In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 15 februari 2023. De inspecteur had aan belanghebbende over het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning € 90.427 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 203.252 bedroeg. Op basis van het Besluit rechtsherstel box 3 werd het belastbare inkomen uit sparen en beleggen ambtshalve verminderd tot € 188.400, maar het bezwaar van belanghebbende werd ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 behandeld, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de inspecteur. De rechtbank beoordeelt of de aanslag te hoog is vastgesteld aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Belanghebbende stelt dat het forfaitair bepaalde inkomen uit sparen en beleggen in strijd is met artikel 1 van het eerste protocol bij het Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) en vraagt om aanvullend rechtsherstel. De rechtbank concludeert dat het werkelijk rendement van belanghebbende in 2018 € 110.027 bedroeg, wat lager is dan het door de inspecteur vastgestelde inkomen uit sparen en beleggen.
De rechtbank oordeelt dat de aanslag moet worden verminderd tot € 110.027 en dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van het griffierecht en proceskosten. De uitspraak van de rechtbank is openbaar gemaakt op 24 april 2024, en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, vermindert de aanslag en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden.