ECLI:NL:RBZWB:2024:2948

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
23/2252
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzuimboete opgelegd aan een gedetineerde belastingplichtige in Spanje

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2024, wordt het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende, die in 2019 gedetineerd was in Spanje, een aanslag in de inkomstenbelasting en een verzuimboete opgelegd. De rechtbank behandelt de vraag of de verzuimboete terecht is opgelegd en of de belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om gehoord te worden in de bezwaarfase. De rechtbank concludeert dat de verzuimboete terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende niet tijdig aangifte heeft gedaan, ondanks meerdere herinneringen en aanmaningen. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet in strijd heeft gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur door de belanghebbende niet op zijn verzoek in Spanje te horen. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende verantwoordelijk blijft voor zijn fiscale verplichtingen, ook al was hij gedetineerd. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van afwezigheid van alle schuld, omdat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij alle redelijke zorg heeft betracht om aan zijn aangifteverplichting te voldoen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van de belanghebbende af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2252

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (Spanje), belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 maart 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 919 (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur een verzuimboete van € 2.757 opgelegd (de verzuimboete) en € 24 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft verzocht om de zaak zonder zitting te behandelen. De rechtbank heeft een zitting noodzakelijk geacht en het verzoek daarom afgewezen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Namens de inspecteur heeft mr. [inspecteur] deelgenomen. Belanghebbende en gemachtigde zijn niet verschenen. Gemachtigde heeft bij brief met dagtekening 22 maart 2024 met als onderwerp ‘Zitting 28 maart 2024’ de rechtbank namens belanghebbende verzocht om de zaak af te doen op basis van de stukken aangezien er voldoende informatie gedeeld is. De rechtbank leidt uit het onderwerp van deze brief af dat belanghebbende en gemachtigde op de hoogte waren van de zitting en stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.
1.5.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende was in 2019 gedetineerd te Spanje, welke detentie voortduurde tot 28 oktober 2022. Belanghebbende is bij brief met dagtekening 28 februari 2020 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2019.
4.1.
Bij brief met dagtekening 3 oktober 2020 vraagt de gemachtigde aandacht voor de situatie van belanghebbende. De brief vermeldt onder meer:
“(…)
Het ondertussen onverminderd voortdurende verzwaarde regime van 'alle beperkingen', conform "§ 10 LOGP', van de Spaanse "Ley Orgánica 1/1979, General Penitenciara"), maakt communicatie met de buitenwereld (mijzelf inbegrepen) de facto onmogelijk.
(…)
Op aanraden van de inspecteur verzocht ik bij schrijven van 29 juli 2020 reeds het correspondentieadres te willen wijzigen en in het bezit te worden gesteld van de aangifteformulieren voor 2017 t/m 2019 (productie 5).
Over de aangiftebrief 2019 wordt inmiddels beschikt, doch hierbij werd een volgend probleem vastgesteld. Weliswaar wordt beschikt over de DiGiD-inlogcodes van de heer [belanghebbende] (voor zover deze hun geldigheid niet hebben verloren), maar het 2-traps verificatie sms'je wordt naar een onbekend (en dus onbereikbaar) telefoonnummer verzonden.
De conclusie kan nauwelijks een andere dan die van 'aangifte met hindernissen' zijn.
(…)
Gehoopt wordt u ervan te hebben kunnen overtuigen dat van onmacht en niet van onwil sprake is en verneem ik gaarne uw suggesties hoe onder de gegeven omstandigheden tot het doen van de aangiften 2017 t/m 2019 kan worden gekomen en (rechtszaken over) boeten kunnen worden voorkomen. Wellicht dat tot een identieke oplossing als voor 2016 (ambtshalve aanslagen gevolgd door bezwaarprocedures met aanvullende gegevens)kan worden geopteerd?”
4.2.
Bij brief met dagtekening 16 oktober 2020 is belanghebbende herinnerd tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2019. De brief is verzonden aan de gemachtigde.
4.3.
Bij brief met dagtekening 22 oktober 2020 is namens belanghebbende verzocht om uitstel voor het de indiening van de aangifte. Op 8 december 2020 heeft de inspecteur het verzoek om uitstel afgewezen omdat belanghebbende al was herinnerd aan zijn aangifteverplichting.
4.4.
Bij brief met dagtekening 25 november 2020 is belanghebbende aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2019.
4.5.
Door de jaren heen zijn de volgende verzuimboetes aan belanghebbende opgelegd:
Belastingjaar
Aangifte (tijdig) gedaan?
Verzuimboete
2014
Nee
€ 4.920,00
2015
Ja, niet tijdig
€ 369,00
2016
Nee
€ 2.639,00
2017
Nee
€ -
2018
Nee
€ 369,00
2019
Nee
€ 2.757,00
Over het jaar 2017 is geen verzuimboete opgelegd omdat belanghebbende over dat jaar niet is aangemaand om de aangifte in te dienen.
4.6.
De inspecteur heeft de aanslag met dagtekening 23 november 2022 ambtshalve opgelegd.

Motivering

Heeft de inspecteur belanghebbende ten onrechte niet gehoord?
5. Belanghebbende stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Hij heeft in de bezwaarfase verzocht om te worden gehoord in Spanje, althans op neutraal terrein, maar niet op een belastingkantoor.
5.1.
De wettelijke voorschriften over het horen van degene die bezwaar maakt, staan het bestuursorgaan toe voor het houden van een hoorgesprek naar eigen inzicht een locatie te kiezen. De vrijheid die het bestuursorgaan in dit verband heeft, wordt begrensd door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. [1]
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur belanghebbende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord op een belastingkantoor, dan wel telefonisch of via videobellen. De rechtbank stelt tevens vast dat de inspecteur niet heeft ingestemd met het verzoek van belanghebbende om het hoorgesprek in Spanje, althans op neutraal terrein te laten plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur hiermee niet de grens van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur overschreden.
Is de verzuimboete terecht en naar de juiste hoogte opgelegd?
6. Aan de belastingplichtige, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, kan een verzuimboete worden opgelegd van € 5.514. [2] Ter zake van een aangifteverzuim legt de inspecteur een verzuimboete op van zeven procent van het wettelijk maximum van € 5.514, ofwel € 385. [3] In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld indien belanghebbende stelselmatig in verzuim is, kan een boete tot het wettelijk maximum worden opgelegd. [4]
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte over het jaar 2019. Vast staat dat de aangifte niet is ingediend. Daarom is sprake van een verzuim. Dat betekent dat de verzuimboete als uitgangspunt terecht aan belanghebbende is opgelegd.
Is sprake van twee maal vervolging voor hetzelfde feit?
6.2.
Belanghebbende stelt dat de verzuimboete is opgelegd in strijd met het una-via beginsel. De inspecteur betwist dat.
6.3.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende geen stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat sprake is van vervolging wegens het niet of niet tijdig doen van de aangifte IB/PVV over het jaar 2019, anders dan de in geding zijnde verzuimboete. Zij acht daarom niet aannemelijk dat belanghebbende, anders dan de in geding zijnde verzuimboete, is of wordt vervolgd wegens het niet of niet tijdig doen van de aangifte IB/PVV over het jaar 2019. De verzuimboete is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met het una-via beginsel.
Is sprake van afwezigheid van alle schuld?
6.4.
Belanghebbende stelt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas), omdat hij zich in detentie eerst in een regime van volledige beperkingen bevond en vervolgens in een regime van corona-isolatie bevond. De gemachtigde kon niet namens belanghebbende aangifte doen, omdat het 2-traps verificatie sms’je vanuit DigiD naar een onbekend telefoonnummer werd verzonden. Daarom is sprake van afwezigheid van alle schuld, zodat de boete ten onrechte aan hem is opgelegd, aldus belanghebbende.
6.5.
De mate van verwijtbaarheid speelt bij het opleggen van een verzuimboete geen rol, tenzij er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Bij avas moet het opleggen van een verzuimboete achterwege blijven. Van avas is sprake als een belastingplichtige stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij in de gegeven omstandigheden alle van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. [5] De rechtbank overweegt dat belanghebbende, ondanks zijn detentie, verantwoordelijk blijft voor het voldoen aan zijn fiscale verplichtingen. De aangifte had ook op een wijze ingediend kunnen worden zonder gebruikmaking van de DigiD van belanghebbende, bijvoorbeeld op papier, zoals ook door de inspecteur aan gemachtigde is gecommuniceerd. Ook nadat belanghebbende uit detentie is gekomen is geen aangifte ingediend, terwijl de aanslag op dat moment nog niet was opgelegd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van avas.
Is de boete passend en geboden?
6.6.
De rechtbank toetst vervolgens of de boete passend en geboden is gelet op de omstandigheden van het geval. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Vast staat dat belanghebbende in de jaren 2014-2018 viermaal géén aangifte heeft gedaan en éénmaal te laat. Dat betekent dat in deze procedure sprake is van een zesde verzuim. Dat is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als stelselmatig verzuim. Gelet op het stelselmatig verzuim acht de rechtbank de boete van 50% van het wettelijk maximum passend en geboden.
6.7.
Al hetgeen belanghebbende overigens naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
Belastingrente
7. Belanghebbende stelt dat de belastingrentebeschikking tot een te hoog bedrag is berekend. De rechtbank overweegt dat de belastingrente dient te worden berekend over de periode 1 juli 2020 tot 4 januari 2023. [6] Over de verzuimboete is geen belastingrente verschuldigd, zodat de belastingrente dient te worden berekend over een bedrag van € 275. De verschuldigde belastingrente bedraagt dan € 25. [7] Naar het oordeel van de rechtbank is de in rekening gebrachte belastingrente van € 24 niet te hoog.
Immateriëleschadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke beslistermijn
8. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure en de spanning en frustratie die hij heeft geleden. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt. [8] Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade.
8.1.
Het bezwaarschrift van belanghebbende is ontvangen op 5 december 2022. Omdat de rechtbank uitspraak doet op 6 mei 2024 heeft de procedure (afgerond) in totaal 18 maanden geduurd. De redelijke termijn is niet overschreden. Er bestaat daarom geen aanleiding om een vergoeding van immateriële schade toe te wijzen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 6 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 9 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1597, r.o. 2.4.
2.Artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in samenhang met artikel 9, derde lid, AWR.
3.Paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).
4.Paragraaf 21, zesde lid, BBBB.
5.Vgl. Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.
6.Artikel 30fc AWR.
7.0,01% x € 275 x 60/360 + 4% x € 275 x (28 x 30 + 3) / 360.
8.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.