ECLI:NL:RBZWB:2024:1505
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de aanslag onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een twee-onder-een-kapwoning, vastgesteld op € 508.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB). De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende had een lagere waarde van € 471.000 bepleit, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde op basis van vergelijkingsmethoden correct heeft vastgesteld. De rechtbank wijst ook op een schending van het motiveringsbeginsel, maar verbindt hier geen gevolgen aan, omdat belanghebbende niet in zijn procespositie is geschaad. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, maar kent wel een schadevergoeding toe voor overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende.