ECLI:NL:RBZWB:2024:1690

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
BRE 23/1303
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing kwarttarief motorrijtuigenbelasting voor kampeerauto

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende een beschikking afgegeven voor de toepassing van het kwarttarief voor de motorrijtuigenbelasting met ingang van 19 oktober 2022. Belanghebbende betwist deze ingangsdatum en stelt dat het kwarttarief al vanaf 19 april 2022 van toepassing zou moeten zijn, omdat zij eerder een verzoek had ingediend. De rechtbank heeft op 1 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel belanghebbende als de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht 19 oktober 2022 als ingangsdatum heeft gehanteerd, omdat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij eerder een verzoek had ingediend. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de beschikking van de inspecteur in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1303

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 13 februari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een beschikking toepassing tarief kampeerauto afgegeven, waarbij hij het tarief met ingang van 19 oktober 2022 heeft toegekend (de beschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Belanghebbende en de inspecteur hebben aan de zitting deelgenomen. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het bijzonder tarief in de zin van artikel 23a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb) (kwarttarief) moet worden toegepast met als ingangsdatum 19 april 2022 (de datum van de eerste inschrijving van de kampeerauto in Nederland), zoals belanghebbende bepleit, of met als ingangsdatum 19 oktober 2022, zoals de inspecteur voorstaat. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur in de beschikking terecht 19 oktober 2022 als ingangsdatum gehanteerd voor toepassing van het kwarttarief. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is vanaf 19 april 2022 houder van het motorrijtuig met [kenteken] (de kampeerauto). De kampeerauto heeft een datum eerste toelating van 28 februari 2020. De datum eerste inschrijving in Nederland is 19 april 2022.
3.1.
Met dagtekening 19 oktober 2022, ontvangen door de inspecteur op 20 oktober 2022, heeft belanghebbende een verzoek ingediend voor toepassing van het kwarttarief.
3.2.
De inspecteur heeft bij beschikking het kwarttarief toegepast met ingang van 19 oktober 2022, zijnde het begin van het tijdvak waarin het verzoek van belanghebbende is ontvangen.

Motivering

4. Tussen partijen is de ingangsdatum van het kwarttarief in geschil. Belanghebbende stelt dat het kwarttarief van toepassing is met ingang van 19 april 2022, omdat zij al eerder een verzoek heeft ingediend en wel op 23 april 2022. Belanghebbende heeft namelijk op die dag om 15.10 uur het formulier met de bewijsstukken en foto’s, niet aangetekend, via de Primera in [plaats] verzonden. De inspecteur betwist de ontvangst van een eerder verzoek en stelt dat hij, uitgaande van het door hem op 20 oktober 2022 ontvangen verzoek, terecht het kwarttarief heeft verleend met ingang van 19 oktober 2022.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat toepassing van het kwarttarief plaatsvindt op verzoek. Het verzoek wordt bij de inspecteur ingediend vóór de aanvang van het tijdvak. [1] Het tijdvak vangt aan met ingang van de dag van dagtekening van de eerste tenaamstelling en telkens drie maanden later. [2]
4.2.
Met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen heeft de staatssecretaris van Financiën in het besluit van 23 november 2015 (het Besluit) goedgekeurd dat het kwarttarief wordt toegekend met terugwerkende kracht tot het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen. [3] Het doel van deze beleidsregel is het bieden van een praktische oplossing voor gevallen waarin de aanschaf of de aanpassing van het motorrijtuig niet plaatsvindt aan het begin van het tijdvak. Uit het Besluit volgt daarnaast dat het begunstigde beleid niet verder strekt dan het om praktische redenen verlenen van een vrijstelling van motorrijtuigenbelasting tot aan het begin van het tijdvak waarin het verzoek om vrijstelling is binnengekomen.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De inspecteur betwist de ontvangst van een eerder verzoek. In dat geval rust de bewijslast op belanghebbende om aannemelijk te maken dat zij het verzoek voor toepassing van het kwarttarief op 23 april 2022, in ieder geval vóór 19 oktober 2022, naar de inspecteur heeft verzonden. [4] Belanghebbende heeft in dat verband de volgende stukken overgelegd:
  • een e-mail van [bedrijf] B.V. (de leverancier van de kampeerauto) van 25 maart 2022, waarin belanghebbende erop wordt geattendeerd om, zodra het kenteken van de kampeerauto bekend is, het kampeertarief aan te vragen;
  • een brief van de RDW van 19 april 2022, waarin het kenteken en het tweede deel van de tenaamstellingscode van de kampeerauto is vermeld;
  • een bankafschrift van 23 april 2022, waarin een betaling van € 10,10 aan de Primera is vermeld;
  • een brief aan PostNL van 13 maart 2023, waarin belanghebbende aangeeft dat zij dacht op 23 april een brief aan de Belastingdienst te hebben verstuurd, maar daar niet 100% zeker van is. Zij verzoekt PostNL om een bevestiging van de verzending van het poststuk aan de Belastingdienst.
Verder heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat PostNL in reactie op haar brief van 13 maart 2023 heeft aangegeven de verzending van de betreffende brief niet te kunnen bevestigen, maar dat mogelijk de ontvanger van het poststuk (de Belastingdienst) dat wel kan.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met hetgeen zij heeft ingebracht, niet aan haar bewijslast voldaan. Zowel uit het bankafschrift als uit de overige door belanghebbende ingebrachte stukken blijkt niet dat een poststuk is verzonden, dat het vermeende poststuk aan de Belastingdienst is verstuurd en dat in de envelop het (juiste) formulier met het verzoek voor toepassing van het kwarttarief is opgenomen. Het overgelegde bankafschrift is geen verzendbewijs waaruit kan worden opgemaakt of het verzoek naar de Belastingdienst is verzonden. Bovendien wordt de verklaring van belanghebbende dat het verzoek op 23 april 2022 (via de Primera) is verstuurd weliswaar ondersteund door de datum op het bankafschrift, maar volgt uit de brief aan PostNL van 13 maart 2023 dat zij twijfelt over de verzenddatum.
4.5.
De verwijzing van belanghebbende naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [5] kan belanghebbende ook niet baten. Het betreft hier namelijk een civielrechtelijke uitspraak, waarbij de passages die belanghebbende noemt zien op de aannemelijkheid van de bezorging van de post en niet op het aannemelijk maken van de verzending (naar het juiste adres) door belanghebbende.
4.6.
Gelet op al het voorgaande heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij al een eerder verzoek aan de inspecteur heeft verzonden dan het verzoek dat de inspecteur op 20 oktober 2022 heeft bereikt. Uitgaande van het verzoek van 20 oktober 2022 heeft de inspecteur de regeling juist toegepast door het kwarttarief met ingang van 19 oktober 2022 toe te passen. Voor toepassing van het kwarttarief met een terugwerkende kracht die verder strekt dan het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen, bestaat geen basis in de wet- en regelgeving (zie 4.1 en 4.2). Dat de RDW het motorrijtuig op 19 april 2022 als kampeerauto in Nederland heeft geregistreerd doet daar niet aan af, reeds omdat de RDW motorrijtuigen indeelt op grond van de Wegenverkeerswet en niet op basis van de Wet Mrb.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beschikking voor toepassing van het kwarttarief met ingang van 19 oktober 2022 in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 14 maart 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 5aa, vierde en vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994.
2.Artikel 11, eerste lid, van de Wet Mrb.
3.Besluit van 23 november 2015, BLKB2015/1381M, punt 12, Staatscourant 2 december 2015, nr. 42953 (het Besluit).
4.Vgl. Hoge Raad 28 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:418, r.o. 4.3.1.
5.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 augustus 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6539.