Uitspraak
1.Geding in cassatie
Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de hoorplicht bij bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende, een inwoner van Haarlem, had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag die was opgelegd door de gemeente Haarlem. De gemeente had de heffing en invordering van parkeerbelasting overgedragen aan het Dagelijks Bestuur van Cocensus, dat verantwoordelijk was voor de behandeling van bezwaren. De gemachtigde van de belanghebbende had verzocht om een hoorgesprek in Haarlem, maar de heffingsambtenaar nodigde hem uit voor een hoorgesprek in Alkmaar. De belanghebbende stelde dat hij in Haarlem had moeten worden gehoord, omdat zijn gemachtigde zich binnen een straal van 10 kilometer van de locatie van de parkeerovertreding bevond.
Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om het hoorgesprek in Haarlem te houden en verwierp het betoog van de belanghebbende. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de wettelijke voorschriften het bestuursorgaan de vrijheid geven om een locatie voor het hoorgesprek te kiezen, zolang dit binnen de grenzen van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur blijft. De door de belanghebbende aangevoerde feiten en omstandigheden waren niet voldoende om te concluderen dat de heffingsambtenaar deze grenzen had overschreden.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de uitspraak is aan de betrokken partijen meegedeeld.