ECLI:NL:RBZWB:2024:2915

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/2881
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2024, wordt het beroep van de erven van [erflater] tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaar tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar te laat is ingediend en dat de inspecteur van de belastingdienst het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank baseert zich op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dat het mogelijk maakt om zonder zitting uitspraak te doen als het beroep kennelijk ongegrond is.

De rechtbank stelt vast dat de dagtekening van de aanslag op 17 mei 2017 is en dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 28 juni 2017. Het bezwaarschrift is echter pas op 4 januari 2022 ontvangen, wat ruimschoots na de termijn is. De rechtbank overweegt dat de reden die belanghebbende aanvoert voor de termijnoverschrijding, namelijk onwetendheid over een procedure, niet als verontschuldigbaar kan worden aangemerkt. Bovendien is het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet succesvol, omdat belanghebbende zich in een andere situatie bevindt dan degenen die tijdig bezwaar hebben gemaakt.

Daarnaast wordt het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag over het jaar 2016 behandeld. De rechtbank concludeert dat ook dit verzoek terecht is afgewezen, omdat het verzoek na de geldende termijn is ingediend. De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2881

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2024 in de zaak tussen

De erven van [erflater] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 april 2023. Dit beroep ziet op de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016 opgelegd met [aanslagnummer] H.66.01, evenals de in de brief van 7 april 2023 opgenomen afwijzende beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering van die aanslag.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bezwaar te laat is ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
Toetsingskader
3. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking. [2] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop dat aanslagbiljet of die beschikking is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending.
Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Wanneer het bezwaarschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post [4] wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden ook tijdig ingediend. [5] Die voorwaarden zijn dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij het bestuursorgaan is ontvangen.
3.1.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [6]
Is het bezwaarschrift te laat ingediend?
4. Vast staat dat de dagtekening van de aanslag 17 mei 2017 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op 28 juni 2017.
4.1.
Het bezwaarschrift is bij de inspecteur ontvangen op 4 januari 2022. Dat is ruimschoots na afloop van de bezwaartermijn. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
5. Belanghebbende heeft hiervoor de volgende reden gegeven. Belanghebbende beroept zich op de uitspraak van de Hoge Raad en stelt dat de vermogensheffing over het box-3 inkomen onterecht was en dat hij niet op de hoogte was van een procedure waar hij zich bij aan kon sluiten.
5.1
Een verontschuldigbare termijnoverschrijding ziet enkel op gevallen waarin de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Niet in geschil is dat belanghebbende wel in staat was om binnen de wettelijke bezwaartermijn tegen de aanslag bezwaar te maken, maar dit niet heeft gedaan omdat hij niet op de hoogte was van een procedure waar hij zich bij aan kon sluiten. Een nadien opgekomen reden kan niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt. Dit geldt voor zowel redenen van feitelijke aard als redenen van juridische aard. [7]
5.2
De rechtbank vat de vraag van belanghebbende hoe het zit met rechtsgelijkheid en jurisprudentie op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende wil namelijk net zoals de mensen die tijdig bezwaar hebben gemaakt in aanmerking komen voor een beoordeling van zijn situatie. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is echter nodig dat sprake is van een feitelijke en juridische gelijke situatie. Belanghebbende vergelijkt zich met mensen die tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen hun aanslag. Omdat de rechtbank van oordeel is dat belanghebbende niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, bevindt hij zich in een andere situatie dan de gevallen waar hij zich mee vergelijkt. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan dus niet slagen.
5.3
Belanghebbende heeft verder klachten aangevoerd die zien op de gehanteerde termijnen. Al deze klachten kunnen de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken. Verder, ook als de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn, is het de vraag of aan belanghebbende voor het jaar 2016 überhaupt een tegemoetkoming kan worden verleend. De jurisprudentie waar belanghebbende zich op beroept, geldt namelijk pas vanaf het belastingjaar 2017.
Ambtshalve vermindering
6. Er geldt, kort gezegd, een termijn van vijf jaar voor het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering. Het beroep ziet op de aanslag over het jaar 2016. De vijfjaarstermijn voor het jaar 2016 eindigt op 31 december 2021. Toen had het verzoek ontvangen moeten zijn. De brief die belanghebbende aan de belastingdienst heeft opgestuurd is voor ontvangst op 4 januari 2022 afgestempeld. Dat houdt in dat het na het einde van de geldende termijn is ontvangen. Dit betekent dat de inspecteur terecht het verzoek zonder inhoudelijke beoordeling heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

6. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om ambtshalve vermindering is terecht afgewezen. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 6 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Onder gewone post wordt verstaan door PostNL of door ieder ander bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postvervoerbedrijf.
5.Dit volgt uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
7.Vgl. HR 11 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1368 en HR 28 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW4062.