In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 8 september 2023 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 31 juli 2023 over de jaren 2005 tot en met 2011. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de wettelijk vereiste termijn van twaalf weken heeft beslist op het bezwaarschrift van eiseres. Eiseres heeft verweerder op 19 januari 2024 in gebreke gesteld, maar er is sindsdien geen nieuw besluit genomen. De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen, maar in dit geval wordt een termijn van zes weken als redelijk beschouwd vanwege het aantal te behandelen bezwaarschriften.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt ook de reeds verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, aangezien er meer dan 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Eiseres krijgt gelijk, en verweerder moet het griffierecht en proceskosten vergoeden. De proceskostenvergoeding bedraagt € 437,50, omdat de zaak enkel betrekking heeft op de overschrijding van de beslistermijn.
De uitspraak is gedaan door rechter R.P. Broeders en openbaar gemaakt op 12 april 2024. De rechtbank heeft de beslissing gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, en verweerder opgedragen om binnen de gestelde termijn alsnog een besluit bekend te maken.