ECLI:NL:RBZWB:2024:2808

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
10275411 \ MB VERZ 23-32
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete met gedeeltelijke gegrondverklaring en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het rijden op het trottoir op 14 november 2021 in Tilburg. Betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De gemachtigde van betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, voerde aan dat de boete vernietigd moest worden omdat de boa niet bevoegd was om de boete op te leggen en dat er niet voldaan was aan de vereisten van het Beleidskader digitale handhaving.

De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld en dat het verweer van betrokkene niet slaagde. De kantonrechter verwees naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin was vastgesteld dat de digitale handhaving vanaf september 2021 correct was uitgevoerd. De kantonrechter concludeerde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat leidde tot een matiging van de boete met 25%.

De beslissing van de officier van justitie werd gedeeltelijk gegrond verklaard, en de kantonrechter droeg de officier van justitie op om het teveel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen. Tevens werd een proceskostenvergoeding toegekend voor de kosten in de fase waarin de redelijke termijn was overschreden. De kantonrechter besloot dat de boete werd gematigd tot € 112,50 plus administratiekosten, en dat de proceskostenvergoeding € 218,75 bedroeg. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. R.J.H. de Brouwer, kantonrechter, bijgestaan door griffier mr. C.A. Lequin.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Tilburg
zaaknummer.: 10275411 \ MB VERZ 23-32
CJIB-nummer: 8062 5422 4600 4249
uitspraakdatum: 18 maart 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [postcode] [plaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : [betrokkene] mr. N.G.A. Voorbach (Verkeersboete.nl)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 18 maart 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. C.M. Oostdam (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Gemachtigde en betrokkene zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: rijden op het trottoir, voetpad, fietspad, fiets/bromfietspad of het ruiterpad (niet de rijbaan gebruiken) op 14 november 2021 om 15:46 uur op de Nieuwlandstraat in Tilburg.
Gemachtigde heeft namens betrokkene in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boa niet bevoegd was om de boete op te leggen omdat aan het Openbaar Ministerie geen aanvraag is ingediend, noch dat instemming is verleend. De boete komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Daarnaast heeft gemachtigde namens betrokkene aangevoerd dat er niet is voldaan aan de vereisten uit het Beleidskader digitale handhaving en geslotenverklaringen.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Gelet op de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:2062, is het beroep ongegrond. De boete valt in periode 3. De zittingsvertegenwoordiger verzoekt het beroep inhoudelijk ongegrond te verklaren, echter wegens overschrijding van de redelijke termijn de boete met 25% te matigen. Daarnaast verzoekt de zittingsvertegenwoordiger geen proceskostenvergoeding toe te kennen, omdat het bestreden besluit niet wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, maar vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de kantonfase. Mocht de kantonrechter ten aanzien van de proceskosten anders oordelen, verzoekt de zittingsvertegenwoordiger deze alleen voor de kantonfase toe te kennen.

Overwegingen

Nieuwlandstraat
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht.
Namens betrokkene heeft gemachtigde betoogd dat er niet is voldaan aan de vereisten die voortvloeien uit het Beleidskader digitale handhaving en geslotenverklaringen en de boete derhalve moet worden vernietigd. Dit verweer slaag niet. De kantonrechter is van oordeel dat gelet op de uitspraak de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:2062 waaruit blijkt dat vanaf begin september 2021 is voldaan aan dit Beleidskader en er derhalve digitaal mocht worden gehandhaafd de boete (in beginsel) terecht is opgelegd.
Uit voornoemde uitspraak volgt verder dat de opgelegde boetes in de Nieuwlandstraat moeten worden verdeeld in 3 periodes. Deze periodes omvatten:
- periode 1: juli tot en met 9 september 2021;
- periode 2: 10 september tot en met 2 november 2021;
- periode 3: vanaf 3 november 2021.
De boete van betrokkene is op 14 november 2021 opgelegd, hierdoor valt deze boete in de derde periode. Vanaf deze periode is het zonder twijfel voor eenieder voldoende duidelijk of zou dit in ieder geval zo moeten zijn dat op die plek een voetgangersgebied begint en de boete is dus terecht opgelegd.
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete. In dit geval is de boete opgelegd op 14 november 2021 en is de redelijke termijn dus 4 maanden overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Proceskostenvergoeding
Nu de boete wordt gematigd is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Daarbij gaat het alleen om de kosten in de fase waarin de redelijke termijn is overschreden, dus de kosten van het beroep bij de kantonrechter.
De kantonrechter zal een proceskostenvergoeding toekennen voor het indienen van het beroepschrift, te weten 1 punt x gewicht 0,25 x € 875,- = € 218,75.
Beslissing
De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep gegrond en vernietigt die beslissing;
‒ verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond en wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat de boete wordt gematigd tot € 112,50 plus € 9,- administratiekosten;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 37,50 dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 218,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. de Brouwer, kantonrechter, bijgestaan door de griffier mr. C.A. Lequin, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2024.
Als u het niet eens bent met deze beslissing , dan kunt u binnen 6 weken na de hieronder vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen als:
de boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team strafrecht, postbus 90008, 4800 PA Breda Het beroepschrift moet zijn ondertekend door degene die beroep heeft ingesteld of door de gemachtigde.
U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in het beroepschrift uitdrukkelijk vraagt om een zitting waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Datum verzending: