Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt hierna of de minister in redelijkheid de definitieve tegemoetkoming voor de Now-1 heeft vastgesteld op € 679,- en het te veel betaalde voorschot heeft mogen terugvorderen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de loonsom over januari 2020 niet representatief is, omdat een medewerkster, mevrouw [naam] , uit dienst is getreden wegens boventalligheid. Het contract met deze medewerkster is beëindigd per 31 januari 2020 met een brief van 2 januari 2020. De aanzegging aan mevrouw [naam] heeft dus vóór het begin van de coronapandemie plaatsgevonden. Het is daarom redelijk om voor de berekening van de definitieve tegemoetkoming een correctie toe te passen op het maandloon van januari 2020 of om de maand februari 2020 als referentiemaand in de berekening te hanteren. Eiseres wijst erop dat volgens de minister in een eventuele bezwaarfase bekeken zal worden of maatwerk kan worden geleverd in een specifieke situatie. Dit is in het geval van eiseres niet gebeurd.
6. De minister stelt zich op het standpunt dat de definitieve tegemoetkoming moet worden verlaagd omdat de loonsom over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 lager was dan driemaal de loonsom in januari 2020. Het is niet mogelijk om van de dwingende bepaling van artikel 7, tweede lid, van de Now-1 af te wijken. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de redenen waarom de loonsom in januari 2020 lager was. Weliswaar hanteert de minister een buitenwettelijk begunstigend beleid om maatwerk te leveren, maar de door eiseres aangedragen reden dat het contract van een medewerkster vóór de coronamaatregelen is beëindigd wegens boventalligheid, valt hier niet onder.
Vaststelling definitieve tegemoetkoming
7. Het gaat in deze zaak om de vaststelling van Now-subsidie. Uit artikel 14, vijfde lid, van de Now-1 volgt dat de minister de subsidie vaststelt aan de hand van de berekeningswijze bedoeld in artikel 7 van de Now-1.
8. Dat de definitieve tegemoetkoming voor eiseres lager uitvalt dan het voorschot wordt in de eerste plaats veroorzaakt door het feit dat eiseres feitelijk een veel lager omzetverlies had in de subsidieperiode (35%) dan zij bij het voorschot had ingeschat (90%). Deze lagere vaststelling volgt uit het eerste lid van artikel 7 van de Now-1. Eiseres heeft hiertegen geen gronden aangevoerd.
9.
In de tweede plaats komt de lagere vaststelling door het feit dat sprake is van een lagere loonsom in de subsidieperiode ten opzichte van drie keer de loonsom van januari 2020.
De rechtbank stelt vast dat de definitieve berekening van de hoogte van de tegemoetkoming is geregeld in artikel 7 van de Now-1. Op grond van het tweede lid van dat artikel wordt, indien de loonsom over de subsidieperiode lager is in vergelijking met de loonsom over de referentiemaand januari 2020, de definitieve subsidie verlaagd met het gehele verschil in de loonsom. De rechtbank constateert dat dit betekent dat bij de definitieve subsidievaststelling de volledige loonsom van een vertrokken werknemer in mindering wordt gebracht zonder dat rekening wordt gehouden met het omzetverlies. Omdat in het verleende voorschotbedrag de loonsom wel met het percentage omzetverlies is vermenigvuldigd, moet er per saldo meer subsidie over deze loonsom worden terugbetaald dan in het voorschot aan subsidie was opgenomen. Artikel 7 van de Now-1 is dwingend geformuleerd en biedt geen ruimte om af te wijken van daarin voorgeschreven rekenmethoden.
10. De rechtbank stelt vast dat de minister de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten in overeenstemming met het eerste en tweede lid van artikel 7 van de Now-1 heeft vastgesteld.
Is de minister bevoegd om de tegemoetkoming in loonkosten lager vast te stellen?
11. Omdat het hier om een subsidievaststelling gaat, is ook titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Onderdeel van titel 4.2 van de Awb is artikel 4:46.
Op grond van artikel 4:46, eerste lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vastgesteld, tenzij er sprake is van één van de in het tweede lid (limitatief) genoemde situaties. In die gevallen kan de subsidie lager worden vastgesteld.
De rechtbank stelt vast dat de minister noch in het primaire besluit noch in het bestreden besluit de wettelijk grondslag voor de lagere vaststelling heeft vermeld. In zoverre kleeft er dus een motiveringsgebrek aan de besluitvorming. De rechtbank komt hier later op terug.
Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister aangegeven dat de lagere vaststelling is gebaseerd op artikel 4:46, tweede lid, onder d, van de Awb (de subsidieverlening is anderszins onjuist vastgesteld en de subsidieontvanger wist dit of behoorde dit te weten, de d-grond).
12. De rechtbank is van oordeel dat de minister de d-grond als grondslag kon hanteren voor het lager vaststellen van de subsidie. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat bij het aanvragen van de subsidie en de vaststelling van (het voorschot op) de subsidieverlening uitgegaan wordt van diverse onzekere factoren. Zo moet een schatting van het omzetverlies gemaakt worden en wordt ervan uitgegaan dat de loonsom in de subsidieperiode nagenoeg gelijk zal blijven aan de loonsom in januari. Gelet op de snelheid waarmee de regeling is gemaakt en het belang bij een spoedige uitbetaling van de tegemoetkoming kon dat ook niet anders. Dit betekent wel dat de aanvrager zich moet realiseren dat het uiteindelijke subsidiebedrag lager kan worden vastgesteld als de loonsom lager wordt en/of het geschatte omzetverlies lager uitvalt. De minister is bevoegd om de subsidie op deze grondslag lager vast te stellen. De rechtbank betrekt daarbij dat de minister in het besluit van 10 april 2020 hierop heeft gewezen. Ook in de brief van 2 juni 2020 is eiseres gewezen op de mogelijke gevolgen van een lagere loonsom, te weten een eventuele terugvordering van het verleende voorschot.
13. Het voorgaande betekent niet dat de minister de subsidie altijd lager moet vaststellen als de loonsom in de subsidieperiode lager is en het omzetverlies lager uitvalt. Het gaat hier immers om een discretionaire bevoegdheid. Bij de toepassing van de d-grond moet de minister een afweging maken tussen het belang van een juiste vaststelling van de Now-subsidie enerzijds en de gevolgen van een lagere vaststelling voor eiseres anderzijds.
14. Op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel mogen de nadelige gevolgen van de lagere vaststelling en de terugvordering van de als gevolg daarvan ten onrechte ontvangen bedragen, niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in de uitspraak van 11 oktober 2022, in navolging van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022, heeft overwogen, is de ratio van het evenredigheidsbeginsel niet het tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodig nadelige gevolgen. Het gaat hierbij verder om een directe toetsing van een (bestreden) besluit aan het evenredigheidsbeginsel. Bij deze toetsing kunnen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van het (bestreden) besluit een rol spelen.
15. Hieruit volgt dat de minister bij het nemen van het bestreden besluit een belangenafweging had moeten maken. In het bestreden besluit is dit niet gebeurd. Aan het bestreden besluit kleeft dus nog een motiveringsgebrek.
16. Ten aanzien van de vraag of de belangen van eiseres zwaarder moeten wegen dan het belang van de minister overweegt de rechtbank dat de minister bij de totstandkoming van een subsidieregeling zoals de Now-1 veel beslissingsruimte heeft. Bovendien is de Now-regeling het resultaat van een politiek-bestuurlijke afweging om werkgevers, die te maken hebben met een acute terugval in de omzet door vermindering van de bedrijvigheid door bijzondere omstandigheden, die niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend, zoals door het coronavirus, een tegemoetkoming te bieden in de loonkosten met het doel werkgelegenheid zoveel mogelijk te behouden. Het is verder een noodmaatregel waarbij een zeer groot aantal werkgevers op korte termijn duidelijkheid moest worden verschaft over de aard en de inhoud van de regeling. De regeling heeft daardoor noodgedwongen een generiek karakter waarbij niet steeds maatwerk kan worden geboden. Een en ander betekent dat de onderhavige toetsing minder intensief is.
17. Het doel van de Now-regeling is behoud van werkgelegenheid. Het middel daarvoor is werkgevers bij omzetverlies tegemoet te komen in de loonkosten. De subsidie wordt afgestemd op de feitelijk in de subsidieperiode gedaalde omzet en gemaakte loonkosten. En om werkgevers te stimuleren hun werknemers in dienst te houden, voorziet de Now-1 in de financiële prikkel, zoals hiervoor in overweging 9 is omschreven. In zoverre is het besluit geschikt en noodzakelijk.
18. Daar staat tegenover dat het bestreden besluit voor eiseres financieel nadelige gevolgen heeft omdat zij minder subsidie krijgt en een deel van het ontvangen voorschot moet terugbetalen. Er is echter geen aanleiding om in dit geval dit financiële nadeel als onevenwichtig te beoordelen.
De rechtbank stelt voorop dat eiseres haar omzetdaling in eerste instantie onjuist had ingeschat. Zij heeft bij de subsidieaanvraag aangegeven een omzetverlies van 90% te verwachten, maar achteraf gezien is de omzetdaling beperkt gebleven tot 35%. Dat betekent dat zij vanwege de verkeerd ingeschatte omzetdaling sowieso een bedrag van € 8.716,- aan ontvangen Now-subsidie zou moeten terugbetalen.
Vastgesteld wordt dat eiseres € 3.005,- (het bedrag waar zij recht zou hebben als met omzetverlies van 35% wordt gerekend) minus € 679,- (het bedrag wat zij uiteindelijk krijgt toegekend), dus € 2.326,- aan subsidie heeft misgelopen door de ‘financiële prikkel’ van artikel 7, tweede lid, van de Now-1.
De rechtbank acht dit niet onevenredig nadelig. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat eiseres door de uitdiensttreding van een medewerkster € 3.059,- aan loonkosten heeft bespaard. Met de in de subsidieperiode behaalde omzet (65%) en de verstrekte subsidie van € 679,- moet eiseres naar het oordeel van de rechtbank in beginsel in staat worden geacht haar loonkosten over de subsidieperiode, die met 30% zijn gedaald, te kunnen voldoen. Het tegendeel is niet gebleken of aannemelijk gemaakt.
19. Het nadeel voor eiseres dat zij een deel van het ontvangen voorschot moet terugbetalen, maakt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen het bestreden besluit niet onnodig onevenredig.
Terugvordering van het te veel betaalde voorschot
20. Op grond van artikel 15 van de Now-1 kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt. De minister is dus bevoegd om te veel betaalde voorschotten terug te vorderen, maar is daartoe niet verplicht. De minister zal een afweging moeten maken en uit moeten leggen waarom tot terugvordering wordt overgegaan.
21. De minister heeft het te veel betaalde voorschot van € 11.042,- in zijn geheel van eiseres teruggevorderd. In het bestreden besluit is echter niet gemotiveerd waarom de minister het te veel betaalde voorschot geheel terugvordert. Aan het bestreden besluit kleeft dus ook op dit punt een motiveringsgebrek.
22. Ter zitting heeft de gemachtigde namens de minister toegelicht dat hij ervan uitgaat dat er wel een belangenafweging is gemaakt. Het algemene doel van de Now-1 is afgewogen tegen het individuele belang van eiseres bij het mogen behouden van het betaalde voorschot. Er wordt daarbij ook gekeken naar de financiële situatie van de onderneming.
23. De rechtbank is van oordeel dat de minister in dit geval tot de afweging mocht komen dat het te veel betaalde voorschot geheel moet worden terugbetaald. De rechtbank overweegt dat het doel van de terugvordering is gelegen in een goede besteding van gemeenschapsgeld. Omdat de subsidie op grond van de Now-1 moet toekomen aan de personen die het nodig en er recht op hebben en de minister het voor deze tijdelijke noodmaatregel beschikbare budget maar één keer kan besteden, moet er zorgvuldig worden omgegaan met de besteding hiervan. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een gerechtvaardigd doel. Daar komt bij dat eiseres niet heeft gesteld dat zij door de terugvordering in financiële problemen komt. Sterker nog, ter zitting heeft zij aangegeven de terugvordering in een keer te hebben voldaan. De terugvordering van het te veel betaalde voorschot is dus in overeenstemming met het doel van de Now-1, en ook noodzakelijk en evenwichtig.
Gevolgen motiveringsgebreken
24. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft geconstateerd kleven er meerdere motiveringsgebreken aan het bestreden besluit: in het bestreden besluit is geen wettelijke grondslag vermeld en ook de belangenafwegingen voor wat betreft de lagere vaststelling van de tegemoetkoming en de terugvordering zijn niet in het bestreden besluit opgenomen.
De rechtbank is echter tot de conclusie gekomen dat het bestreden besluit op de inhoud niet hoeft te worden vernietigd. Eiseres is door de motiveringsgebreken niet benadeeld. Zij heeft in beroep geen specifieke gronden aangevoerd die zien op deze motiveringsgebreken. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de motiveringsgebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.