ECLI:NL:RBZWB:2024:2121

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
AWB-21_4503
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een parkeerterrein en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een BV, tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Veere beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van een parkeerterrein vastgesteld op € 311.000 per 1 januari 2020, en de belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling. De rechtbank behandelt het beroep, dat op 3 januari 2024 digitaal is behandeld, nadat de gemachtigde van belanghebbende wegens ziekte niet fysiek kon verschijnen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog heeft vastgesteld en dat de coronapandemie geen invloed heeft gehad op de waardepeildatum. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af, omdat de vertraging deels aan de gemachtigde zelf te wijten is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4503

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] BV te [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde D.A.N. Bartels),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veere, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 september 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 17 februari 2021 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats 2] (hierna: het object) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 311.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende de aanslag in de onroerendezaakbelastingen (gebruiker) van de gemeente Veere voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2024 op zitting behandeld (aanvang 11:15 uur). Hieraan hebben deelgenomen als heffingsambtenaar [naam] en [taxateur] . Namens belanghebbende is niemand verschenen. Daarbij merkt de rechtbank het volgende op.
1.5.
Op 14 augustus 2023 heeft de griffier de gemachtigde gevraagd naar zijn mogelijkheden om een cluster zaken in Middelburg te behandelen en daarbij data genoemd in november of december 2023, dan wel 3 januari 2024. In een bericht van 23 augustus 2023 heeft de gemachtigde verklaard dat hij fysiek beschikbaar was op 3 januari 2024 (de gehele dag) en de griffier heeft hem op 8 november 2023 uitgenodigd voor een zitting op die datum (vanaf 10:00 uur). Op 9 november heeft de gemachtigde gewezen op het eminente belang van een fysieke zitting maar niettemin verzocht om digitaal deel te nemen in verband met verblijf in het verre buitenland. Daarbij heeft hij gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn. Op 15 november heeft de gemachtigde uitstel verzocht en verklaard op 3 januari 2024 absoluut verhinderd te zijn in verband met een afgesproken zitting bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op die datum. De rechtbank heeft de verzoeken afgewezen met verwijzing naar de eerdere afstemming en het belang van doorgaan van de fysieke zitting. Op 2 januari 2024 heeft de gemachtigde om 12:50 uur bericht dat hij ziek was en heeft hij verzocht om uitstel van de gehele zitting van 3 januari. Om 16:10 uur heeft hij bij een nader bericht een digitale behandeling voorgesteld. De rechtbank heeft dit voorstel gehonoreerd en de griffier heeft om 17:35 uur een link gestuurd voor een digitale zitting. De gemachtigde heeft deze link op 3 januari om 13:00 uur geactiveerd bij de aanvang van de behandeling van een andere zaak en daarbij heeft hij verklaard dat hij die ochtend het bed had gehouden.
1.6.
Later die dag heeft de gemachtigde bedankt voor de alsnog geboden mogelijkheid voor een digitale zitting maar dat het geen pas gaf de ochtendzitting door te laten gaan zonder zijn deelname in verband met de late ontvangst van de link: de rechtbank wist dat de gemachtigde wegens ziekte zijn flat niet mocht verlaten en de rechtbank heeft verzuimd hem in de ochtend van 3 januari 2024 wakker te bellen. Hij heeft verzocht het onderzoek te heropenen. De rechtbank acht de aangevoerde omstandigheden van onvoldoende gewicht om het onderzoek te heropenen.

Vooraf

2. De heffingsambtenaar heeft de waardebeschikking vastgesteld en de aanslag OZB opgelegd op naam van [hotel] , een handelsnaam van de rechtspersoon [belanghebbende] BV (belanghebbende). Nu hierover geen misverstand bestaat en belanghebbende de juiste volmacht heeft overgelegd ziet de rechtbank geen reden voor een vernietiging van de beschikking en de aanslag of het niet ontvankelijk verklaren van het beroep.

Feiten

3. Belanghebbende is gebruiker van het object. Het is een parkeerterrein dat belanghebbende huurt van het waterschap ten behoeve van gasten van [hotel] aan de Walcherse kust. De perceeloppervlakte van het terrein is ruim 14.000 m² en de verharding heeft een oppervlakte van 8.500 m².
3.1.
De rechtbank heeft de eigenaar van het object in de gelegenheid gesteld te laten weten of hij aan het geding wenst deel te nemen. De rechtbank heeft geen reactie ontvangen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de waarde van het object te hoog is vastgesteld. Belanghebbende heeft algemeen geformuleerde beroepschriften en meerdere algemeen geformuleerde brieven ter aanvulling daarop ingediend.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de waarde van het object niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van het object bepaald op de waarde die aan het object dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
5.1.
De waarde van het object is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van een ander parkeerterrein die rondom de waardepeildatum is verkocht en voldoende vergelijkbaar is met de woning. Het vergelijkingsobject hoeft dus niet identiek te zijn aan het object. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de -waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
5.2.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door haar verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
Onderbouwing van de WOZ-waarde
6. De heffingsambtenaar heeft de waarde van het object door middel van de vergelijkingsmethode vastgesteld op € 311.000. Als vergelijkingsobject is het onverharde parkeerterrein aan [weg] te [plaats 3] gebruikt. Dit terrein is op 2 juli 2020 verkocht voor een bedrag van € 582.000 en heeft een oppervlakte van 6.190 m². De prijs per vierkante meter bedraagt voor dit terrein € 94.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het vergelijkingsobject voldoende vergelijkbaar is. Het vergelijkingsobject is dichtbij de waardepeildatum verkocht. Daarnaast is de ligging van het object vergelijkbaar, daar beide objecten dichtbij de Zeeuwse kust zijn gelegen in de gemeente Veere. Belanghebbende heeft de vergelijkbaarheid met het verkochte object ook niet betwist.
6.2.
Ter zitting heeft de taxateur nog verklaard dat achter de slagboom 70 parkeerplaatsen zijn aangelegd en dat daarvoor een waarde van tenminste € 5.000 geldt per parkeerplaats. Dat is een lagere waarde dan die geldt op andere kustlocaties in de gemeente Veere, onder andere in [plaats 4] .
Grond belanghebbende
7. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar bij de waardevaststelling onvoldoende rekening heeft gehouden met de volgens hem desastreuse gevolgen van de coronapandemie.
Oordeel rechtbank
8. Gelet op het verkoopcijfer van het vergelijkingsobject en de toelichting ter zitting acht de rechtbank aannemelijk dat de heffingsambtenaar de waarde van het parkeerterrein voor het belastingjaar 2021 niet te hoog heeft vastgesteld.
8.1.
De rechtbank overweegt verder als volgt. Op de waardepeildatum 1 januari 2020 was de coronapandemie nog niet (of nauwelijks) begonnen en was dus ook geen sprake van de gevolgen daarvan. Op grond van artikel 18, derde lid, aanhef en onder c, van de Wet WOZ wordt de toestandsdatum als peildatum gehanteerd als de onroerende zaak een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een specifiek voor de onroerende zaak geldende bijzondere omstandigheid. Waardering naar toestandsdatum kan enkel plaatsvinden indien in de periode tussen waardepeildatum en toestandsdatum de uiterlijke of fysieke kenmerken van de onroerende zaak zijn veranderd, of de toestand van de onroerende zaak structureel is veranderd. Daarvan is in dit geval geen sprake. Er bestond dan ook geen aanleiding om uit te gaan van de toestandsdatum 1 januari 2021. Het door belanghebbende aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 [2] leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Niet in geschil is dat het arrest gewezen is door de civiele kamer van de Hoge Raad met betrekking tot een rechtskader dat geen samenhang heeft met het rechtskader voor de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
9. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en de rechtbank constateert dat de periode tussen het indienen van het bezwaarschrift voor het belastingjaar 2021 (22 februari 2021) en deze uitspraak (27 maart 2024) afgerond 38 maanden heeft belopen waarmee de redelijke termijn met 14 maanden is overschreden.
9.1.
Uit de machtiging van de gemachtigde blijkt dat de gevraagde vergoeding uiteindelijk toe zal komen aan de gemachtigde en niet aan belanghebbende. In deze bijzondere omstandigheid ziet de rechtbank reden niet over te gaan tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade bij belanghebbende. [3] Als bijzondere omstandigheid acht de rechtbank overigens ook van belang dat het handelen van de gemachtigde heeft geleid tot vertraging van de procedure. De gemachtigde heeft een beroep op betalingsonmacht (betalingsonmacht van hem als gemachtigde) gedaan met het oog op vrijstelling van griffierecht [4] en geeft van zijn kant veel beperkingen aan in verband met het grote aantal zaken bij meerdere gerechten. De omstandigheid dat zijn organisatie niet aansluit bij het aantal zaken dat hij in behandeling neemt komt voor rekening van de gemachtigde.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.
10.1.
Omdat het beroep ongegrond is krijgt belanghebbende haar griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van W.M.C. Oomen, griffier, op 27 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44
3.zie ook Hof Den Haag 17 oktober 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2119, overweging 5.10
4.zie ook overweging 5.7 van die uitspraak en Hof ’s-Hertogenbosch 30 augustus 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2766, overweging 4.1