In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd voor het doorrijden bij een tweekleurig verkeerslicht dat op rood stond. De boete was opgelegd op 7 januari 2022, maar betrokkene heeft hiertegen beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 12 maart 2024 is de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van betrokkene, mr. D. Torres, niet aanwezig was. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de feitcode voor de boete onjuist was, aangezien de gedraging betrekking had op een driekleurig verkeerslicht in plaats van een tweekleurig verkeerslicht. De kantonrechter heeft de feitcode gewijzigd naar R-602, maar oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, omdat de gedraging voldoende was vastgesteld. Echter, de kantonrechter heeft ook geoordeeld dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was.
Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat ook aanleiding gaf tot een matiging van de boete. De kantonrechter heeft de boete met 50% gematigd en een proceskostenvergoeding van € 218,75 toegekend aan betrokkene. De uiteindelijke beslissing was dat de kantonrechter het beroep gedeeltelijk gegrond verklaarde, de boete matigde en de officier van justitie opdroeg het teveel betaalde bedrag terug te betalen aan betrokkene.