In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 13 km per uur te hard binnen de bebouwde kom op 2 december 2021. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 12 maart 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan deze verklaring, waardoor de boete in principe terecht was opgelegd.
Echter, de kantonrechter heeft ook geconstateerd dat de officier van justitie de betrokkene niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, wat in strijd is met de wettelijke vereisten. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat ook aanleiding gaf tot een matiging van de boete. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de boete met 50% gematigd, waardoor het bedrag werd vastgesteld op € 60,- plus administratiekosten.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de eerdere beslissing van de officier van justitie wordt vernietigd en dat de betrokkene het teveel betaalde bedrag aan zekerheid terugbetaald krijgt. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.