In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2024, wordt de zaak behandeld van een particulier fonds dat is opgericht naar het recht van Curaçao. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, die aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 2017 en 2018 had opgelegd. De belanghebbende betwist dat zij belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting en stelt dat zij kwalificeert als afgezonderd particulier vermogen (APV) volgens de Wet inkomstenbelasting 2001. De inspecteur daarentegen stelt dat de belanghebbende buitenlands belastingplichtig is op grond van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
De rechtbank onderzoekt of de aanslagen terecht zijn opgelegd en of de belanghebbende de vereiste aangiften heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslagen is uitgegaan van een redelijke schatting, gebaseerd op de door de belanghebbende verstrekte balansen en winst- en verliesrekeningen. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat de aanslagen naar een te hoog bedrag zijn vastgesteld en laat de aanslagen in stand. De beroepen worden ongegrond verklaard, en de belanghebbende krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.