en wijzigen. Er is immers sprake van verlengde besluitvorming. Het college heeft via het UWV (het Internationaal Bureau Fraude IBF) onderzoek gedaan naar het bezit van onroerend goed van eisers in Turkije. Uit dit onderzoek is gebleken dat eisers onroerend goed in Turkije bezitten.
6.
Intrekking
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat in dit geval aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op het college rust.
Eisers zijn verplicht juiste en volledige informatie over hun woon- en verblijfsituatie te verschaffen, ook over verblijf buiten Nederland. Die informatie is immers van essentieel belang voor de vaststelling van het recht op bijstand. Uit de door eisers overgelegde kopieën van hun paspoorten blijkt dat zij meerdere malen in het buitenland hebben verbleven. Zij hebben daarvan, met uitzondering van het verblijf van eiseres van 5 augustus 2019 tot 29 augustus 2019, geen melding gemaakt bij het college. Daarmee is de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet geschonden. Eisers bestrijden dit ook niet.
Evenmin is in geschil dat eisers onroerend goed in Turkije bezitten dat zij niet bij het college hebben gemeld. Eisers hebben ook hiermee de inlichtingenplicht geschonden.
Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkenen in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren. Het is dan aan de betrokkenen om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenplicht zouden hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zouden hebben gehad (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2754).
Eisers zijn daar niet in geslaagd. Met de door eisers ingeleverde gegevens kan niet worden vastgesteld wanneer en hoe lang zij in Turkije zijn geweest. Vliegtickets en de betalingsgegevens daarvan zijn niet door eisers ingeleverd. Het standpunt van eiseres dat dat niet mogelijk was omdat haar schoonmoeder de vliegtickets heeft betaald, houdt geen stand. Eiseres had immers bij haar schoonmoeder de gevraagde betaalgegevens kunnen opvragen, bijvoorbeeld een kopie van het bankafschrift of betaalbewijs. De vliegtickets moeten in het bezit van eisers zelf zijn (geweest). Niet gebleken is dat eisers niet de mogelijkheid hadden om de vliegtickets en betalingsgegevens over te leggen.
Eisers hebben ook niet voldaan aan het verzoek van het college om zelf, aan de hand van hun paspoorten, een overzicht op te stellen van de perioden waarin zij in het buitenland zijn geweest. Voor zover eisers stellen dat zij niet meer weten wanneer zij precies in het buitenland waren en hoelang, dient dit voor hun rekening en risico te blijven. Een subjectieve verklaring van eisers kan, anders dan zij stellen, wel degelijk een begin van bewijs bevatten, zeker als die verklaring is onderbouwd met stempels in eisers paspoorten.
De rechtbank volgt het college in het standpunt dat het niet mogelijk is om aan de hand van de paspoorten van eisers vast te stellen welke perioden zij in het buitenland zijn geweest. De gegevens van de Turkse overheid komen niet overeen met de stempels in de paspoorten. Van eiseres is immers alleen de datum 27 februari 2018 (buiten de periode in geding) op het overzicht van de Turkse overheid vermeld. De reizen die eiseres in 2019 heeft gemaakt staan niet in het overzicht vermeld. Van eiser is in het overzicht een viertal perioden vermeld (18 oktober 2018 tot 23 oktober 2018, 7 januari 2019 tot 21 januari 2019, 5 juni 2019 tot 16 juni 2019 en 20 juli 2019 tot 26 juli 2019). De beroepsgrond van eisers dat het recht wel kan worden vastgesteld op basis van het overzicht van de Turkse overheid slaagt dan ook niet.
Eisers hebben daarnaast geen toelichting gegeven op de ingeleverde bankafschriften of anderszins duidelijkheid verschaft over hoe zij hun vliegtickets en verblijven hebben betaald en in hun levensonderhoud hebben voorzien. De blote stelling, zonder nader bewijs, dat de vliegtickets zijn betaald door familie en dat zij bij hun familie hebben verbleven (geen kosten), is volstrekt onvoldoende.
De rechtbank is van oordeel dat het college de bijstandsuitkering mocht intrekken, maar niet vanaf 6 september 2018. Uit de stukken volgt dat eisers op 6 september 2018 beiden in Nederland waren. Zij zijn op 10 september 2018 op het gemeentehuis geweest voor de aanvraag van hun uitkering. Op 6 september 2018 waren eisers in elk geval niet gedurende meer dan 28 dagen in het buitenland geweest.
Het college zal de datum van intrekking van de bijstandsuitkering opnieuw moeten vaststellen, rekening houdend met het bovenstaande.
6.1.
Verder volgt uit het vermogensonderzoek dat eiser sinds 30 juli 2019 onroerend goed op zijn naam heeft staan met een waarde van € 33.387,00 en eiseres sinds 2 september 2020 met een waarde van € 342,-. Het college stelt dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door hiervan geen melding te maken. Verder hebben eisers niet duidelijk gemaakt hoe het onroerend goed is verworven en met welke middelen het wordt onderhouden. Ook hierdoor is het recht op bijstandsuitkering niet vast te stellen. De rechtbank kan dit volgen.
Nu het onroerend goed bij de toekenning van de bijstandsuitkering nog niet op naam van eisers stond, kan intrekking van de bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht pas vanaf 30 juli 2019 plaatsvinden. Eisers betwisten de waarde van het onroerend goed maar hebben dit tot op heden niet onderbouwd met schriftelijke stukken. De rechtbank gaat daarom uit van de waarde die volgt uit het vermogensonderzoek.
7. Terugvordering
Indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht is het college verplicht de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Tegen de terugvordering hebben eisers geen gronden aangevoerd. Niet gebleken is van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Uit het voorgaande volgt wel dat het college het terugvorderingsbedrag opnieuw moet vaststellen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd voor zover het betreft de datum van intrekking van de bijstandsuitkering. Het college zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden. Eisers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Er is een beroepschrift ingediend en gemachtigde is op de zitting verschenen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de datum van intrekking van de bijstandsuitkering;
  • draagt het college op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het betaalde griffierecht van € 50,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier op 26 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
In artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Participatiewet is bepaald dat degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland, geen recht heeft op bijstand.
In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
In artikel 54, derde lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
In artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.