ECLI:NL:RBZWB:2024:2949

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
22/4980 en 22/4982
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen in verband met vermeende uitdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 mei 2024, worden de beroepen van belanghebbenden tegen de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015 beoordeeld. De inspecteur had aan beide belanghebbenden navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij hij stelde dat er sprake was van een uitdeling door de vennootschap aan belanghebbende 2. De rechtbank behandelt de beroepen en oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in 2015 een uitdeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de navorderingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen ten onrechte zijn opgelegd, omdat de waarde in het economisch verkeer van de woning aanzienlijk lager was dan de overeengekomen verkoopprijs. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen, en kent proceskostenvergoeding toe aan de belanghebbenden. De uitspraak benadrukt het belang van de dubbele bewustheidstoets bij het vaststellen van een uitdeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/4980 en 22/4982

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende 1] , en

[belanghebbende 2] ,

beiden uit [plaats] , belanghebbenden,
(gemachtigde: drs. [naam 1] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbenden tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 19 september 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbenden over het jaar 2015 ieder een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd (de navorderingsaanslagen). Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslagen heeft de inspecteur belanghebbende 1 € 2.956 en belanghebbende 2 € 2.939 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen).
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbenden ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van belanghebbenden deelgenomen, bijgestaan door [naam 2] . Namens de inspecteur hebben mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] deelgenomen. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen zal verzenden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen terecht en naar de juiste hoogte zijn opgelegd/genomen. Meer specifiek is in geschil of in 2015 sprake is van een uitdeling. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbenden.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de navorderingaanslagen en de belastingrentebeschikkingen ten onrechte opgelegd/genomen omdat in 2015 geen uitdeling heeft plaatsgevonden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende 2 was tot 2004 gehuwd met [naam 3] (de ex-echtgenote). Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorden een woning aan de [adres] (de woning) te [plaats] en alle aandelen in [bedrijf] B.V. (de vennootschap). De woning en de aandelen zijn bij echtscheidingsconvenant toebedeeld aan belanghebbende 2.
4.1.
De woning is door belanghebbende 2 en de ex-echtgenote in 1999 aangekocht voor een koopsom van ƒ 990.100 (€ 449.287).
4.2.
Belanghebbenden zijn gehuwd en waren in 2015 woonachtig in de woning. Zij waren in 2015 elkaars fiscaal partner voor de inkomstenbelasting.
4.3.
Op 2 november 2015 zijn belanghebbende 2 en de vennootschap mondeling overeengekomen om de woning aan de vennootschap te verkopen. De verkoop is op 16 februari 2016 schriftelijk vastgelegd. De schriftelijke overeenkomst vermeldt onder meer:
  • Een koopsom van € 513.000, kosten koper;
  • Levering van de woning uiterlijk ultimo 2016;
  • Dat de woning in een gebrekkige staat van onderhoud verkeert;
  • Dat belanghebbende 2 onbekend is met eventuele aanwezigheid van asbest in de woning;
  • Dat de onroerende zaak vanaf 16 februari 2016 voor rekening en risico van de vennootschap komt;
  • Bij tekortkoming van één van de partijen bij de overeenkomst ontbinding na ingebrekestelling kan plaatsvinden, waarbij de nalatige partij een boete van 10% verbeurt;
  • Dat de woning op grond van de Opiumwet voor bepaalde tijd onder bestuursdwang gesloten is, waarbij het de verwachting van verkoper is dat de last opgeheven zal worden.
4.4.
In 2016 onderzocht de vennootschap de mogelijkheden tot verkoop van de woning. De ex-echtgenote toonde haar interesse en liet een bouwtechnische keuring uitvoeren op 13 juli 2016. In het keuringsrapport van 25 oktober 2016 staat dat er in de woning asbesthoudend materiaal verwerkt is en dat de verkoper of diens vertegenwoordiger hiermee bekend was.
4.5.
Op 2 augustus 2016 werd tussen de vennootschap enerzijds en de ex-echtgenote en haar nieuwe partner anderzijds onder voorwaarden overeenstemming bereikt over de verkoop van de woning door de vennootschap aan de ex-echtgenote en haar nieuwe partner.
4.6.
Op 6 oktober 2016 diende belanghebbende 2 zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2015 (de aangifte) in. Met dagtekening 18 november 2016 zijn de primitieve aanslagen IB/PVV over het jaar 2015 overeenkomstig de ingediende aangiften aan belanghebbenden opgelegd.
4.7.
Op 24 oktober 2016 (tevens waardepeildatum) is de woning door een taxateur in opdracht van de vennootschap getaxeerd op een waarde van € 372.000. De taxateur schat in dat de kosten met betrekking tot asbestverwijdering en achterstallig onderhoud € 25.000 respectievelijk € 32.000 bedragen.
4.8.
Op 6 november 2016 zijn de vennootschap en de ex-echtgenote overeengekomen dat de ex-echtgenote de woning van de vennootschap koopt tegen een koopsom van € 325.000.
4.9.
In opdracht van de inspecteur heeft op 19 september 2019 een beoordeling plaatsgevonden door een taxateur van de Belastingdienst van de taxatie van 24 oktober 2016. De taxatiebeoordeling vermeldt onder meer:
“Het taxatierapport van [naam 4] kan ik in grote lijnen volgen. De
referenties zijn goed vergelijkbaar. Wat ik mis in zijn rekenmodel, is de
verschillen in de waarde van de bijgebouwen, aangezien de bijgebouwen
bij het getaxeerde aanmerkelijk groter zijn dan bij de genoemde
referenties.
Voor de vertaling van deze waarde naar 2-11-2015 heb ik voor de
tijdscorrectie de indexcijfers van het kadaster gebruikt voor Noord-
Brabant per kwartaal. Dat levert andere correctiepercentages. Ik kom
vervolgens tot een waarde op 2-11-2015 van € 375.000,--.”
4.10.
De inspecteur heeft met dagtekening 19 december 2020 (belanghebbende 2) respectievelijk 28 december 2020 (belanghebbende 1) navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 opgelegd aan belanghebbenden waarbij hij is uitgegaan van een uitdeling door de vennootschap aan belanghebbende 2 voor het verschil tussen € 513.000 (koopprijs woning door vennootschap van belanghebbende 2) en € 375.000 (door de taxateur van de Belastingdienst genoemde waarde van de woning per 2 november 2015). De uitdeling is vastgesteld op 99/100 (aandelenbelang van belanghebbende 2 in de vennootschap) x € 138.000 = € 136.620. Omdat sprake is van fiscaal partnerschap tussen belanghebbenden en zij niet kenbaar hebben gemaakt hoe zij de vermeende uitdeling wensten te verdelen, heeft de inspecteur bij ieder van hen het door de inspecteur gestelde inkomen uit aanmerkelijk belang voor de helft (€ 68.310) in aanmerking genomen.
4.11.
Het verloop van de WOZ-waarde van de woning is als volgt:
Peildatum
WOZ-waarde
1-1-2013
€ 513.000
1-1-2014
€ 492.000
1-1-2015
€ 485.000
1-1-2016
€ 325.000

Motivering

Vooraf
5. Partijen zijn het erover eens dat als er een uitdeling heeft plaatsgevonden, deze in 2015 heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal partijen bij haar beoordeling in hun gemeenschappelijke standpunt volgen en er vanuit gaan dat de economische overdracht van de woning van belanghebbende 2 aan de vennootschap op 2 november 2015 heeft plaatsgevonden.
Bewijsaanbod ter zitting
5.1.
Belanghebbenden hebben ter zitting verzocht om nadere stukken te mogen overleggen. De inspecteur heeft zich hiertegen verzet. De rechtbank overweegt dat belanghebbenden geen gewichtige reden hebben gegeven waarom de stukken niet eerder konden worden overgelegd dan ter zitting. Zij heeft het aanbod tot overlegging van de stukken door belanghebbenden als tardief geweigerd, mede gelet op de omvang van de stukken.
Is in 2015 sprake van een uitdeling?
6. Van een uitdeling is sprake wanneer een vermogensverschuiving plaatsvindt van de vennootschap naar de aandeelhouder als gevolg waarvan aan het vermogen van de vennootschap enig geldbedrag of ander goed ten gunste van de aandeelhouder wordt onttrokken (onttrekking), gedekt door de daarin aanwezige winst (winstcapaciteitsvereiste), mits zowel de aandeelhouder als de vennootschap zich van die vermogensverschuiving bewust zijn geweest (het dubbele bewustheidsvereiste). [1] De bewijslast dat sprake is van een uitdeling rust op de inspecteur.
6.1.
De inspecteur stelt dat belanghebbende 2 in 2015 een uitdeling heeft genoten omdat de vennootschap de woning tegen een te hoge prijs van hem heeft gekocht. De overeengekomen koopprijs van de woning wijkt aanzienlijk af van de waarde in het economisch verkeer. De vennootschap is daardoor verarmd en belanghebbende 2 is daardoor verrijkt. De inspecteur verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt dat de waarde in het economisch verkeer aanzienlijk afwijkt van de overeengekomen koopprijs onder meer naar (1) de omstandigheid dat binnen enkele maanden na deze transactie de woning door de vennootschap is doorverkocht voor € 325.000 en (2) de taxatiebeoordeling van de taxateur van de Belastingdienst waarbij de waarde per 2 november 2015 is bepaald op € 375.000. Omdat belanghebbende 2 de (enig) bestuurder van de vennootschap was en de woning tegen een aanmerkelijk lagere prijs dan de waarde in het economisch verkeer is overgedragen, moet op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad [2] worden verondersteld dat zowel de vennootschap als belanghebbende 2 zich bewust waren van de bevoordeling. Het tegendeel is niet aannemelijk gemaakt, aldus nog steeds de inspecteur.
6.2.
Belanghebbende 2 betwist dat de vennootschap de woning voor een te hoge prijs van hem heeft gekocht en betwist verder dat, zo al een vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden, sprake is geweest van een bewuste bevoordeling. Hij verwijst daarbij naar de WOZ-waarde van de woning op de peildatum 1 januari 2015 van € 485.000 die de transactieprijs van € 513.000 benadert. Verder heeft hij gesteld dat hij in 2015 niet bekend was met de aanwezigheid van asbest in de woning, zodat hij die omstandigheid destijds niet in aanmerking kon nemen.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat de waarde in het economisch verkeer van de woning ten tijde van de (economische) overdracht aanzienlijk lager was dan de overeengekomen verkoopprijs. De rechtbank voegt daar het volgende aan toe. Op 24 oktober 2016 (tevens waardepeildatum) is de woning door een taxateur in opdracht van de vennootschap getaxeerd op een waarde in het economische verkeer van € 372.000. De juistheid van deze waarde is door geen van partijen ter discussie gesteld. Het verschil ten opzichte van de overeengekomen verkoopprijs van € 513.000 van nog geen jaar eerder bedraagt € 141.000. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de woning in minder dan een jaar met dit bedrag in waarde is gedaald. Desgevraagd heeft belanghebbende ter zitting voor dit grote verschil ook geen verklaring kunnen geven. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat de woning ten tijde van de verkoop aan de vennootschap reeds in gebrekkige staat van onderhoud verkeerde (zie 4.3.).
6.4.
Aangezien de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde in het economisch verkeer van de woning aanzienlijk lager is dan de overeengekomen waarde, heeft hij – behoudens tegenbewijs – ook aannemelijk gemaakt dat een bevoordelingsbedoeling aanwezig was. [3]
6.5.
Belanghebbende 2 heeft in dat kader gesteld dat de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2014, welke waarde is vastgesteld in 2015, het uitgangspunt is geweest voor de overeengekomen kooprijs. Hij wijst erop dat de WOZ-waarde in beginsel de waarde in het economisch verkeer van een onroerende zaak vertegenwoordigt, althans benadert. Ook heeft hij gesteld dat er destijds geen aanleiding was om te veronderstellen dat deze waarde onjuist was. Hij heeft daarom ook geen bezwaar gemaakt tegen deze waarde. Bovendien zijn WOZ-waarden in het algemeen eerder te laag dan te hoog, aldus nog steeds belanghebbende.
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende 2 hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van de (economische) overdracht van de woning op 2 november 2015 een bevoordelingsbedoeling bij partijen ontbrak. Toen was de beduidend lagere taxatiewaarde van € 372.000 per peildatum 24 oktober 2016 nog niet bekend bij belanghebbende 2. Verder acht de rechtbank van belang dat de WOZ-waarde over 2015 (met waardepeildatum 1 januari 2014) ook in lijn was met de vastgestelde WOZ-waarden over eerdere jaren. De beduidend lagere WOZ waarde over 2017 met waardepeildatum 1 januari 2016 was in 2015 nog niet bekend en de gedingstukken geven overigens ook geen aanleiding om te twijfelen aan de afwezigheid van een bevoordelingsbedoeling in 2015. Nu de rechtbank van oordeel is dat niet aan de dubbele bewustheidstoets wordt voldaan, is evenmin sprake van een uitdeling van de vennootschap aan belanghebbende 2. Dit betekent tevens dat bij belanghebbende 1 ten onrechte een inkomen uit aanmerkelijk belang vanwege een aan haar toerekenbare winstuitdeling in aanmerking is genomen. De navorderingsaanslagen moeten daarom worden vernietigd.
Belastingrentebeschikkingen
7. Omdat de navorderingsaanslagen worden vernietigd, worden ook de belastingrentebeschikkingen vernietigd.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn gegrond. Dat betekent dat de navorderingaanslagen worden vernietigd. Ook worden de belastingrentebeschikkingen vernietigd.
8.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbenden vergoeden en krijgen belanghebbenden ook een vergoeding van hun proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van belanghebbenden een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Omdat de zaken van belanghebbenden samenhangende zaken betreffen in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zal de rechtbank aan zowel belanghebbende 1 als belanghebbende 2 een proceskostenvergoeding toekennen van € 875 (€ 1.750 gedeeld door twee).
8.2.
Van een verzoek om een kostenvergoeding in de bezwaarfase is niet gebleken, hetgeen wel vereist is om recht te hebben op een kostenvergoeding, zodat de rechtbank voor de bezwaarfase geen kostenvergoeding zal toekennen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen;
In de zaak met nummer BRE 22/4980
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende 1 moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan belanghebbende 1.
In de zaak met nummer BRE 22/4982
-bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende 2 moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan belanghebbende 2.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 6 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 8 juli 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA2193 en Hoge Raad 24 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0411.
2.Hoge Raad 4 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1699.
3.Hoge raad 4 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1699.