ECLI:NL:RBZWB:2024:2095

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
bre 23/930
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een verzuimboete opgelegd door de Belastingdienst voor het niet tijdig betalen van motorrijtuigenbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een verzuimboete van € 55 opgelegd voor het niet tijdig betalen van motorrijtuigenbelasting over de periode van 8 juni 2022 tot en met 7 september 2022. De rechtbank oordeelt dat het beroepschrift tijdig is ingediend, ondanks dat het één dag na de fatale termijn van zes weken werd ingediend. De rechtbank concludeert dat de uitspraak op bezwaar pas na de dagtekening bekend is gemaakt, waardoor de termijn voor het indienen van het beroepschrift pas later is aangevangen.

De rechtbank gaat vervolgens in op de verzuimboete. Het staat vast dat belanghebbende de motorrijtuigenbelasting niet binnen de betaaltermijn heeft voldaan, wat een verzuim oplevert volgens artikel 67c van de AWR. De rechtbank oordeelt dat de verzuimboete terecht is opgelegd, omdat belanghebbende in de voorafgaande periode al eerder in verzuim was geweest. Het beroep op afwezigheid van alle schuld (avas) wordt door de rechtbank afgewezen, omdat belanghebbende op de hoogte was van de uiterste betaaldatum. De rechtbank vindt de verzuimboete passend en handhaaft deze volledig. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de verzuimboete in stand blijft en er geen griffierecht of proceskostenvergoeding wordt toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/930

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 december 2022. In die uitspraak heeft de inspecteur de aan belanghebbende opgelegde verzuimboete van € 55 voor het niet tijdig betalen van motorrijtuigenbelasting over de periode 8 juni 2022 tot en met 7 september 2022 gehandhaafd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt allereerst of belanghebbende tijdig beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur. Als dat het geval is, beoordeelt de rechtbank vervolgens of de inspecteur de verzuimboete terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat hoewel het beroepschrift tijdig is ingediend, de verzuimboete echter terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is in de periode 8 maart 2022 tot 24 januari 2023 houder van een personenauto Volkswagen Pheaton (de auto).
3.1.
Belanghebbende is voor het houden van de auto per kwartaal € 650 aan motorrijtuigenbelasting verschuldigd.
3.2.
Voor de verschuldigde motorrijtuigenbelasting voor de auto over de periode 8 juni 2022 tot en met 7 september 2022 heeft de inspecteur op 7 juni 2022 een rekening (met [kenmerk 1] aan belanghebbende verstuurd waarin is vermeld dat belanghebbende de verschuldigde motorrijtuigenbelasting voor of uiterlijk op 7 juli 2022 moest voldoen.
3.3.
Omdat belanghebbende de rekening [kenmerk 1] pas op 1 augustus 2022, en daarmee na afloop van de uiterste betaaldatum heeft voldaan, heeft de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag ( [kenmerk 2] ) voor de verschuldigde moorrijtuigenbelasting opgelegd. Bij die naheffingsaanslag heeft de inspecteur een verzuimboete van € 55 opgelegd.
3.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de bij de naheffingsaanslag opgelegde verzuimboete. De inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard en de verzuimboete gehandhaafd. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 12 december 2022.
3.5.
Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld tegen die beslissing. Het beroepschrift is door belanghebbende digitaal ingediend bij de rechtbank Limburg op 24 januari 2023 om 17.11 uur.
3.6.
Verder is het zo dat de inspecteur aan belanghebbende ook voor de periode 8 maart 2022 tot en met 7 juni 2022 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting had opgelegd ( [kenmerk 3] ), omdat belanghebbende de verschuldigde motorrijtuigenbelasting over die periode niet voor of op de uiterste betaaldatum had voldaan. Bij die naheffingsaanslag is geen verzuimboete opgelegd en belanghebbende heeft ook geen bezwaar gemaakt tegen die naheffingsaanslag.

Motivering

4. De rechtbank beoordeelt allereerst of het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar tijdig is ingediend, zodat het beroep ‘ontvankelijk’ is. Als dat het geval is, is uitsluitend de bij de naheffingsaanslag opgelegde verzuimboete tussen partijen in geschil. De rechtbank beoordeelt dan of de verzuimboete terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd.
Tijdig ingediend beroepschrift
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift een fatale termijn van openbare orde is, die door de rechtbank ambtshalve moet worden beoordeeld. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken [1] en begint met de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de uitspraak op bezwaar is bekendgemaakt na de dag van dagtekening. [2] In laatstbedoeld geval begint de beroepstermijn met de dag na die van de bekendmaking. Bekendmaking gebeurt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende. [3]
Een beroepschrift is tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. [4] Bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [5]
4.2.
Rekenend vanaf de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar (12 december 2022) is het door belanghebbende ingediende beroepschrift (op 24 januari 2023) één dag na de hiervoor genoemde termijn van zes weken ingediend. Belanghebbende betwist echter dat hij de uitspraak op bezwaar op of vóór de dagtekening daarvan heeft ontvangen.
4.3.
De rechtbank overweegt dat bij betwisting van de genoemde ontvangstdatum van de uitspraak op bezwaar, het aan de inspecteur is om de verzending van de uitspraak op bezwaar aannemelijk te maken. [6] De inspecteur heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de uitspraak op bezwaar voor de dagtekening ervan is verzonden, een uitdraai uit het systeem van de Belastingdienst overgelegd waaruit volgt dat de bezwaarbehandelaar het bezwaar heeft afgehandeld op 23 november 2022. De inspecteur stelt daarbij dat in de regel de uitspraak op bezwaar direct of kort na die datum wordt verzonden met PostNL.
4.4.
Met hetgeen de inspecteur over de verzending heeft gesteld, acht de rechtbank de inspecteur niet in zijn bewijslast geslaagd aannemelijk te maken dat de uitspraak op bezwaar voor 12 december 2022 is verzonden. De enkele stelling dat in de regel de uitspraak op bezwaar gelet op de behandeldatum vóór de dagtekening daarvan zou zijn verzonden, is daarvoor onvoldoende. [7]
4.5.
Dat heeft tot gevolg dat de rechtbank aannemelijk acht dat de uitspraak op bezwaar pas bekend is gemaakt na de datum van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, en dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift dus ook pas na de datum van dagtekening van de uitspraak op bezwaar is aangevangen. Het beroepschrift dat bij de rechtbank is ingediend op 24 januari 2023, acht de rechtbank daarom tijdig ingediend. Het beroep is dus ontvankelijk.
Verzuimboete
4.6.
Als de verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de betaaltermijn is betaald, vormt dit een verzuim als bedoeld in artikel 67c van de AWR. De inspecteur kan in dat geval een verzuimboete opleggen van 1 procent van het wettelijk maximum als genoemd in artikel 67c van de AWR [8] , tenzij belanghebbende in de periode van één jaar voorafgaand aan het tijdstip waarop hij in verzuim is, niet eerder in verzuim is geweest. In dat geval wordt geen boete opgelegd, maar alleen een verzuimmededeling verzonden. [9]
4.7.
In dit geval staat vast dat belanghebbende de verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet binnen de betaaltermijn heeft betaald, zodat sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 67c van de AWR. Daar doet niet aan af dat belanghebbende de verschuldigde motorrijtuigenbelasting voor het betreffende kwartaal drie weken voor hij de beschikking van de verzuimboete ontving, alsnog heeft betaald. Verder staat vast dat belanghebbende in de periode van één jaar voor dit verzuim al eerder niet op tijd de verschuldigde motorrijtuigenbelasting voor de auto had betaald (zie 3.6). De verzuimboete is daarom in beginsel terecht aan belanghebbende opgelegd.
4.8.
De mate van verwijtbaarheid speelt bij het opleggen van een verzuimboete geen rol, tenzij er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) of als sprake is van een pleitbaar standpunt. In dat geval dient het opleggen van een verzuimboete achterwege te blijven. Van avas is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit te voorkomen. [10]
4.9.
Voor zover belanghebbende een beroep op avas doet, slaagt dat beroep niet. Belanghebbende was door de inspecteur namelijk op de hoogte gebracht dat en op welke datum hij uiterlijk de verschuldigde motorrijtuigenbelasting moest voldoen (zie 3.2). De enkele stelling dat belanghebbende om hem moverende redenen de motorrijtuigenbelasting te laat heeft voldaan, maakt niet dat sprake is van afwezigheid van alle schuld.
4.10.
Belanghebbende voert verder aan dat hij het onredelijk vindt gestraft te worden voor het te laat betalen van de verschuldigde motorrijtuigenbelasting. Daartoe voert hij kortgezegd aan dat hij het ongepast vindt dat de inspecteur drie weken na zijn betaling alsnog een verzuimboete oplegt, dat de inspecteur zelf veel te lang over de behandeling van zijn bezwaar heeft gedaan, en de inspecteur termijnen en afspraken niet dan wel niet nauwkeurig naleeft, terwijl daar geen consequenties aan worden verbonden.
4.11.
De rechtbank acht de verzuimboete echter passend en uit het oogpunt van normhandhaving geboden. Zij ziet in de door belanghebbende aangevoerde argumenten geen aanleiding om de verzuimboete te matigen. De verzuimboete blijft daarom geheel in stand.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verzuimboete geheel in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 29 maart 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
4.Artikel 6:9, eerste lid van de Awb.
5.Artikel 6:11 van de Awb.
6.Hoge Raad 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102, r.o. 2.4.2.
7.Vergelijk Hoge Raad 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875, r.o. 2.5.1.
8.Het wettelijk maximum als bedoeld in artikel 67c van de AWR bedroeg in 2022 € 5.514.
9.Paragraaf 33, artikel 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
10.Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:844.