ECLI:NL:RBZWB:2024:1702

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 22_3933
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

Op 27 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. R. Küçükünal, en het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 28 juli 2022, waarin haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) werd ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank behandelde het beroep op 18 januari 2024. Eiseres ontving sinds 7 september 2013 bijstandsuitkering, maar Werkplein ontdekte via het Inlichtingenbureau dat eiseres een aanzienlijk bedrag op haar bankrekening had staan, wat leidde tot een onderzoek naar haar recht op bijstand. Eiseres had niet alle relevante informatie verstrekt, waaronder het bezit van sieraden en een claim bij de Rabobank na een inbraak. De rechtbank oordeelde dat eiseres de inlichtingenplicht had geschonden, waardoor Werkplein terecht de bijstandsuitkering had ingetrokken en het teveel betaalde bedrag had teruggevorderd. Eiseres stelde dat er geen schending van de inlichtingenplicht was en dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiseres af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3933 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres (gemachtigde: mr. R. Küçükünal),

en
het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant(Werkplein), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 juli 2022 (bestreden besluit) inzake de intrekking en terugvordering van uitkering op grond van de Participatiewet (PW).
Werkplein heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde van eiseres en [naam 1] en [naam 2] namens Werkplein.

Overwegingen

l. Eiseres ontving met ingang van 7 september 2013 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Op 9 juli 2019 heeft Werkplein van het Inlichtingenbureau een signaal ontvangen dat het saldo van de bankrekening van eiseres op 31 december 2018 € 32.746,- bedroeg. Werkplein heeft eiseres naar aanleiding van deze constatering gevraagd de bij deze bankrekening horende afschriften over heel 2017 te verstrekken. Eiseres heeft die afschriften overgelegd.
Vervolgens heeft Werkplein eiseres verzocht om ook de afschriften over het jaar 2018 te verstrekken. Eiseres heeft daarop de bankafschriften over de periode van I januari 2018 tot en met 23 december 2018 overgelegd. De laatste pagina ontbrak echter en de herkomst van het bedrag op de rekening van eiseres volgde niet uit de overige pagina's.
Werkplein heeft eiseres daarom bij brief van 8 augustus 2019 gevraagd ook het bankafschrift over de periode van 23 december 2018 tot en met 31 december 2018 te verstrekken. Eiseres heeft het afschrift overgelegd en daaruit volgt dat op 27 december 2018 een bedrag van€ 31.976,- op haar bankrekening is bijgeschreven met de omschrijving 'Uitbetaling claim safeloket'. Dit bedrag vonnt blijkens de door eiseres daarbij overgelegde brief van de Rabobank van 29 november 2018 de uitbetaling op het verzoek om schadevergoeding dat eiseres na de inbraak in het door haar gehuurde safeloket in de Rabobankvestiging in [plaats] bij de Rabobank heeft ingediend.
Werkplein heeft de bijstandsuitkering met ingang van 1 juli 2019 geblokkeerd, omdat het recht op bijstand niet te bepalen is. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de blokkering. Met het besluit van 3 oktober 2019 heeft Werkplein het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld (bekend onder zaaknummer BRE 19/5562
PW).
Met het besluit van 4 oktober 2019 heeft Werkplein het recht op bijstand van eiseres met ingang van 1 juli 2019 ingetrokken. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het besluit van l juli 2020 heeft Werkplein het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld (bekend onder zaaknummer BRE 20/7531
PW).
Het beroep van eiseres gericht tegen het besluit van 3 oktober 2019 is bij uitspraak van deze rechtbank van 25 februari 2021 niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep van eiseres gericht tegen het besluit van l juli 2020 is bij uitspraak van deze rechtbank van 25 februari 2021 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft de aangevallen uitspraak op 13 juni 2023 bevestigd, ECLI:NL:CRVB:2023:1154.
Met het besluit van 24 maart 2022 (primair besluit) heeft Werkplein het recht op bijstand van eiseres ingetrokken over de periode van 7 september 2013 tot en met 30 juni 2019 en teruggevorderd tot een bedrag van€ 86.553,91 bruto. Hieraan is ten grondslag gelegd dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Met het bestreden besluit heeft Werkplein het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiseres stelt dat er geen sprake is van een schending van de inlichtingenplicht. Eiseres heeft met verklaringen van haar dochter (en haar echtgenoot) genoegzaam aangetoond dat de sieraden aan haar dochter zijn geschonken en dat niet alle sieraden in de kluis aan haar toebehoorde. Daarnaast dienen de sieraden onder de uitzonderingsbepaling van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW te worden gebracht. Verder is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel genomen, omdat de dochter van eiseres had moeten worden gehoord. Ook komt eiseres de informatieverstrekking van het Inlichtingenbureau onrechtmatig voor en zij stelt dat mogelijk sprake is van discriminerende algoritmes. Daarnaast is sprake van een zodanig tijdsverloop dat afgezien moet worden van terugvordering. Ten slotte is sprake van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiseres naar brieven van artsen van het [ziekenhuis] over de jaren 20l0-2011. De door eiseres in haar beroepschrift vermelde grief dat door Werkplein expliciet zou zijn toegezegd dat een terugvordering niet aan de orde zou zijn heeft zij ter zitting laten vallen.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Zorgvuldigheidsbeginsel
4. Eiseres heeft aangevoerd dat haar dochter in het kader van het zorgvuldigheidsbeginsel had moeten worden gehoord. De rechtbank volgt deze stelling niet, nu de schriftelijke verklaringen van de dochter van eiseres door Werkplein zijn meegenomen in de beoordeling. Van enige onzorgvuldigheid in de besluitvorming is dan ook niet gebleken.
Inlichtingenbureau
5.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat moet worden onderzocht in hoeverre het Inlichtingenbureau haar taak binnen de wettelijke kaders heeft uitgevoerd, zonder dat hier sprake is van discriminatie. De informatieverstrekking van het Inlichtingenbureau komt eiseres onrechtmatig voor en zij stelt dat mogelijk sprake is van discriminerende algoritmes.
5.2.
Werkplein ontvangt meldingen van het Inlichtingenbureau over onder meer kentekens op naam, bankrekeninggegevens, inkomsten, studiefinanciering. Het betreft meldingen van alle uitkeringsgerechtigden en er bestaat geen selectie vanuit Werkplein. Naar aanleiding van een melding van het Inlichtingenbureau kan Werkplein een onderzoek opstarten.
5.3.
De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eiseres aldus dat het onderzoek onrechtmatig is geweest, omdat dit is gedaan naar aanleiding van (discriminatoire) informatie van het Inlichtingenbureau. Die beroepsgrond slaagt niet. Werkplein is namelijk op grond van artikel 53a van de PW bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en de volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de bijstand. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend. Daartoe is geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. Dit is vaste rechtspraak van de CRvB [1] . In het onderhavige geval heeft Werkplein naar aanleiding van een signaal van het Inlichtingenbureau onderzoek verricht. Het is de rechtbank niet gebleken dat Werkplein discriminerend handelt door deze gegevens van het Inlichtingenbureau in ontvangst te nemen. Eiseres heeft haar standpunt niet nader gemotiveerd en heeft ter zitting verklaard niet over nadere bewijsstukken te beschikken. Hierbij merkt de rechtbank op dat Werkplein ter zitting heeft verklaard dat geen gebruik wordt gemaakt van algoritmes. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
Intrekking
6.1.
Tussen partijen is in geschil of Werkplein het recht op bijstand van eiseres terecht heeft ingetrokken. De te beoordelen periode loopt in dit geval van 7 september 2013 tot en met 30 juni 2019 (periode in geding).
6.2.
Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat zij niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht. Op het formulier dat zij heeft ingevuld bij haar bijstandsaanvraag heeft zij immers vermeld dat zij niet in het bezit is van antiek of sieraden, terwijl zij tijdens het gesprek van 17 september 2019 zelf heeft verklaard dat zij de sieraden die in het safeloket lagen toen al had. Ook gedurende de periode van bijstand heeft zij geen melding gemaakt van de sieraden. Verder blijkt uit de stukken dat eiseres op 25 juni 2015 de huur­ overeenkomst voor het safeloket met de Rabobank is aangegaan. Ook daarvan heeft zij geen melding gemaakt bij Werkplein, terwijl dit volgens vaste rechtspraak van de CRvB wel gemeld moet worden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB: 2019: 340). Bovendien heeft eiseres geen melding gemaakt van het feit dat het safeloket in maart 2018 is leeggeroofd en van de claim ter hoogte van € 69.750 die zij daarop heeft ingediend bij de Rabobank. Evenmin heeft zij bij Werkplein gemeld dat zij op 27 december 2018 een bedrag van€ 31.976 op haar rekening heeft ontvangen en dat zij op 8 januari 2019 een bedrag van€ 32.000 in contanten heeft opgenomen.
6.3.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de sieraden die in de kluis lagen van haar dochter waren (zie de uitspraak van de CRvB van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023: 1154). Met betrekking tot haar stelling dat de sieraden moeten worden vrijgesteld van het vermogen op grond van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW en dat zij daarom de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden overweegt de rechtbank dat deze stelling niet slaagt. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 4.8.1. van de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB van 13 juni 2023.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Werkplein zich terecht op het standpunt gesteld dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Werkplein was dan ook op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW verplicht de bijstand van eiseres in te trekken.
Terugvordering
7.1.
Werkplein heeft op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW een bedrag van € 86.553,91 aan teveel betaalde bijstand over de periode van 7 september 2013 tot en met 30 juni 2019 teruggevorderd van eiseres. Uit 6.4. volgt dat Werkplein hiertoe was verplicht.
7.2.
Met betrekking tot de beroepsgrond van eiseres dat sprake is van een zodanig tijdsverloop dat afgezien moet worden van terugvordering overweegt de rechtbank het volgende. Onder verwijzing naar een uitspraak van de CRvB van 12 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1001, overweegt de rechtbank dat de verjaringstermijn voor het nemen van een besluit tot terugvordering van bijstand aanvangt op het moment dat Werkplein bekend is geworden met feiten of omstandigheden op basis waarvan voldoende duidelijk is dat een besluit tot terugvordering in de rede ligt. De rechtbank stelt vast dat in dit geval tussen het moment dat Werkplein bekend is geworden met de hiervoor vermelde feiten of omstandigheden en het terugvorderingsbesluit geen vijf jaren zijn verstreken. De beroepsgrond van eiseres slaagt dan ook niet.
7.3.
Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat er ten onrechte geen dringende redenen zijn aangenomen om van terugvordering af te zien overweegt de rechtbank dat dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW zich alleen voordoen als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daar niet in geslaagd. Met betrekking tot de door haar overgelegde medische stukken overweegt de rechtbank dat deze dateren van voor de datum in geding. Aan deze stukken kan daarom niet die waarde worden gehecht die eiseres daaraan gehecht wenst te zien.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 27 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet (Pw)
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 34, eerste en tweede lid onder a
1. Onder vermogen wordt verstaan:
a. de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;
b. middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voorzover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in de artikelen 32 en 33.
2. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:
a. bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn.
Artikel 53a, zesde lid
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste en achtste lid
l. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Beleidsregel terugvordering Pw, Bbz 2004, Ioaw en loaz gemeente Halderberge
Artikel 2. Opschorting, herziening en intrekking
Het college maakt gebruik van alle bevoegdheden ingevolge het bepaalde in artikel 54 van de Pw, [... ].
Artikel 3, eerste lid, Terugvordering
Het college maakt gebruik van alle bevoegdheden ingevolge het bepaalde in de artikelen 58 en 59 van de Pw [... ]voor zover dat in deze beleidsregels niet anders is geregeld.
Artikel7.
Dringende redenen
Het college besluit om geheel of gedeeltelijk afte zien van terugvordering als bedoeld in artikel 58 en 59 van de Pw en artikel 25 van de Ioaw en Ioaz indien sprake is van dringende redenen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1231.