In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Gilze en Rijen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande woning, vastgesteld op € 296.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 236.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende aanwezig was, evenals vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde waarde. De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld en bepaalt deze schattenderwijs op € 272.000. Daarnaast wordt er een schadevergoeding van € 50 toegekend aan de belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de WOZ-waarde van de woning dienovereenkomstig. De heffingsambtenaar wordt ook veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal € 2.588,75 bedragen.
De rechtbank benadrukt dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat de belanghebbende niet in staat is geweest om zijn voorgestelde waarde aannemelijk te maken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.