Op 17 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. Eiser had een bijstandsuitkering aangevraagd op 24 mei 2019, welke was toegekend. Echter, op 20 juli 2023 heeft Baanbrekers deze uitkering met terugwerkende kracht ingetrokken per 14 juni 2023, omdat eiser geen medewerking had verleend aan een huisbezoek dat was ingesteld naar aanleiding van anonieme meldingen over een gezamenlijke huishouding en zwart werk. Eiser maakte bezwaar tegen deze intrekking, maar Baanbrekers handhaafde het besluit.
De rechtbank heeft op 15 april 2024 de zaak behandeld. Eiser voerde aan dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek en dat Baanbrekers andere, minder ingrijpende middelen had moeten inzetten om de rechtmatigheid van de uitkering te onderzoeken. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad geen redelijke grond was voor het huisbezoek, omdat Baanbrekers niet had aangetoond dat er concrete feiten waren die de noodzaak voor een huisbezoek rechtvaardigden. Bovendien had Baanbrekers andere middelen kunnen gebruiken om de situatie te verifiëren.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg Baanbrekers op om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd Baanbrekers veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de inzet van ingrijpende maatregelen zoals huisbezoeken, en de verplichting om eerst minder ingrijpende middelen te overwegen.