ECLI:NL:RBZWB:2024:1904

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
BRE - 22 _ 3593
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslag verbruiksbelasting en vergrijpboete door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2024, wordt het beroep van een Belgische belanghebbende tegen een naheffingsaanslag verbruiksbelasting en een vergrijpboete beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 268.949 opgelegd voor de periode van 1 april 2019 tot en met 31 december 2020, en een vergrijpboete van € 134.474. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 14 juni 2022, waarin het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond werd verklaard en het bezwaar tegen de boetebeschikking gedeeltelijk gegrond werd verklaard. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar vernietigt de boetebeschikking omdat de inspecteur niet overtuigend heeft aangetoond dat er sprake was van grofschuldig handelen door de belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de verbruiksbelastinggoederen hun bestemming in België hebben bereikt, wat leidt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep tegen de boetebeschikking gegrond en vernietigt deze, terwijl het beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond wordt verklaard. De inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3593

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], gevestigd te [plaats 1] (België), belanghebbende,
(gemachtigde: mr. A. Kara),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 14 juni 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag verbruiksbelasting over de periode 1 april 2019 tot en met 31 december 2020 opgelegd van € 268.949 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur een vergrijpboete aan belanghebbende opgelegd van € 134.474 (de boetebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de boetebeschikking (gedeeltelijk) gegrond verklaard. De naheffingsaanslag is bij uitspraak op bezwaar in stand gebleven en de boetebeschikking is verminderd tot 25% van de nageheven belasting, zijnde € 67.237.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende [naam] , de gemachtigde, en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] , drs. [inspecteur 2] en [inspecteur 3].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd. De boetebeschikking moet worden vernietigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. De activiteiten van belanghebbende bestaan onder meer uit het exploiteren van een groothandel in accijnsgoederen en verbruiksbelastinggoederen.
4.1.
Belanghebbende heeft in de naheffingsperiode de volgende vier teruggaafverzoeken ingediend:
  • over het 4e kwartaal van 2019 in totaal € 28.170,79 voor de overbrenging van alcoholvrije dranken naar de in België gevestigde vennootschappen [BVBA 1] en [BVBA 2] ;
  • over het 1e kwartaal van 2020 in totaal € 21.923,21 voor de overbrenging van alcoholvrije dranken naar de in België gevestigde vennootschappen [BVBA 1] , [BVBA 3] en [BVBA 4] ;
  • over het 1e en 2e kwartaal van 2020 in totaal € 45.510,26 voor overbrenging van alcoholvrije dranken naar de in België gevestigde vennootschappen [BVBA 3] en [BVBA 4] ;
  • over het 3e kwartaal van 2020 in totaal € 9.113,62 voor de overbrenging van alcoholvrije dranken naar de in België gevestigde vennootschappen en firma’s [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [B.V.] en [bedrijf 3] .
4.2.
De inspecteur heeft over de periode 1 april 2019 tot en met 31 december 2020 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de juistheid en volledigheid van de afdracht van de verschuldigde accijnzen en verbruiksbelastingen en naar de juistheid van de teruggaafverzoeken verbruiksbelasting. In dat kader heeft de inspecteur op basis van een verzoek om wederzijdse bijstand ook informatie verkregen van de Belgische belastingautoriteiten.
4.3.
De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in het controlerapport met dagtekening 5 oktober 2021. In het rapport staat voor zover relevant:

Inzake de overbrengingen naar [BVBA 1] zijn nadere inlichtingen ingewonnen bij de
Belastingdienst in België. Uit informatie ontvangen van de Belastingdienst in België blijkt dat:
• Geen intracommunautaire verwervingen zijn aangetroffen in de boekhouding van [BVBA 1]
• De zaakvoerder van [BVBA 1] verklaarde dat hij geen aankopen verrichte in andere lidstaten
Er is dus in België geen bewijs gevonden door de Belgische autoriteiten dat alcoholvrije dranken door [belanghebbende] overgebracht zijn naar [BVBA 1] . Op grond van vorenstaande concludeer ik dat er geen recht op teruggaaf verbruiksbelasting bestaat voor de overbrenging van alcoholvrije dranken naar [BVBA 1].”
En:

Inzake de overbrengingen naar [BVBA 3] zijn nadere inlichtingen ingewonnen bij de Belastingdienst in België. Uit informatie ontvangen van de Belastingdienst in België blijkt dat:
• Geen enkele aanwijzing is aangetroffen dat [BVBA 3] daadwerkelijk op het adres [adres 1] te [plaats 2] gevestigd was of is
• Geen enkele aanwijzing is aangetroffen dat [BVBA 3] de door [belanghebbende] overgebrachte alcoholvrije dranken heeft ontvangen
• Geen enkele aanwijzing is aangetroffen dat [BVBA 3] de van [belanghebbende] betrokken alcoholvrije
dranken doorverkocht heeft. Er is dus in België geen bewijs gevonden door de Belgische autoriteiten dat alcoholvrije dranken door [belanghebbende] overgebracht zijn naar [BVBA 3].”
En:
“Inzake de overbrengingen naar [BVBA 4] zijn nadere inlichtingen ingewonnen bij de Belastingdienst in België. Uit informatie ontvangen van de Belastingdienst in België blijkt dat:
• [BVBA 4] heeft als hoofdactiviteit bouw van boven- en ondergrondse spoorwegen en als nevenactiviteit algemene reiniging van gebouwen
• Geen enkele aanwijzing is aangetroffen dat [BVBA 4] daadwerkelijk op het [adres 1]
te [plaats 2] gevestigd was of is.
• Geen enkele aanwijzing is aangetroffen dat [BVBA 4] de door [belanghebbende] overgebrachte
alcoholvrije dranken heeft ontvangen
• Geen enkele aanwijzing is aangetroffen dat [BVBA 4] de van [belanghebbende] betrokken alcoholvrije dranken doorverkocht heeft.
Er is dus in België geen bewijs gevonden door de Belgische autoriteiten dat alcoholvrije dranken door [belanghebbende] overgebracht zijn naar [BVBA 4].”
En:

Inzake de overbrengingen naar [bedrijf 1] zijn nadere inlichtingen ingewonnen bij de
Belastingdienst in België. Uit informatie ontvangen van de Belastingdienst in België blijkt dat:
• De teruggaaf ziet op de overbrenging van alcoholhoudende dranken met de factuur met
[nummer] van 6 juli 2020. Door [bedrijf 1] is aangegeven dat ze deze factuur
niet hebben ontvangen van [belanghebbende] . Tevens is bevonden dat [bedrijf 1] ontkent dat ze de
producten op deze factuur hebben gekocht bij [belanghebbende] . Er is dus in België geen bewijs gevonden door de Belgische autoriteiten dat deze alcoholvrije dranken door [belanghebbende] overgebracht zijn naar [bedrijf 1] .
Op grond van vorenstaande concludeer ik dat er geen recht op teruggaaf verbruiksbelasting bestaat voor de overbrenging van alcoholvrije dranken naar [bedrijf 1] .
(…)
Inzake de overbrengingen naar [bedrijf 3] zijn nadere inlichtingen ingewonnen bij de
Belastingdienst in België. Uit informatie ontvangen van de Belastingdienst in België blijkt dat:
• Geen enkele aanwijzing is aangetroffen dat [bedrijf 3] daadwerkelijk op het [adres 2]
te [plaats 3] gevestigd was of is.
• Geen enkele aanwijzing is aangetroffen dat [bedrijf 3] de door [belanghebbende] overgebrachte
alcoholvrije dranken heeft ontvangen
Er is dus in België geen bewijs gevonden door de Belgische autoriteiten dat deze alcoholvrije dranken door [belanghebbende] overgebracht zijn naar [bedrijf 3].”
4.4.
In het rapport concludeert de inspecteur – in de kern weergegeven – dat belanghebbende geen verbruiksbelasting op aangifte heeft voldaan voor bepaalde verbruiksbelastinggoederen die zij in de controleperiode voorhanden heeft gehad. Daarnaast concludeert de inspecteur in het controlerapport dat belanghebbende in het vierde kwartaal van 2019 en het eerste, tweede en derde kwartaal van 2020 (gedeeltelijk) ten onrechte teruggaaf van verbruiksbelasting is verleend. Deze bevindingen leiden de inspecteur tot de volgende correcties:
2019
2020
Totaal
Correctie goederen waarvoor geen verbruiksbelasting is afgedragen
€ 25.719,54
€ 141.576,59
€ 167.296,13
Correctie teruggaaf 4e kwartaal 2019
€ 25.797,75
-
€ 25.797,75
Correctie teruggaaf 1e kwartaal 2020
-
€ 21.923,21
€ 21.923,21
Correctie teruggaaf 1e en 2e kwartaal 2020
-
€ 45.510,26
€ 45.510,26
Correctie teruggaaf 3e kwartaal 2020
-
€ 8.422,05
€ 8.422,05
Totaal
€ 51.517,30
€ 217.432,12
€ 268.949,41
4.5.
De inspecteur heeft bij brieven van 14 juli 2021 belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen om – conform zijn bevindingen in het controlerapport – een naheffingsaanslag verbruiksbelasting vast te stellen en een vergrijpboete op te leggen.

Motivering

Vooraf: nadere stukken van belanghebbende
5. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting verzocht om nadere stukken te overleggen. Het betreft een aantal e-mails die zijn gewisseld tussen belanghebbende en een ambtenaar van de belastingdienst. De inspecteur heeft tegen de overlegging bezwaar gemaakt omdat hij niet in staat is hier ter zitting adequaat op te reageren.
5.1.
De rechtbank heeft ter zitting geoordeeld dat de inbreng van de stukken tardief is. Niet valt in te zien waarom deze stukken – waar belanghebbende al aanzienlijk langer over beschikt – pas ter zitting zijn aangeboden. Een dragende reden is ook niet gesteld. Het toelaten van deze stukken zou de wederpartij in zijn belangen schaden doordat de mogelijkheid om hierop op een juiste wijze te kunnen reageren, zou worden ontnomen. Ook ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om tot aanhouding in dit kader over te gaan. De rechtbank zal dus voor de beoordeling van deze zaak geen acht slaan op de betreffende stukken. Op grond van het procesreglement worden de stukken wel toegevoegd aan het procesdossier. [1]
Vooraf: nadere informatie van de inspecteur ter zitting
6. De inspecteur heeft ter zitting onder andere nadere opmerkingen gemaakt over correcties die in de omzetbelasting zouden zijn aangebracht ter zake van dezelfde leveringen van goederen die in de onderhavige procedure aan de orde zijn. De gemachtigde heeft deze stellingen betwist bij gebrek aan wetenschap en voorts expliciet bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken dat de inspecteur ter zitting dit – kort gezegd – mag zeggen.
6.1.
De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om te oordelen dat de inspecteur met het maken van deze opmerkingen -– zo meent de rechtbank het gestelde namens belanghebbende te moeten begrijpen – de goede procesorde heeft geschonden. De rechtbank merkt op dat het niet gaat om het (tardief) inbrengen van stukken maar dat het gaat om blote stellingen, welke stellingen belanghebbende desgewenst kon beamen of bij gebrek aan wetenschap kon betwisten. Het laatste heeft zich ook voorgedaan. De rechtbank is van oordeel dat het enkel maken van de opmerkingen door de inspecteur geen strijd oplevert met de goede procesorde en merkt op dat geen van de opmerkingen van de inspecteur in het kader van de omzetbelasting als feit is komen vast te staan in deze procedure, gelet op de betwisting daarvan door belanghebbende.
Naheffingsaanslag; correctie voldoening op aangifte
7. Verbruiksbelasting wordt geheven ter zake van de uitslag en de invoer van alcoholvrije dranken. [2] Als uitslag wordt – voor zover hier van belang – aangemerkt het voorhanden hebben van de aan verbruiksbelasting onderworpen goederen waarvan de belasting niet is geheven door een ondernemer in het kader van zijn onderneming, anders dan in een inrichting, een publiekrechtelijk lichaam, anders dan als ondernemer, of een natuurlijke persoon voor andere doeleinden dan voor persoonlijk verbruik. [3] Als sprake is van uitslag in vorenbedoelde zin, dan wordt de belasting geheven van degene die de alcoholvrije dranken voorhanden heeft of enige andere persoon die betrokken is bij het voorhanden hebben ervan. [4] De in een tijdvak verschuldigde verbruiksbelasting moet op aangifte worden voldaan. [5]
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in de naheffingsperiode als ondernemer in het kader van haar onderneming verbruiksbelastinggoederen voorhanden heeft gehad en dat zij daarvoor de verbruiksbelasting van in totaal € 167.296,13 niet op aangifte heeft voldaan. Het geschil op dit punt spitst zich toe op de vraag of zich in dit geval het belastbare feit 'uitslag' heeft voorgedaan; belanghebbende stelt namelijk dat de verbruiksbelastinggoederen mogelijk eerder in Nederland in de heffing zijn betrokken en dat de inspecteur dat beter moet onderzoeken. De inspecteur heeft dit gemotiveerd betwist.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat er geen aanwijzingen zijn dat de verbruiksbelastinggoederen eerder in de heffing zijn betrokken. Daarom verwerpt de rechtbank de stelling van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat het belastbare feit ‘uitslag’ zich in dit geval heeft voorgedaan. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de verbruiksbelasting van in totaal € 167.296,13 niet op aangifte is voldaan waar dat wel had gemoeten. De naheffingsaanslag is op dit punt naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd.
Naheffingsaanslag; correctie teruggaven
8. Op verzoek wordt teruggaaf van verbruiksbelasting verleend voor alcoholvrije dranken die – voor zover hier van belang – door een ondernemer zijn overgebracht naar een ondernemer dan wel publiekrechtelijk lichaam, anders dan als ondernemer, in een andere lidstaat. [6] De teruggaaf van verbruiksbelasting wordt alleen verleend als belanghebbende aan de hand van boeken en bescheiden aan kan tonen dat de goederen hun bestemming hebben bereikt. [7] Aantonen betekent in dit geval het aannemelijk maken van feiten en omstandigheden.
8.1.
Belanghebbende stelt dat onder ‘bestemming bereikt’ moet worden begrepen dat de verbruiksbelastinggoederen Nederland hebben verlaten en dat zij zijn afgeleverd op een door de afnemer gekozen afleveringsadres in een andere lidstaat, hoewel dat adres kan afwijken van de transportbescheiden en niet bekend is bij belanghebbende. Volgens belanghebbende heeft zij aan de hand van de door haar overgelegde verkoopfacturen en bescheiden, waaronder de gegevens van de tachograaf van het transportbedrijf en de CMR-vrachtbrieven, aannemelijk gemaakt dat de verbruiksbelastinggoederen Nederland hebben verlaten.
8.2.
De rechtbank is van oordeel van belanghebbende niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan om aannemelijk te maken dat de goederen de bestemming hebben bereikt. Uit de door belanghebbende overgelegde facturen en bescheiden blijkt niet steeds eenduidig wat de bestemming van de betreffende verbruiksbelastinggoederen was. Voor de gevallen waarvan het onduidelijk is wat de bestemming was, heeft belanghebbende reeds daarom geen recht op teruggaaf van de verbruiksbelasting. Voor zover uit de facturen en bescheiden wel blijkt wat de bestemming van de betreffende verbruiksbelastinggoederen was, heeft belanghebbende – tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur en gelet op de bevindingen uit het boekenonderzoek – niet aannemelijk gemaakt dat de goederen die bestemming ook daadwerkelijk hebben bereikt. De rechtbank merkt in dat kader het volgende op. De gegevens van de tachograaf en de CMR-vrachtbrieven zijn in dit geval op zichzelf bezien onvoldoende om te kunnen concluderen dat de betreffende verbruiksbelastinggoederen hun bestemming hebben bereikt: die gegevens bevatten namelijk discrepanties in het afleveradres, wat naast de andere bevindingen van de inspecteur weergegeven in het controlerapport, afdoet aan de betrouwbaarheid van deze stukken. Ook heeft de directeur van belanghebbende namens belanghebbende ter zitting aangegeven niet te weten waar precies de goederen worden afgeleverd. De rechtbank concludeert dan ook dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verbruiksbelastinggoederen de bestemming hebben bereikt. Dat betekent dat de naheffingsaanslag ook op dit punt terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd.
Boete
9. De inspecteur heeft op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in samenhang met de paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke boeten Belastingdienst een vergrijpboete opgelegd van 50% van de nageheven belasting vanwege (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur aan de vergrijpboete uitsluitend nog grove schuld ten grondslag gelegd en de vergrijpboete verminderd tot 25% van de nageheven belasting.
9.1.
De rechtbank stelt voorop dat de aanwezigheid van een beboetbaar feit alleen kan worden aangenomen als de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. Dit dient begrepen te worden als ‘doen blijken’, dat wil zeggen: ‘overtuigend aantonen’. [8] De rechtbank zal daarom beoordelen of de inspecteur overtuigend heeft aangetoond dat het aan de grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de verbruiksbelasting die op aangifte moet worden voldaan (gedeeltelijk) niet is betaald. [9]
9.2.
De inspecteur heeft in het controlerapport en opnieuw – woordelijk gelijkluidend – in de kennisgeving van de vergrijpboete de volgende motivering aan de boete ten grondslag gelegd:
“Ik ben van mening dat belanghebbende niet de benodigde zorgvuldigheid in acht heeft genomen bij het doen van aangiften en het doen van teruggaafverzoeken. Deze handelwijze kan ten minste als (voorwaardelijke) opzet worden gekwalificeerd. Belanghebbende begreep of had met deze handelwijze redelijkerwijs moeten begrijpen dat haar gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven en tot een te hoog bedrag teruggaaf van belastingen zou worden verleend.”
9.3.
In aanvulling op deze motivering heeft de inspecteur ter zitting verklaard dat – voor zover de boete betrekking heeft op het niet voldoen van verbruiksbelasting op aangifte – het grofschuldig handelen van belanghebbende eruit bestaat dat belanghebbende geen verbruiksbelasting op aangifte heeft voldaan terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat verbruiksbelasting op aangifte moet worden voldaan bij het voorhanden hebben van verbruiksbelastinggoederen. Verder heeft de inspecteur ter zitting verklaard dat de informatie afkomstig van de Belgische belastingautoriteiten bij hem de indruk wekt dat er in georganiseerd verband en onzuiver is gehandeld.
9.4.
De rechtbank acht de inspecteur niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. De door de inspecteur aangevoerde omstandigheden zijn zonder nadere onderbouwing onvoldoende om grofschuldig handelen door belanghebbende ter zake van het niet voldoen van verbruiksbelasting op aangifte en grofschuldig handelen door belanghebbende ter zake van het ten onrechte doen van teruggaafverzoeken, overtuigend aangetoond te achten. De inspecteur heeft geen onderzoek gedaan dan wel onvoldoende inzicht gegeven in de relevante feiten en omstandigheden ten aanzien van het niet voldoen van verbruiksbelasting op aangifte en het ten onrechte doen van teruggaafverzoeken. Hierdoor is niet bekend wat de oorzaak is van het foutieve handelen van belanghebbende. De enkele omstandigheid dat de informatie van de Belgische belastingautoriteiten bij de inspecteur de indruk wekt dat belanghebbende onzuiver heeft gehandeld, betekent nog niet dat het daarmee buiten redelijke twijfel is dat er sprake is van grofschuldig handelen aan de zijde van belanghebbende.
9.5.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de vergrijpboete moet worden vernietigd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar over de boetebeschikking is gegrond omdat de boetebeschikking ten onrechte aan belanghebbende is opgelegd. Dit betekent dat de boetebeschikking wordt vernietigd. Het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar over de naheffingsaanslag is ongegrond en de naheffingsaanslag blijft in stand.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. Belanghebbende heeft in bezwaar niet gevraagd om vergoeding van haar kosten, zodat alleen voor de beroepsfase een proceskostenvergoeding wordt toegekend. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door haar gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft alleen aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De rechtbank ziet in het gewicht van de zaak geen aanleiding om uit te gaan van een hogere wegingsfactor dan de factor gemiddeld (1). De vergoeding bedraagt daarom in totaal € 875.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar over de boetebeschikking gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar welke betrekking heeft op de boetebeschikking;
- vernietigt de boetebeschikking;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 875;
- bepaalt dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 365 aan haar moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, voorzitter, en mr. S.A.J. Bastiaansen en mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, leden, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 21 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 2.16 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken, Staatscourant 2023, 32442.
2.Artikel 1 van de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken (WVAD).
3.Artikel 4, eerste lid, van de WVAD.
4.Artikel 17 van de WVAD.
5.Artikel 20, eerste lid, van de WVAD.
6.Artikel 33, eerste lid, onderdeel e, van de WVAD.
7.Artikel 24 van het Uitvoeringsbesluit verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken (het Uitvoeringsbesluit).
8.Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526.
9.Waaronder gelet op artikel 67f, zesde lid, AWR mede wordt begrepen de ten onrechte verleende teruggaven van verbruiksbelasting.