ECLI:NL:RBZWB:2024:1021

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_2400
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Ziektewet-uitkering en herziening van eerdere besluiten door UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres, een B.V., tegen de weigering van het UWV om een Ziektewet (ZW) uitkering toe te kennen aan haar (ex-)werkneemster. De rechtbank behandelt ook het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om terug te komen op de beëindiging van de ZW-uitkering van de werkneemster. Het UWV had eerder, op 18 augustus 2022, besloten om de ZW-uitkering per 3 juni 2022 te weigeren, omdat de werkneemster geschikt werd geacht om haar eigen arbeid te verrichten. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en het UWV aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft geweigerd en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat de geclaimde klachten van de werkneemster niet voortvloeien uit zwangerschap of bevalling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2400 ZW

uitspraak van 9 februari 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.J. van Weersch,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam 1], te [plaats] ,
Eveneens vertegenwoordigd door mr. M.J. van Weersch.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aan haar (ex-)werkneemster toe te kennen. Daarnaast beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering terug te komen op de beëindiging van de ZW-uitkering van haar (ex-)werkneemster.
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 18 augustus 2022 (primair besluit) geweigerd per 3 juni 2022 aan de (ex-)werkneemster van eiseres een ZW-uitkering toe te kennen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 8 maart 2023 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 2] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV, drs. [naam 3] . De derde-partij is niet verschenen en haar gemachtigde heeft ter zitting niet specifiek voor haar gesproken.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de (ex-)werkneemster van eiseres geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. Daarnaast heeft het UWV aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die bij de primaire beslissing niet bekend waren. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft geweigerd per 3 juni 2022. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het UWV terecht het besluit van 1 maart 2022 niet heeft herzien. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3.1.
De (ex-)werkneemster van eiseres is bij haar werkzaam als schoonmaakster. Voor dat werk is zij uitgevallen vanwege diverse lichamelijke en psychische klachten als gevolg van een zwangerschap en bevalling. Bij besluit van 28 juni 2021 is aan de
(ex-)werkneemster van eiseres een ZW-uitkering toegekend.
3.2.
Het UWV heeft in het besluit van 1 maart 2022 de ZW-uitkering van de
(ex-)werkneemster van eiseres per 25 februari 2022 beëindigd. Tegen dit besluit heeft eiseres als haar werkgever bezwaar gemaakt.
In het besluit van 22 april 2022 heeft het UWV het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat is ingediend.
3.3.
De (ex-)werkneemster van eiseres heeft zich op 3 juni 2022 ziekgemeld per 25 februari 2022. Het bezwaar dat eiseres heeft ingediend is door het UWV ook aangemerkt als een verzoek om herziening van het besluit van 1 maart 2022.
3.4.
In het primaire besluit heeft het UWV geweigerd om aan de (ex-)werkneemster van eiseres per 3 juni 2022 een ZW-uitkering toe te kennen. In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Ook is het verzoek om herziening van het besluit van 1 maart 2022 afgewezen.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Het beroep van eiseres
5. Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er wel nieuwe feiten en omstandigheden zijn die bestaan uit nieuwe medische informatie. De bedrijfsarts is van mening dat de (ex-)werkneemster op en na 25 februari 2022 nog steeds ziek was en dat de gezondheidsklachten per 3 juni 2022 wel degelijk verband houden met zwangerschap en of de bevalling. De werkneemster is verminderd ziek gebleven in verband met onder mee psychische klachten die verband houden met zwangerschap en of bevalling.
Het UWV erkent dat eiser vanaf 3 juni 2022 ziek is. Dat blijkt uit de brief van 3 juni 2023.
Verweer van het UWV
6. In verband met de ziekmelding van de werkneemster op 3 juni 2022 heeft er op 20 juli 2022 een spreekuur plaatsgevonden. De arts heeft gerapporteerd dat de werkneemster niet arbeidsongeschikt is ten gevolge van zwangerschap/bevalling. Op 18 augustus 2022 is de beslissing verzonden.
Het bezwaarschrift is tevens opgevat als een verzoek om de eerdere beslissing van 1 maart 2022 te herzien. De verzekeringsarts b&b heeft op 23 februari 2023 gerapporteerd en haar conclusie is dat er ten aanzien van de beslissing van 1 maart 2022 geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn die aanleiding geven de beslissing van 1 maart 2022 te herzien en voorts dat de arbeidsongeschiktheid van 3 juni 2022 geen gevolg van de zwangerschap/bevalling is.
Het UWV kan eiseres niet volgen in het standpunt dat de ingebrachte rapportage van de bedrijfsarts een nieuw feit is. Zoals de verzekeringsarts b&b rapporteert had deze visie reeds bij een (tijdig) bezwaar ingebracht kunnen worden. Ten aanzien van het punt dat de
(ex-)werkneemster per 3 juni 2022 niet arbeidsongeschikt is ten gevolge van zwangerschap en bevalling worden geen inhoudelijk argumenten naar voren gebracht.
De rapportages van de verzekeringsartsen
7. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
7.1.
Arts [naam 4] heeft het dossier bestudeerd en de werkneemster gezien op het spreekuur van 22 juli 2022. Tijdens het spreekuur heeft psychisch en lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. Het rapport is getoetst en akkoord bevonden door de verzekeringsarts. De (ex-)werkneemster stelt dat zij pijnklachten in de polsen, nek en rug heeft. Daarnaast heeft zij perceptief-mentaal en psychische klachten. De arts stelt dat de fysieke klachten van de (ex-)werkneemster niet geobjectiveerd kunnen worden. De (ex-)werkneemster laat op meerdere momenten een soepele functie en een soepel bewegingspatroon zien ten aanzien van de geclaimde beperkingen. Zij is niet in behandeling voor de fysieke klachten en deze is ook niet opgezocht.
Ook ten aanzien van de perceptief-mentaal en psychische klachten kunnen geen beperkingen worden vastgesteld ten aanzien van de laatste verrichte werkzaamheden in de zin van de ZW. Vastgesteld wordt dat de (ex-)werkneemster een verdrietige en aangedane presentatie maakt. De klachten hebben geen causaal verband met de zwangerschap of bevalling. Ook dient in ogenschouw te worden genomen dat van het uitvoeren van reguliere activiteiten een zingevende en zininvullende (therapeutische) werking uitgaat en dit haar kan ondersteunen bij het verder op orde krijgen van haar gevoelsleven terwijl inactiviteit juist remmend en klachten vergrotend kan werken. Werken kan de (ex-)werkneemster juist ondersteunen qua regelmaat, structuur, doel en afleiding.
De geclaimde klachten hebben geen relatie met de zwangerschap of bevalling. De arbeidsongeschiktheid wordt veroorzaakt door andere factoren.
Verzekeringsarts b&b [naam 5] heeft het dossier en het bezwaar bestudeerd. Er is volgens de verzekeringsarts b&b geen aanleiding om terug te komen op het besluit van 1 maart 2022. Aan die beslissing ligt informatie van de behandelend sector ten grondslag waaruit blijkt dat er geen afwijkingen zijn aan de handen en polsten en ook geen afwijkingen in de nek. In het overzicht van de huisarts tot februari 2022 worden geen rugklachten genoemd. De werkneemster is in behandeling geweest voor psychische klachten en die zijn sinds december 2021 deels in remissie. Op het spreekuur bij de arts zijn geen aanwijzingen voor negatieve ontwikkelingen of is specifieke psychopathologie vastgesteld. Specifieke afwijken komen evenmin naar voren.
Bij een verzoek om herziening van een eerdere beslissing wordt beoordeeld of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die na de eerdere beslissing zijn voorgevallen of die niet voor de eerdere beslissing kunnen worden aangevoerd of konden worden overlegd. Het overzicht van de bedrijfsarts is reeds in aanwezig geweest/had ingebracht kunnen worden ten tijde van de voorgaande beoordeling. Bovendien wordt er in het overzicht slechts de klachten van de werkneemster weergegeven en zijn er geen onderzoeksbevindingen vermeld. Andere medische feiten van de behandelend sector die de eerdere gegevens van de behandelend sector tegenspraken werden niet ingebracht. Er is geen reden om terug te komen op de beslissing van 1 maart 2022. Daarnaast is er geen sprake van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap of bevalling op 25 februari 2022 en 3 juni 2022. Er zijn dan ook geen medische argumenten om af te wijken van het primaire medische oordeel.
Beoordelingskader herziening van besluit van 1 maart 2022
8.1.
Artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de aanvrager is gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden worden vermeld.
8.2.
Gelet op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geldt bij toetsing door de bestuursrechter van besluiten op herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit het uitgangspunt dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen, ook als de rechtszoekende aan de herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. [1] Het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
8.3.
In dit geval heeft het UWV overeenkomstige toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van eiseres dient te toetsen of het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan de afwijzing van het verzoek van eiseres in beginsel dragen. De rechtbank moet in dat geval ook toetsen of het besluit op het verzoek om terug te komen op het eerdere besluit, evident onredelijk is. [2]
8.4.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, danwel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Het moet gaan om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een terugkomen van een eerder besluit (kunnen) rechtvaardigen.
8.5.
Ter onderbouwing van het standpunt dat ten aanzien van het besluit van 1 maart 2022 geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft het UWV verwezen naar de rapporten van zijn verzekeringsartsen.
Heeft het UWV terecht geweigerd terug te komen op het besluit van 1 maart 2022?
9. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft de dossiergegevens bestudeerd, kennisgenomen van het bezwaarschrift en de ingebrachte informatie van de bedrijfsarts.
Vervolgens ligt de vraag voor of de door eiseres ingebrachte informatie van de bedrijfsarts een nieuw feit betreft, waardoor teruggekomen zou moeten worden op het besluit van 1 maart 2022. Ter ondersteuning van haar verzoek om terug te komen van het besluit van 1 maart 2022 heeft eiseres een beroep gedaan op de bevindingen van de bedrijfsarts die zijn vastgelegd in de brief 14 november 2022. De verzekeringsarts b&b heeft terecht gesteld dat de informatie eerder aanwezig was en ingebracht had kunnen worden. Bovendien wordt in de informatie van de bedrijfsarts alleen de klachten van eiseres weergegeven en zijn er geen onderzoeksbevindingen gemeld, zodat er ook inhoudelijk geen reden is om het stuk als nieuw feit of gewijzigde omstandigheid te zien. Daarnaast heeft eiseres geen andere nieuwe informatie ingebracht waaruit nieuwe feiten en/of omstandigheden blijken. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in de relevante periode sprake was van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap of bevalling. De verzekeringsartsen hebben inzichtelijk en begrijpelijk gerapporteerd dat de geclaimde klachten voortvloeien uit een geheel andere oorzaak, namelijk het overlijden van haar moeder. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV terecht heeft aangenomen dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden teruggekomen op de beslissing van 1 maart 2022.
Is het bestreden besluit evident onredelijk?
10. Ter beoordeling ligt dan nog voor of wat eiseres heeft aangevoerd, aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De rechtbank is van oordeel dat in dat wat eiseres heeft aangevoerd over het besluit van 11 maart 2022 geen aanleiding kan worden gezien voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Van aperte onjuistheden in de besluitvorming van het UWV is niet gebleken. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het niet evident onredelijk is dat het UWV in het bestreden besluit vasthoudt aan het besluit van 11 maart 2022.
Beoordelingskader ZW-uitkering
11. De rechtbank stelt vast dat het werk als schoonmaakster als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
Heeft het UWV terecht geweigerd om per 3 juni 2022 een ZW-uitkering toe te kennen?
12. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de arts en de verzekeringsarts blijkt dat zij op de hoogte waren van de door de werkneemster gestelde klachten, waaronder de pijnklachten in pols, dek en rug en de perspectief-metaal/psychische klachten. Daarnaast is ook de al eerder ingebrachte informatie van de huisarts, neuroloog en Poolse psycholoog meegenomen in de beoordeling. In de rapporten van de arts en de verzekeringsarts b&b is deugdelijk en consistent gemotiveerd dat er per 3 juni 2022 geen sprake was van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van zwangerschap en/of bevalling. Zo heeft de arts in zijn rapportage van 16 augustus 2022 gemotiveerd dat de fysieke klachten van eiseres niet geobjectiveerd kunnen worden. De (ex-)werkneemster laat op meerdere momenten een soepele functie en bewegingspatroon die niet past bij de geclaimde beperkingen. Daarnaast is zij niet in behandeling voor de fysieke klachten en heeft zij geen hulp gezocht voor deze klachten. Hoewel de moeder van de (ex-)werkneemster onlangs is overleden kunnen er ten aanzien van de perceptief-mentaal/psychische klachten geen beperkingen worden aangenomen. Eiseres heeft in beroep geen (nieuwe) medische informatie ingebracht die de rechtbank aanleiding geeft om te twijfelen aan de belastbaarheid die de arts en de verzekeringsarts b&b hebben aangenomen. Het gesprek met de Poolse psycholoog heeft telefonisch plaatsgevonden en daaruit volgt niet dat de klachten al langer aanwezig waren en/of voortvloeien uit de eerdere zwangerschap en/of bevalling. Daarnaast hebben de arts en de verzekeringsarts b&b terecht gesteld dat zij over de geclaimde arbeidsongeschiktheid wegens andere klachten dan als rechtstreeks gevolg van de zwangerschap en/of bevalling geen uitspraak doen, omdat dit ter beoordeling van de bedrijfsarts van eiseres is, nu de
(ex-)werkneemster ten tijde van de ziekmelding nog bij eiseres in dienst was. Anders dan de gemachtigde ter zitting heeft gesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de ziekmelding op 3 juni 2022 moet worden gezien als een melding toegenomen klachten, nu de geclaimde klachten niet voortvloeien uit een zwangerschap en/of bevalling.

Conclusie en gevolgen

13. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand zal blijven.
14. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt zij het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 9 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht:
Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Op grond van het tweede lid, kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking.
Ziektewet:
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).

Voetnoten

1.CRvB 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872.
2.CRvB 23 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2252 en CRvB 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.