ECLI:NL:RBZWB:2024:1292

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 22_4250
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het UWV weigerde deze op basis van de conclusie dat hij per 7 januari 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank behandelt de feiten en de procedure, waarbij eiser zich had ziekgemeld na een auto-ongeval en eerder een WW-uitkering ontving. Het UWV had eerder al een WIA-aanvraag afgewezen, en na een hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep werd het UWV opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. De rechtbank concludeert dat het UWV de medische beperkingen van eiser correct heeft vastgesteld, en dat de door het UWV geduide functies geschikt zijn voor eiser. De rechtbank oordeelt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 26,6% juist is vastgesteld, en dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4250 WIA

uitspraak van 23 februari 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. E. Akdeniz,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 1 maart 2022 (primair besluit)
geweigerd per 7 januari 2021 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 27 juli 2022 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en mr. A.P.J. Mijs namens het UWV. Het beroep van eiser in zaaknummer 21/3935 ZW is gelijktijdig behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 7 januari 2021 minder dan 35% (26,6%) arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 7 januari 2021. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3.2
Eiser is tot 1 augustus 2017 werkzaam geweest als industrieel schoonmaker en ontving vervolgens een WW-uitkering. Vanuit die situatie heeft eiser zich per 25 september 2017 ziekgemeld met rug-, nekklachten en hoofdpijn/duizeligheid als gevolg van een auto-ongeval. Het UWV heeft eiser daarom destijds een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW-uitkering) toegekend met ingang van 25 december 2017, na 13 weken doorbetaling van de WW-uitkering gedurende ziekte.
3.2.1.
Na twee jaar ziekte heeft eiser een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA-uitkering) aangevraagd. Eiser werd niet geschikt geacht voor zijn eigen (voorgaande) functie (van industrieel schoonmaker). In het kader van de WIA-beoordeling werden de volgende functies geduid die eiser wel zou kunnen uitvoeren met de gestelde beperkingen: textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code 111160), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 26053). Met deze geduide functies werd eiser geacht meer te kunnen verdienen dan in zijn voorgaande baan als industrieel schoonmaker. Eiser werd dus 0% arbeidsongeschikt geacht. Met het besluit van 4 september 2019 heeft het UWV daarom de aanvraag van eiser om de WIA-uitkering afgewezen. Het bezwaar hiertegen werd bij besluit van 1 mei 2020 ongegrond verklaard. Deze rechtbank heeft het hiertegen door eiser ingestelde beroep bij uitspraak van 28 mei 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:2681) ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft bij uitspraak van 3 maart 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:599) het hoger beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit van 1 mei 2020 vernietigd vanwege het ontbreken van een zorgvuldig medisch onderzoek in bezwaar. Verder heeft het CRvB aan UWV opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het fysieke spreekuur naar aanleiding van deze uitspraak heeft op 17 juni 2022 plaatsgevonden en op 21 juni 2022 heeft UWV een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar ongegrond wordt verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is door de CRvB ongegrond verklaard bij uitspraak van 17 augustus 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:1589).
3.2.2.
Nu eiser geen recht had op een WIA-uitkering, ontving hij weer een WW-uitkering. Op 7 januari 2021 meldde eiser zich ziek vanuit de WW-uitkering omdat zijn klachten, die hij aan het auto-ongeval heeft overgehouden, verergerd zijn en doet hij een melding van verslechtering van zijn klachten ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling (AMBER-melding). De gemachtigde van eiser geeft in een brief van 3 februari 2021 aan dat de klachten van eiser al in november 2019 dan wel november 2020 zijn verergerd. Hierna volgt de besluitvorming zoals in de inleiding staat beschreven.
Heeft UWV de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts (getoetst door een verzekeringsarts) en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van UWV.
4.1
De arts heeft dossierstudie verricht en eiser fysiek gezien op het spreekuur van 15 november 2021. Volgens de arts zijn de psychische klachten nagenoeg gelijk aan wat aangegeven werd bij de WIA-beoordeling, ditzelfde geldt voor de klachten van de nek, rug en schouders, dus ziet de arts geen aanleiding om in verband met deze klachten nadere beperkingen aan te nemen per november 2019 of november 2020. Wel ziet de arts aanleiding om de toegenomen beperkingen zoals beschreven in het rapport in het kader van de ZW-beoordeling van 16 februari 2021: lopen (beperkt), lopen tijdens het werk (tot 2 uur per dag), staan (beperkt), traplopen (licht beperkt) en knielen/hurken (niet frequent) op te nemen op een nieuwe FML.
4.1.1.
De verzekeringsarts b&b heeft dossierstudie verricht en eiser gezien op de hoorzitting van 17 juni 2022. Aansluitend aan de hoorzitting heeft de verzekeringsarts b&b een lichamelijk onderzoek verricht. Tijdens de hoorzitting geeft eiser aan dat zijn psychische klachten verergerd zijn vanwege het recente verlies (voorjaar 2022) van zijn echtgenote. Bij het lichamelijk onderzoek vindt de verzekeringsarts b&b weliswaar afwijkingen ten opzichte van de norm bij het onderzoeken van de rug, maar de verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding om naar aanleiding hiervan nadere beperkingen op te leggen per de data in geding, omdat eiser al aangewezen is op rugbesparende arbeid. De verzekeringsarts b&b ziet geen reden om van het standpunt van de arts af te wijken.
4.1.2.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 februari 2022.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van UWV aangevoerd dat gelet op de verergering van zijn psychische klachten, waaronder de posttraumatische stressstoornisklachten (PTSS-klachten) en depressieve klachten/somberheidsklachten, en fysieke klachten, waaronder de pijnklachten en slaapproblemen (die leiden tot spanningsklachten) en de nek-/rug- en schouderklachten, er meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden op het gebied van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen en werktijden. Vanwege de pijnklachten en de slaapproblemen met recuperatiebehoefte had een urenbeperking van maximaal 4 uren per dag en 20 uur per week moeten worden aangenomen. Eiser kan slechts een lichte functie verrichten waarbij na twee uren werken, één uur rust moet plaatsvinden en vervolgens wederom twee uren lichte werkzaamheden. Op zitting verzoekt eiser de rechtbank nog om een verzekeringsarts als deskundige aan te wijzen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat UWV de beperkingen juist heeft vastgesteld.
Het medisch onderzoek heeft op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Uit de rapporten van de (verzekerings)artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde lichamelijke en psychische klachten en dat veel van deze klachten ook al aanwezig waren bij de eerdere WIA-beoordeling. De rechtbank kan de motivering van de (verzekerings)artsen volgen dat er op de knie na dus geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen dan bij de eerdere WIA-beoordeling. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd, geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de (verzekerings)artsen hebben aangenomen. Eiser heeft aangegeven dat de verslechtering vooral op het psychische vlak ziet en verwijst daarbij naar de informatie vanuit I-Psy. De rechtbank is echter van oordeel, zoals ook eerder al in de uitspraak van 28 mei 2021 is overwogen [1] , dat de brief van I-Psy van 22 oktober 2020 geen nieuwe informatie bevat in vergelijking met de WIA-beoordeling en dat dit ook geldt voor de brief van 12 april 2021 die dezelfde inhoud heeft. De brieven van I-Psy van 19 augustus 2021 en 1 juni 2022 bevatten weinig nieuwe medische informatie, aangezien de inhoud van deze brieven een herhaling is van eerdere brieven en de al bekende PTSS-klachten en depressieve klachten, zoals de verzekeringsarts b&b ook verwoordt in het rapport van 5 januari 2022. De hallucinaties waar eiser last van heeft, leiden volgens de arts niet tot meer beperkingen op de FML, aangezien deze klacht I-Psy geen aanleiding gaf om de diagnoses bij te stellen of het behandelplan aan te passen. Verder merkt de rechtbank op dat, voor zover eiser stelt dat zijn psychische gezondheid verslechterd is na het overlijden van zijn vrouw in het voorjaar van 2022, dit na de datum in geding is en hier in de beoordeling daarom geen rekening mee kan worden gehouden. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten op de datum in geding rekening gehouden. Niet gebleken is dat in de FML van 7 februari 2022 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden geacht, slaagt dan ook niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
4.3.1.
Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de juistheid van de medische beoordeling van UWV, wordt het verzoek van eiser om een deskundige te benoemen, afgewezen.
Zijn de door UWV aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5. Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (Sbc-code 267071), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en monteur printplaten (Sbc-code 267051).
5.1.
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat dat hij schriftelijke instructies niet begrijpt en niet kan uitvoeren omdat hij de Nederlandse taal niet machtig is. Hij heeft altijd met landgenoten gewerkt en dit bevorderde niet het leren van de Nederlandse taal. Dat hij 11 jaar eerder een inburgeringscursus heeft behaald, betekent niet dat eiser schriftelijke instructies kan begrijpen.
5.2.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om de hiervoor genoemde functies te vervullen, merkt de rechtbank allereerst op dat eiser op de datum in geding (7 januari 2021) al ruim 30 jaar in Nederland woonde, een inburgeringscursus heeft gevolgd en enige tijd in Nederland werkzaamheden in loondienst heeft verricht. Verder heeft de arbeidsdeskundige b&b overwogen dat in de geduide functies sprake is van betrekkelijk eenvoudig productiewerk en geen bijzondere eisen worden gesteld aan de mondelinge of schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal. Dit blijkt ook uit de overgelegde beschrijvingen van de werkzaamheden in de voorgehouden functies. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser in staat moet worden geacht de instructies in de Nederlandse taal voor het kunnen verrichten van de werkzaamheden in genoemde functies in voldoende mate te kunnen begrijpen. [2]
5.2.1.
Voor het overige overweegt de rechtbank dat de beroepsgronden van eiser de rechtbank geen aanleiding geven om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
5.3.
De door UWV aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn dan ook geschikt en mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Heeft UWV de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser 26,6% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld en de WIA-uitkering terecht geweigerd per 7 januari 2021.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 7 januari 2021.
7.1.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 23 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.Vindplaats ECLI:NL:RBZWB:2021:2681, rechtsoverweging 4.3.
2.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 24 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:155.