In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 april 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat is ingesteld na een eerdere uitspraak van 30 juni 2023. In die uitspraak werd de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen om binnen zes weken te beslissen op vier bezwaarschriften van eiser. Eiser stelt nu dat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd, wat aanleiding geeft tot het indienen van een nieuw beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, en doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft beslist op de bezwaarschriften. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder alsnog een besluit moet nemen, en dat dit moet gebeuren binnen twee weken na verzending van de uitspraak, conform artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb. De rechtbank legt ook een dwangsom op van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, omdat verweerder niet tijdig heeft gehandeld.
Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser, en moet het griffierecht van € 51,- aan eiser worden vergoed. De rechtbank benadrukt dat de dwangsom pas stopt wanneer op alle vier de bezwaarschriften is beslist. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.