ECLI:NL:RBZWB:2024:1266

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 21_3935
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van een Ziektewet-uitkering en de geschiktheid voor arbeid na een WIA-beoordeling

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Akdeniz, heeft zijn uitkering op grond van de Ziektewet aangevochten na een hersteldverklaring door het UWV. Het UWV had op 19 februari 2021 besloten dat eiser hersteld was en de uitkering per 22 februari 2021 beëindigd. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het UWV de beperkingen van eiser juist heeft vastgesteld, maar dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Dit komt doordat het UWV onvoldoende functies heeft ten grondslag gelegd aan de hersteldverklaring. De rechtbank stelt dat eiser geschikt moet worden geacht voor ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen, wat niet is aangetoond. De rechtbank biedt het UWV de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen binnen zes weken. Eiser heeft aangevoerd dat zijn klachten zijn verergerd, maar de rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling van het UWV voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3935 ZW
tussenuitspraak van 23 februari 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. E. Akdeniz,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 19 februari 2021 (primair besluit) eiser hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 22 februari 2021.
1.2.
Met het bestreden besluit van 26 augustus 2021 is het bezwaar van eiser tegen de hersteldverklaring ongegrond verklaard.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en mr. A.P.J. Mijs namens het UWV. Het beroep van eiser in zaaknummer 22/4250 WIA is gelijktijdig behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat de hersteldverklaring een motiveringsgebrek bevat. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3.2
Eiser is tot 1 augustus 2017 werkzaam geweest als industrieel schoonmaker en ontving vervolgens een WW-uitkering. Vanuit die situatie heeft eiser zich per 25 september 2017 ziekgemeld met rug-, nekklachten en hoofdpijn/duizeligheid als gevolg van een auto-ongeval. Het UWV heeft eiser daarom destijds een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW-uitkering) toegekend met ingang van 25 december 2017, na 13 weken doorbetaling van de WW-uitkering gedurende ziekte.
3.2.1.
Na twee jaar ziekte heeft eiser een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA-uitkering) aangevraagd. Eiser werd niet geschikt geacht voor zijn eigen (voorgaande) functie (van industrieel schoonmaker). In het kader van de WIA-beoordeling werden de volgende functies geduid die eiser wel zou kunnen uitvoeren met de gestelde beperkingen: textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code 111160), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 26053). Met deze geduide functies werd eiser geacht meer te kunnen verdienen dan in zijn voorgaande baan als industrieel schoonmaker. Eiser werd dus 0% arbeidsongeschikt geacht. Met het besluit van 4 september 2019 heeft het UWV daarom de aanvraag van eiser om de WIA-uitkering afgewezen. Het bezwaar hiertegen werd bij besluit van 1 mei 2020 ongegrond verklaard. Deze rechtbank heeft het hiertegen door eiser ingestelde beroep bij uitspraak van 28 mei 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:2681) ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft bij uitspraak van 3 maart 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:599) het hoger beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit van 1 mei 2020 vernietigd vanwege het ontbreken van een zorgvuldig medisch onderzoek in bezwaar. Verder heeft het CRvB het UWV opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het fysieke spreekuur naar aanleiding van deze uitspraak heeft op 17 juni 2022 plaatsgevonden en op 21 juni 2022 heeft UWV een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar ongegrond wordt verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is door de CRvB ongegrond verklaard bij uitspraak van 17 augustus 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:1589).
3.2.2.
Nu eiser geen recht had op een WIA-uitkering, ontving hij weer een WW-uitkering. Op 7 januari 2021 meldde eiser zich ziek vanuit de WW-uitkering omdat zijn klachten, die hij aan het auto-ongeval heeft overgehouden, verergerd zijn. De WW-uitkering werd gedurende ziekte (maximaal 13 weken) doorbetaald. Daarna is de besluitvorming gevolgd, zoals in de inleiding staat beschreven.
Heeft het UWV de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een arts in opleiding tot verzekeringsarts (arts) en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van UWV.
4.1
De arts heeft dossierstudie verricht en eiser telefonisch gesproken op 15 februari 2021. Volgens de arts zijn de psychische klachten nagenoeg gelijk aan hetgeen aangegeven werd bij de WIA-beoordeling, ditzelfde geldt voor de klachten van de nek, rug en schouders, dus ziet de arts geen aanleiding om in verband met deze klachten nadere beperkingen aan te nemen. Wel ziet de arts voldoende basis om rekening te houden met beperking van de knieën nu er op een röntgenfoto afwijkingen zijn gevonden in de linkerknie die qua omschrijving lijken op artrose. Ondanks de toegenomen beperkingen op lopen (beperkt), lopen tijdens het werk (tot 2 uur per dag), staan (beperkt), traplopen (licht beperkt) en knielen/hurken (niet frequent) acht de arts eiser geschikt voor minstens één van de eerder geduide functies. Eiser wordt namelijk geschikt geacht voor de functies textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten).
4.1.1.
De verzekeringsarts b&b heeft dossierstudie verricht en eiser gezien op de hoorzitting van 5 augustus 2021. Aansluitend aan de hoorzitting heeft de verzekeringsarts b&b een lichamelijk onderzoek verricht. Tijdens de hoorzitting heeft de verzekeringsarts b&b aan eiser gevraagd wat er precies verergerd is. Eiser geeft daarop aan dat hij de klachten al langer heeft maar dat ze verergeren. Wat daarvan de gevolgen zijn, wat hij daardoor minder kan dan bij de WIA-beoordeling
,wordt niet duidelijk. Bij het lichamelijk onderzoek vindt de verzekeringsarts b&b geen verdere afwijkingen. Bij de nek benoemt hij het volgende: wanneer eiser gevraagd wordt de kin op de borst te brengen of omhoog te kijken of over de schouder te kijken, beweegt hij het hoofd nauwelijks, hij beweegt wel met de rug. De verzekeringsarts b&b komt, net als de arts, tot de conclusie dat uit de verkregen informatie geen duidelijke veranderingen ten opzichte van de WIA-beoordeling vallen op te maken, behalve wat de knie betreft. De verzekeringsarts b&b ziet dus geen reden om van het standpunt van de arts af te wijken.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn fysieke en psychische klachten ten opzichte van de WIA-beoordeling in augustus 2019 zijn verergerd. Dit volgt ook uit de medische informatie van de psycholoog en psychiater. Ten onrechte heeft de verzekeringsarts b&b alleen een verergering van de knieklachten aangenomen en geen verergering van de psychische klachten in verband met PTSS en stemmingsklachten. Eiser verwijst hierbij naar de brief van 19 augustus 2021 van de psychotherapeut van
I-psy. Vanwege de gediagnostiseerde PTTS, depressieve klachten, stemmingsklachten en angstklachten acht eiser zich fors beperkt in algeheel dagelijks functioneren. Vanwege de postwhiplashklachten, slaapproblemen, cognitieve klachten en psychische klachten dienen volgens eiser meer beperkingen te worden aangenomen. Vanwege de slaapproblemen met recuperatiebehoefte had een urenbeperking van maximaal 4 uren per dag en 20 uur per week moeten worden aangenomen. Eiser kan slechts een lichte functie verrichten waarbij na twee uren werken, één uur rust moet plaatsvinden en vervolgens wederom twee uren lichte werkzaamheden. Verder voert eiser aan dat het primaire onderzoek onzorgvuldig is, omdat het onderzoek telefonisch plaatsvond door een arts in opleiding tot verzekeringsarts. Op zitting verzoekt eiser de rechtbank nog om een verzekeringsarts als deskundige aan te wijzen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat UWV de beperkingen juist heeft vastgesteld.
Het medisch onderzoek heeft op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden, aangezien eiser in bezwaar fysiek gezien en onderzocht is door een verzekeringsarts b&b. Door de verzekeringsarts b&b is ook informatie ingewonnen bij de behandeld psychotherapeut. Uit de rapporten van de (verzekerings)artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde lichamelijke en psychische klachten en dat veel van deze klachten ook al aanwezig waren bij de eerdere WIA-beoordeling. De rechtbank kan de motivering van de (verzekerings)artsen volgen dat er op de knie na dus geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen dan bij de eerdere WIA-beoordeling. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd, geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de (verzekerings)artsen hebben aangenomen. Eiser heeft aangegeven dat de verslechtering vooral op het psychische vlak ziet en verwijst daarbij naar de informatie vanuit I-Psy. De rechtbank is echter van oordeel, zoals ook eerder al in de uitspraak van 28 mei 2021 is overwogen [1] , dat de brief van I-Psy van 22 oktober 2020 geen nieuwe informatie bevat in vergelijking met de WIA-beoordeling en dat dit ook geldt voor de brief van 12 april 2021 die dezelfde inhoud heeft. De brieven van I-Psy van 19 augustus 2021 en 1 juni 2022 bevatten weinig nieuwe medische informatie, aangezien de inhoud van deze brieven een herhaling is van eerdere brieven en de al bekende PTSS-klachten en depressieve klachten, zoals de verzekeringsarts b&b ook verwoordt in het rapport van 5 januari 2022. De hallucinaties waar eiser last van heeft, leiden volgens de arts niet tot meer beperkingen op de FML, aangezien deze klacht I-Psy geen aanleiding gaf om de diagnoses bij te stellen of het behandelplan aan te passen. Verder merkt de rechtbank op dat, voor zover eiser stelt dat zijn psychische gezondheid verslechterd is na het overlijden van zijn vrouw in het voorjaar van 2022, dit na de datum in geding is en hier in de beoordeling daarom geen rekening mee kan worden houden. Niet gebleken is dat de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden geacht, slaagt dan ook niet.
4.3.1.
Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de juistheid van de medische beoordeling van UWV, wordt het verzoek van eiser om een deskundige te benoemen, afgewezen.
Heeft UWV voldoende functies ten grondslag gelegd aan de hersteldverklaring?
5. De rechtbank merkt op dat tijdens het beroep een wijziging in de rechtspraak heeft plaatsgevonden, waardoor eiser pas hersteld kan worden verklaard als hij geschikt is voor ten minste drie functies met elk tenminste drie arbeidsplaatsen van de oorspronkelijk bij de eerdere WIA-beoordeling geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan eiser zijn voorgehouden. Voorheen hoefde eiser maar voor één functie geschikt te zijn.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat ten minste drie van de eerder bij de WIA-beoordeling in 2019 geselecteerde functies als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt. Dit zijn de functies textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (Sbc-code 11160), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053) en de reservefuncties monteur printplaten en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten).
5.2
Zoals UWV al heeft aangegeven voorafgaand en op de zitting, is eiser voor twee van de geselecteerde functies geschikt geacht en is aan de derde niet getoetst. Dit betekent dat UWV onvoldoende functies ten grondslag heeft gelegd aan de hersteldverklaring.

Conclusie en gevolgen

6. Het bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek, omdat UWV te weinig functies ten grondslag heeft gelegd aan de hersteldverklaring. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
7. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal verweerder in de gelegenheid stellen om alsnog te toetsen of eiser geschikt is voor ten minste drie functies met elk tenminste drie arbeidsplaatsen van de oorspronkelijk bij de eerdere WIA-beoordeling geduide functies. De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
8. De rechtbank zal de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken. Als verweerder hiervan geen gebruik wil maken, dan dient verweerder dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 23 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: wettelijk kader

De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Onder “zijn arbeid” als bedoeld in artikel 19 van de ZW wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt uitzondering, wanneer de verzekerde – na een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de WIA of een EZWb – niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek meldt. Ziekengeld kan in zo’n geval worden geweigerd wanneer is voldaan aan de volgende twee, cumulatieve, voorwaarden:
1. van de oorspronkelijk bij de EZWb of WIA geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de EZWb of WIA vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de EZWb of WIA geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%. Daarbij is niet van belang of de oorspronkelijke functies ten tijde van de latere ziekmelding nog in het CBBS aanwezig zijn. Evenmin is van belang of die functies ten tijde van de nieuwe ziekmelding op onderdelen qua belasting en/of beloning inmiddels zijn gewijzigd. [2]

Voetnoten

1.Vindplaats ECLI:NL:RBZWB:2021:2681, rechtsoverweging 4.3.
2.Uitspraken van de CRvB van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2658 en ECLI:NL:CRVB:2022:2672.