ECLI:NL:HR:2020:1597

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
20/00096
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over hoorplicht bij bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de hoorplicht bij bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende, een inwoner van Haarlem, had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag die was opgelegd door de gemeente Haarlem. De gemeente had de heffing en invordering van parkeerbelasting overgedragen aan het Dagelijks Bestuur van Cocensus, dat verantwoordelijk was voor de behandeling van bezwaren. De gemachtigde van de belanghebbende had verzocht om een hoorgesprek in Haarlem, maar de heffingsambtenaar nodigde hem uit voor een hoorgesprek in Alkmaar. De belanghebbende stelde dat hij in Haarlem had moeten worden gehoord, omdat zijn gemachtigde zich binnen een straal van 10 kilometer van de locatie van de parkeerovertreding bevond.

Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om het hoorgesprek in Haarlem te houden en verwierp het betoog van de belanghebbende. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de wettelijke voorschriften het bestuursorgaan de vrijheid geven om een locatie voor het hoorgesprek te kiezen, zolang dit binnen de grenzen van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur blijft. De door de belanghebbende aangevoerde feiten en omstandigheden waren niet voldoende om te concluderen dat de heffingsambtenaar deze grenzen had overschreden.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de uitspraak is aan de betrokken partijen meegedeeld.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/00096
Datum9 oktober 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN COCENSUS
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 28 november 2019, nr. 18/00489, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 17/3140) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Haarlem. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het Dagelijks Bestuur van Cocensus heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1
De gemeente Haarlem heeft (onder meer) de heffing en invordering van parkeerbelasting en de behandeling van bezwaren daartegen overgedragen aan de gemeenschappelijke regeling Cocensus. Cocensus is gevestigd in Hoofddorp en heeft een dependance in Alkmaar.
2.2
De gemachtigde van belanghebbende heeft in het bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Haarlem gevraagd om te worden gehoord. De heffingsambtenaar heeft hem uitgenodigd voor een hoorgesprek in Alkmaar.
2.3
Belanghebbende heeft voor het Hof betoogd dat de heffingsambtenaar hem had moeten uitnodigen voor een in Haarlem te houden hoorgesprek. Het Hof heeft geoordeeld dat dit betoog moet worden verworpen. Hiertegen keert zich een van de klachten. Belanghebbende meent dat het bestuursorgaan hem in Haarlem had moeten horen omdat het kantoor van zijn gemachtigde binnen een straal van 10 kilometer ligt van de locatie van de parkeerovertreding en van het kantoor van de heffingsambtenaar.
2.4
De wettelijke voorschriften over het horen van degene die bezwaar maakt, staan het bestuursorgaan toe voor het houden van een hoorgesprek naar eigen inzicht een locatie te kiezen. De vrijheid die het bestuursorgaan in dit verband heeft, wordt begrensd door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De door belanghebbende blijkens de gedingstukken in dit verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden kunnen echter niet leiden tot de gevolgtrekking dat de heffingsambtenaar deze grens heeft overschreden. De klacht faalt daarom, wat er zij van de gronden die het Hof voor zijn oordeel heeft gebezigd.
2.5
De klachten kunnen voor het overige evenmin leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2020.