ECLI:NL:CRVB:2024:155
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen per 21 juni 2021, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Appellante, die eerder een WIA-uitkering ontving, had haar gezondheid verbeterd gemeld, waarna een heronderzoek volgde. De verzekeringsarts stelde vast dat appellante belastbaar was, met inachtneming van beperkingen die waren vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 mei 2021. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatst verrichte werk en berekende haar arbeidsongeschiktheid op 0,77%. Het Uwv weigerde de WIA-uitkering, wat appellante in bezwaar aanvoerde. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en appellante ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting in hoger beroep handhaafde appellante haar standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat haar fysieke en psychische klachten onvoldoende waren meegenomen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden waarom er geen andere beperkingen waren aangenomen. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat de arbeidsongeschiktheid van appellante terecht op minder dan 35% was vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.