ECLI:NL:RBZWB:2023:9654

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
10464999 AZ VERZ 23-16 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Borm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslag op staande voet van arbeidsongeschikte werknemer na beschuldigingen van opzet tot misleiding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, [B.V. 1]. De werknemer, die sinds 6 september 2021 arbeidsongeschikt was, werd op 28 februari 2023 op staande voet ontslagen door zijn werkgever. De werkgever stelde dat de werknemer opzettelijk had gelogen over zijn klachten en beperkingen, wat leidde tot het ontslag. De werknemer betwistte deze beschuldigingen en verzocht de kantonrechter om het ontslag te vernietigen en hem toe te laten tot re-integratie.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat de werknemer opzettelijk had gelogen. De observaties van een bedrijfsrechercheur, die de werknemer gedurende 16 dagen had gevolgd, toonden aan dat de werknemer incidenteel in staat was om bepaalde activiteiten uit te voeren, maar dit was niet voldoende om te concluderen dat hij niet eerlijk was geweest over zijn klachten. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was en vernietigde het ontslag. De werkgever werd verplicht om de werknemer weer toe te laten tot het werk en het re-integratietraject voort te zetten, evenals de betaling van het loon vanaf de datum van ontslag.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en eerlijkheid in de communicatie tussen werknemer en werkgever, vooral in het kader van arbeidsongeschiktheid en re-integratie. De kantonrechter wees ook op de wettelijke bescherming van werknemers tijdens ziekte, wat het ontslag op staande voet in deze situatie extra problematisch maakte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaaknummer: 10464999 AZ VERZ 23-16
beschikking d.d. 4 juli 2023
inzake
[naam],
te [plaats 1] ,
verzoeker tevens verweerder inzake het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
hierna: [naam] ,
gemachtigde mr. W.T.M. Uilhoorn,
en
[B.V. 1],
te [plaats 2] ,
verweerster tevens verzoekster inzake het (voorwaardelijk) tegenverzoek.
hierna: [B.V. 1] ,
gemachtigde mr. V.A.M. Vos.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verzoekschrift van [naam] is ter griffie van deze rechtbank, locatie Breda, ingekomen op 7 april 2023. Bij beschikking van 19 april 2023 is de zaak verwezen naar de locatie Bergen op Zoom. [B.V. 1] heeft op 1 juni 2023 een verweerschrift ingediend tevens houdende een (deels voorwaardelijk en deels onvoorwaardelijk) tegenverzoek.
1.2.
Op 13 juni 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [naam] is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. Uilhoorn. Namens [B.V. 1] zijn verschenen de heer [CEO], de heer [CFO] en mevrouw [HR adviseur], bijgestaan door mr. Vos. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Namens [B.V. 1] is een pleitnotitie voorgedragen en overgelegd. [naam] heeft voorafgaand aan de zitting bij brief van 6 juni 2023 nog aanvullende producties ingediend.
1.3.
Ter zitting is de datum voor beschikking bepaald op 4 juli 2023.

2.De feiten

2.1.
[B.V. 1] houdt zich bezig met laad-, los- en overslagactiviteiten. [naam] , geboren op [geboortedag] 1971, is op 11 december 2017 in dienst getreden bij (een rechtsvoorganger van) [B.V. 1] . Hij is vanaf 11 december 2019 voor onbepaalde tijd in dienst, in de functie van terminal medewerker en verricht zijn werkzaamheden gewoonlijk op de locatie van [B.V. 1] in [plaats 3] . Zijn werk bestaat uit het uitvoeren van alle op de terminal voorkomende operationele werkzaamheden, zoals het opzetten en afhalen van vrachtwagens dan wel aan- en afvoer van en naar de kade van containers met gebruik van een zogeheten reachstacker of empty handler. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 2.450,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
Arbeidsongeschiktheid
2.2.
[naam] is op 6 september 2021 arbeidsongeschikt geraakt en heeft sindsdien bij [B.V. 1] geen werkzaamheden meer verricht. Hij ontvangt met ingang van het tweede ziektejaar 70% van zijn salaris, zijnde € 1.778,00 bruto, vermeerderd met ploegentoeslag van € 444,50 bruto.
2.3.
In april 2022 is vanwege het langdurig ziekteverzuim van [naam] en onduidelijkheid met betrekking tot zijn belastbaarheid aan [B.V. 2] gevraagd te adviseren. In de periode na het uitbrengen van dat advies in juni 2022 heeft de bedrijfsarts [naam] gezien op 28 juli 2022, 16 augustus 2022 (bij een huisbezoek), 29 september 2022 en 28 oktober 2022. In het spreekuurverslag van 29 september 2022 staat dat de medische klachten van [naam] onverminderd aanwezig zijn, dat specialistisch onderzoek gaande is en dat sprake is van beperkte benutbare mogelijkheden. Op 17 augustus 2022 is een inzetbaarheidsprofiel opgesteld, dat op 28 oktober 2022 is bijgesteld (hierna: het IZP).
2.4.
Op 7 oktober 2022 is een arbeidsdeskundig rapport (hierna: het AR) uitgebracht. Daarin staat onder meer dat [naam] op medische gronden over beperkt benutbare mogelijkheden beschikt en dat er beperkingen zijn op het gebied van sociaal functioneren (vervoer: alleen korte afstanden), dynamische handelingen (onder meer beide handen en beide voeten, beperkt tillen en dragen en maximaal 10 minuten achtereen lopen) en statische houdingen (maximaal 10-15 minuten achtereen zitten, maximaal 10-15 minuten achtereen staan en beperkt geknield of gehurkt actief zijn). De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat het eigen werk van [naam] passend noch passend te maken en heeft geadviseerd het reeds ingezette tweede spoor-beleid voor begeleiding naar passende arbeid te continueren.
2.5.
Het AR is op 2 december 2022 bijgesteld naar aanleiding van het verslag van de bedrijfsarts van 28 oktober 2022 en nadat de arbeidsdeskundige op 24 november 2022 nogmaals op de locatie van [B.V. 1] in [plaats 2] met [naam] en [HR adviseur] had gesproken. Met betrekking tot die gesprekken is in het AR het volgende vermeld:
“Op advies van behandelaar medicatie verminderd. Hij ervaart dat de klachten toenemen: meer pijnklachten, de beperkingen nemen toe. Hij ligt de hele dagen op de bank en gaat daarna naar bed. 2x per week begeleidt sporten bij de fysio, 1x per 1-2 weken een avondje bij zijn vrienden darten en deels meedoen. Elke maand komt hij bij de huisarts, hij loopt nu bij een andere behandelaar. Hij staat op de wachtlijst voor een multi disciplinair traject; de verwachting is dat hij per mei 2023 daar kan starten. Hij gaat met de bedrijfsarts overleggen of hij eerder kan gaan starten met de behandeling.
Hij heeft wel regelmatig telefonisch contact met de werkgever. Re-integratie spoor 2 traject is inmiddels gestart per 05-10-2022.
Hij ziet niet in hoe hij op dit moment kan werken bij een andere werkgever omdat het zo onvoorspelbaar met hem gaat. De ene dag gaat het helemaal niet goed en de andere dag gaat het redelijk. Hij zou het liefste willen werken alleen hij kan op dit moment niet werken. Met pijn gaat hij niet werken en hij laat zich niet dwingen. Hij merkt dat het elke dag een stukje minder wordt. Hij is vooral gericht op zijn herstel en ziet (vrijwilligers-)werk op dit moment niet zitten.
Hij wil op termijn leren omgaan met zijn klachten zodat er op dat moment gekeken gaat worden of en hoe hij nog zijn mogelijkheden het beste kan gaan inzetten.”
en
“Werkgever heeft een deskundigenoordeel aangevraagd; UWV is tevreden over de inspanningen van de werkgever. Medewerker wil geen re-integratietraject spoor 2. Werkgever geeft aan dat zolang er benutbare mogelijkheden zijn, dat het traject gecontinueerd moet worden; uiteraard heeft medewerker de mogelijkheid om dit te toetsen bij het UWV middels de vraagstelling of het spoor 2 traject gecontinueerd moet worden. De werkgever zit nog wel met vraagstelling wat zij moeten doen in deze situatie, ze willen de medewerker niet pushen maar ze willen wel voldoen aan de eisen van de wet verbetering poortwachter.”
De conclusie van de arbeidsdeskundige luidt:
“Bij de vergelijking van de door de bedrijfsarts opgestelde belastbaarheid van werknemer en de belasting in de eigen functie, kom ik na onderzoek tot de volgende conclusie:
De belastbaarheid van werknemer wordt op dit moment op de volgende punten overschreden:

Specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid; toelichting:
o hij kan de concentratie en de aandacht niet lang vasthouden bv. als hij leest. Na
ongeveer 10 minuten raakt hij de draad kwijt. Hij vermijdt bv. groepen mensen en
veel drukte en prikkels, hij heeft moeite om sociale contacten te leggen.
o Hij rijdt wel auto maar vaak korte afstanden.
o Hij kan zaken anders interpreteren en dat levert soms problemen op om elkaar
goed te begrijpen
  • Vervoer
  • Hand- en vingergebruik
  • Zitten
Ik acht werknemer op dit moment arbeidsongeschikt voor het eigen werk in de volle omvang.”
De arbeidsdeskundige heeft na afstemming met de bedrijfsarts geadviseerd het re-integratietraject tweede spoor te continueren.
2.6.
Het re-integratietraject tweede spoor is op 5 oktober 2022 gestart. Op of omstreeks 20 februari 2023 heeft de re-integratiebegeleider tussentijds verslag gedaan. In het re-integratieverslag (hierna: het RI) is onder meer opgenomen:
“(…) Tijdens de gesprekken is mijnheer vooral aan het vertellen waarom hij niet kan werken. Volgens mijnheer heeft hij geen mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Hij heeft het gevoel dat niemand hem begrijpt. (…) Er zit veel weerstand tegenover het spoor 2. Tot nu toe heeft hij wel (met tegenzin) activiteiten uitgevoerd.
(…)
Werknemer beschikt op medische gronden wel over benutbare mogelijkheden
Werknemer heeft beperkingen t.a.v.:
[volgt opsomming overeenkomstig het arbeidsdeskundig rapport; opmerking kantonrechter]
Stand van zaken halverwege het traject
(…) Op dit moment zal er actief gesolliciteerd gaan worden. Dit om geen kansen te missen binnen het spoor 2 traject.
Er is tot nu toe 1 maal een afspraak geannuleerd omdat mijnheer zijn afspraak niet was nagekomen. Mijnheer is vervolgens op zijn verplichtingen gewezen, vervolgens heeft hij wel zijn opdracht uitgevoerd. Dit is ook met werkgever besproken.
Welke acties zijn ondernomen om de knelpunten die mijnheer ervaarde zoveel mogelijk op te lossen:
1.
Weerstand en verwerking; middels gesprekken en coaching geprobeerd om hobbels en weerstand zoveel mogelijk weg te nemen. Met mijnheer nagedacht over mogelijkheden en zijn toekomst.
(…)
In bijlage 2 bij het re-integratieverslag (‘2. Opdrachten en belangrijkste contactmomenten’) is onder meer (in omgekeerde tijdsvolgorde) het volgende opgenomen:
“22-02-2023[mail van de re-integratiebegeleider aan [B.V. 1] ( [HR adviseur] )]
Gisteren heb ik alsnog de gevraagde input t.b.v. spoor 2 gekregen vanuit [naam] . Vandaag krijg je van mij de bijgewerkte rapportage. Als er nog vragen zijn weet je mij te vinden.
(…)
03-02-2023[mail van de re-integratiebegeleider aan [naam] ]
(…) Graag ontvang ik van jouvoorons volgende gesprek 3 richtingen op de mail waar jij nog kansen ziet. Zoals je noemde van afdelingschef bij [bedrijf] . (zitten en staan afwisselen). Dan kunnen we daar de volgende keer samen naar kijken.
(…)
(…)
17-01-2023[mail van de re-integratiebegeleider aan [naam] ]
Ik heb contact gehad met de bedrijfsarts zoals afgesproken. Vanuit medisch oogpunt zijn er volgens de bedrijfsarts mogelijkheden. Vandaar dat ik graag weer een nieuwe afspraak maak.
(…)
22-12-2022[mail van de re-integratiebegeleider aan andere medewerker arbodienst]
(…)
Ik ben erg benieuwd naar de visie van de bedrijfsarts in dit dossier. Mijnheer geeft bij mij aan dat hij niet kan zitten en staan. Hij geeft aan dat hij thuis heel de dag op de bank ligt. Hij heeft zoveel pijn en ongemak dat hij amper kan zitten, staan, lopen
(…)
2.7.
[naam] is bij meerdere medisch specialisten onder behandeling.
Onderzoek [bedrijfsrecherche]
2.8.
[B.V. 1] heeft in september 2022 [bedrijfsrecherche] (hierna: [bedrijfsrecherche] ) ingeschakeld, omdat zij betwijfelde
“of het door de heer [naam] geschetste ziektebeeld (bij zowel [B.V. 1] als medisch deskundigen) overeenkomstig de werkelijkheid was”, zo staat in het eindrapport van [bedrijfsrecherche] van 23 februari 2023 (hierna: het rapport van [bedrijfsrecherche] ). [naam] is door [bedrijfsrecherche] in totaal – in de periode van 24 november 2022 tot en met 9 december 2022 en in de periode van 19 januari 2023 tot en met 10 februari 2023 – op 16 dagen geobserveerd.
2.9.
[HR adviseur] heeft [naam] bij e-mail van 10 februari 2023 opgeroepen bij [B.V. 1] te komen praten (‘samenzitten’). Bij het gesprek, dat op 15 februari 2023 bij [B.V. 1] heeft plaatsgevonden, waren zonder voorafgaande aankondiging naast [HR adviseur] ook de CFO van [B.V. 1] en de gemachtigde van [B.V. 1] aanwezig. Aansluitend hebben twee medewerkers van [bedrijfsrecherche] met [naam] gesproken. Een deel van het door [naam] ondertekende verslag van dat gesprek, dat nadien als bijlage in het rapport van [bedrijfsrecherche] is opgenomen, luidt als volgt:
“(…)
Ik kan niks doen zonder pijn. Alles doet me zeer, wat ik doe.
U vertelt mij dat jullie hebben waargenomen dat ik meerdere keren spullen vanuit de auto naar mijn woning til. Wat mijn reactie daarop is? Ja, dat kan wel. Ik kan me niet herinneren wanneer dat precies is geweest. Daar zou mijn vrouw of zoon dan wel bij aanwezig zijn geweest. In de grote verhuizing heb ik daar echt niets in gedaan. Ik heb wel gereden met het vuil wegbrengen omdat ik de enige ben met een E rijbewijs, maar sjouwen en tillen hebben anderen allemaal gedaan.
U zegt mij dat ik een beeld heb gecreëerd dat ik nog geen bekertje vast zou kunnen houden en nog geen 10 minuten kan autorijden en dat uit jullie onderzoek blijkt dat dit niet helemaal het geval is. Ja, dat kan. Ik zeg ook niet dat ik niks doe, maar alles wat ik doe, doet me zeer. Alle zware dingen heb ik allemaal uit handen gegeven.
U vertelt mij dat jullie hebben waargenomen dat ik klusjes heb gedaan in het huis waaronder op een ladder heb gestaan en meerdere malen mijn handen boven mijn hoofd hield. Wat ik daarover kan vertellen? Mijn zoon heeft geboord en ik heb er met een stofzuiger bij gestaan. Ik mocht het niet doen van mijn vrouw. Ik denk dat we een kwartiertje bezig waren ofzo. Ik heb de rails inderdaad boven mijn hoofd gehouden en op een trappetje gestaan, zoals u vraagt, maar die rails weegt niks. En die trap, ja anders kon ik er niet bij. Het zou kunnen dat het inderdaad 1.5 uur heeft geduurd, zoals u zegt. Dat zou dan in de grote slaapkamer geweest moeten zijn. Of ik me kan voorstellen dat dit tegenstrijdig aan mijn verhaal naar de werkgever overkomt? Ja, zeker. Maar zij zien niet dat ik daarna op de blaren moet zitten. Maar ik heb pas sinds januari dat ik wat meer kan. U zegt mij dat dit onderzoek langer loopt en dat dit wel al langer zou zijn. Dat ik in de [straat] woonde? Dat ik daar met dozen heb getild? Ja, dat zou wel kunnen. Ik kan me niet precies herinneren waarom dat nou was. Ik kan me wel voorstellen dat het tegenstrijdig is wat ik zeg inderdaad, omdat ik zeg dat ik niks zou kunnen. Maar als ik zeg dat ik iets heb gedaan, dan wordt er meteen gezegd dat ik hier ook van alles kan doen.
(…)
Ik snap dat het anders over kan komen en dat zal ik ook niet ontkennen, maar nogmaals alles gaat met pijn. Ik heb er een beetje moeite mee dat er niet verder wordt gekeken dat ik de rest van de dag moet bekopen.
U zegt mij dat ik diezelfde dag ook door jullie ben gezien in het winkelcentrum en meerdere winkels binnen ben gegaan. U vraagt naar mijn reactie hierop. Nu gaan we het welles nietes spelletje in. Ik kan niet overal iemand voor bellen. Dat heb ik de afgelopen tijd ook iedere keer gedaan en daardoor ben ik nu uitgevallen. Of iemand anders die boodschappen niet had kunnen doen? Ik heb het heel vaak bij mijn vrouw aangegeven, maar zij wil graag dat ik rijd en dat ik meega en ja dan ga ik weer mee. Ik begrijp het helemaal hoor dat het verkeerd overkomt, maar ik doe het gewoon allemaal zelf omdat ik niet overal voor kan betalen om het te laten doen. Dan zit ik later maar op de blaren.
Of ik zelf nog zaken wil toevoegen die nog niet zijn besproken? Wat ik de hele tijd al herhaal, ik snap dat het voor een ander verkeerd overkomt maar ze kunnen niet achter de voordeur kijken. Alles doet voortdurend zeer en sommige dingen moeten gewoon gebeuren en dat doe ik dan maar. Dat moet dan maar. Ik heb overal inzage in gegeven, misschien dat ze dan kunnen ze zien dat er wel het een en ander aan de hand is.
(…)
Ik ben autist, dus ik vat dingen misschien anders op dan ze bedoelt zijn.”
2.10.
[B.V. 1] heeft [naam] direct na het gesprek met [bedrijfsrecherche] een beëindigingsovereenkomst aangeboden en heeft op 16 februari 2023 meegedeeld dat bij gebreke van zijn aanvaarding daarvan zal worden overgegaan tot ‘het opstarten van de ontslagprocedure bij de kantonrechter’.
2.11.
De gemachtigde van [B.V. 1] heeft bij brief van 24 februari 2023 aan [naam] meegedeeld dat [B.V. 1] het rapport van [bedrijfsrecherche] had ontvangen en dat zij uiterlijk op 28 februari 2023 tot ontslag op staande voet zal overgaan, tenzij een beëindigingsregeling wordt overeengekomen. [naam] heeft [B.V. 1] laten weten dat hij het daar niet mee eens is.
2.12.
In het rapport van [bedrijfsrecherche] is onder ‘samenvatting en conclusie’ opgenomen:
“2.1.1 Bevindingen uit observaties
Tijdens de observaties bestuurde de heer [naam] meerdere malen een personenauto, bracht hij goederen vanuit de auto de woning binnen, bezocht hij samen met een vrouw een aantal winkels, een ziekenhuis en werd hij gesignaleerd bij het doen van en helpen bij kluswerkzaamheden in zijn woning. Hierbij heeft de heer [naam] gedurende anderhalf uur werkzaamheden uitgevoerd waarbij hij meerdere keren op een huishoudtrap stond, een gordijnrails boven zijn hoofd hield en een stofzuigerslang vasthield. Op diezelfde dag heeft de heer [naam] na de uitgevoerde werkzaamheden in huis ook nog meerdere winkels bezocht.
2.1.2
Reactie van de heer [naam]
In het gesprek met de heer [naam] bevestigde hij al deze werkzaamheden te hebben uitgevoerd. Hij deed dit naar eigen zeggen, omdat hij niet voor alle werkzaamheden mensen kan inhuren. Dit zou hij niet kunnen betalen. Daarnaast deelde de heer [naam] mee dat hij na het doen van deze werkzaamheden het 'de rest van de dag moest bekopen.' Dit was tegenstrijdig met de bevindingen uit de observaties, waarin de heer [naam] na het doen van de werkzaamheden in huis later op de dag nog verschillende winkels heeft bezocht. Verder deelde de heer [naam] mee dat hij bewust niets tegen zijn werkgever zei over wat hij thuis deed, omdat hij dan dacht dat hij op zijn werk ook van alles zou moeten doen.
Ontslag op staande voet
2.13.
[B.V. 1] heeft [naam] bij brief van 28 februari 2023 op staande voet ontslagen. Deze brief (hierna: de ontslagbrief) luidt onder meer als volgt:
“(…) Uit deze observaties is gebleken dat de door u in het kader van uw ziekteperiode meermaals gestelde forse klachten en (fysieke) beperkingen, waaronder – doch niet uitsluitend – het niet dan wel beperkt kunnen 'zitten’, 'tillen', 'grijpen' en al dan niet met voorwerpen ‘reiken boven uw hoofd’, in het geheel niet overeenkomen met hetgeen tijdens de door [bedrijfsrecherche] uitgevoerde observaties is waargenomen.
Meer concreet, is uit de observaties naar voren gekomen dat u onder meer regelmatig als bestuurder, terwijl uw vrouw ook aanwezig was, auto heeft gereden. Daarnaast is uit de observaties naar voren gekomen dat u wel degelijk in staat bent geweest om (dozen) te tillen, voorwerpen te 'grijpen' en boven uw hoofd vast te houden. Verwezen wordt met name naar hetgeen is waargenomen in het kader van de verrichte observatie op donderdag 26 januari jl., waarin u met behulp van onder meer een huishoudtrap en een stofzuigerstang, een gordijnrails heeft opgehangen en daarbij langdurig (circa 1,5 uur aaneengesloten) diverse handelingen c.q. kluswerkzaamheden heeft verricht. In het kader van het uitvoeren van deze handelingen heeft u diverse handelingen verricht, zoals het tillen en verplaatsen van voorwerpen, het reiken boven uw hoofd (tot aan het plafond), waarvan u eerder heeft aangegeven daartoe fysiek gewoonweg niet in staat te zijn.
Verwezen wordt ook naar enkele passages uit het mede door u ondertekende gespreksverslag van [bedrijfsrecherche] , waarin u onder meer het navolgende heeft verklaard:
(…)
Ik kan me wel voorstellen dat het tegenstrijdig is wat ik zeg inderdaad, omdat ik zeg dat niks zou kunnen. Maar als ik zeg dat ik iets heb gedaan, dan wordt er meteen gezegd dat ik hier ook van alles kan doen". (onderstreping advocaat)
Uit het gesprek met [bedrijfsrecherche] is met andere woorden aan het licht gekomen dat u bewust ervoor heeft gekozen om niet volledig open en eerlijk te zijn gedurende uw recente ziekteperiode ten aanzien van de ernst van uw klachten c.q. beperkingen, omdat u anders mogelijk verplicht had kunnen worden om bepaalde werkzaamheden in het kader van uw re-integratie bij cliënte te verrichten. Hiermee heeft u zowel cliënte, de bedrijfsarts als de overige ingeschakelde deskundigen (zoals de arbeidsdeskundige en de begeleider in het kader van spoor II) in het kader van uw re-integratietraject bewust op het verkeerde been gezet.
Opmerkelijk is voorts dat u in het gesprek met [bedrijfsrecherche] aanvankelijk stellig aangeeft - bijvoorbeeld ten aanzien van het 'iets boven uw hoofd houden' of 'een doos optillen' -, er fysiek niet toe in staat te zijn, maar vervolgens als u wordt geconfronteerd met de opgedane waarnemingen tijdens de observaties (wel degelijk een doos vastgehouden of iets boven uw hoofd gehouden) hier geen deugdelijke verklaring voor kunt geven.
Verwezen wordt ook naar uw gedane uitlatingen gedurende uw recente ziekteperiode, waarin u bijvoorbeeld heeft aangegeven niet te kunnen 'zitten' of 'staan' en de gehele dag thuis op de bank ligt. Zo zou u steeds meer pijn hebben en 90% van de dag op de bank liggen. Het tegendeel is echter het geval, nu u blijkens de opgedane waarnemingen gedurende de observaties juist actief bezig was met diverse kluswerkzaamheden en regelmatig als bestuurder met de auto onderweg bent geweest.
Gelet op al het vorenstaande kan van cliënte in redelijkheid niet meer worden gevergd de arbeidsovereenkomst met u te laten voortduren. Het behoeft geen betoog dat uw gedragingen en uw (tegenstrijdige) uitlatingen omtrent uw vermeende forse klachten c.q. beperkingen gedurende uw ziekteperiode volkomen onacceptabel worden geacht. De hierboven beschreven gedragingen en/of bevindingen dienen, zowel ieder voor zich en/of in combinatie met elkaar, zonder meer te worden aangemerkt als een dringende reden die het vandaag aan u aangezegde ontslag op staande voet rechtvaardigt.
In ieder geval staat vast dat u niet open en eerlijk bent geweest ten aanzien van de ernst van uw gestelde klachten c.q. beperkingen en/of zich schuldig heeft gemaakt aan onregelmatigheden gedurende uw ziekteperiode en/of u grovelijk de plichten heeft veronachtzaamd welke de arbeidsovereenkomst u oplegt. Daarnaast wordt opgemerkt dat door uw toedoen uw herstel c.q. genezing is belemmerd, nu u heeft getracht om aan uw re-integratieverplichtingen te ontkomen door de ernst van de vermeende klachten c.q. beperkingen sterk te overdrijven. Bovendien merkt cliënte uw handelswijze c.q. gedragingen aan als ernstig verwijtbaar handelen c.q nalaten.
(…)”

3.Het verzoek

3.1.
[naam] verzoekt de kantonrechter het ontslag op staande voet te vernietigen, [B.V. 1] te verplichten om hem toe te laten tot re-integratie, onder verbeurte van een dwangsom indien zij daarmee in gebreke mocht blijven en om [B.V. 1] te veroordelen tot doorbetaling van loon vanaf 28 februari 2023, met veroordeling van [B.V. 1] in de proceskosten, alles uitvoerbaar bij voorraad. Hij verzoekt tevens [B.V. 1] daartoe bij wijze van voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv te veroordelen. [naam] stelt zich op het standpunt dat bij gebreke van een dringende reden van een rechtsgeldig ontslag geen sprake is. Hij betwist dat hij tegenover de bedrijfsarts heeft gelogen en dat hij zijn re-integratie heeft gefrustreerd. [B.V. 1] heeft ook geen rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en het ontslag is bovendien niet onverwijld gegeven, aldus [naam] .
3.2.
Voor het geval de kantonrechter mocht oordelen dat de arbeidsovereenkomst met het ontslag op staande voet wel is geëindigd, verzoekt [naam] subsidiair [B.V. 1] te veroordelen tot betaling van al hetgeen zij per 28 februari 2023 nog aan hem is verschuldigd aan loon, vakantietoeslag, niet genoten vakantiedagen, wettelijke verhoging en wettelijke rente, alsmede tot betaling van de wettelijke transitievergoeding, onder verstrekking van deugdelijke bruto/netto-specificaties en met veroordeling van [B.V. 1] in de proceskosten, alles uitvoerbaar bij voorraad.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[B.V. 1] voert verweer tegen het verzoek en stelt dat [naam] niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dat zijn verzoek integraal moet worden afgewezen, met veroordeling van [naam] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad. [B.V. 1] stelt dat het ontslag op staande voet op grond van een dringende reden en onverwijld, dus rechtsgeldig is gegeven en dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [naam] , zodat hij geen aanspraak kan maken op de wettelijke transitievergoeding.
4.2.
Voor het geval de kantonrechter zal oordelen dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door het ontslag op staande voet, beroept [B.V. 1] zich op grond van artikel 7:680a BW op loonmatiging en op matiging van de wettelijke verhoging tot nihil. Voorts verzoekt [B.V. 1] in dat geval de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn en zonder toekenning van enige vergoeding te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e dan wel onderdeel g dan wel onderdeel i BW, met veroordeling van [naam] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad. Volgens [B.V. 1] is sprake van (ernstig) verwijtbaar handelen van [naam] , althans van een verstoorde arbeidsverhouding dan wel van een combinatie daarvan, zodanig dat van [B.V. 1] niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst nog langer te laten voortduren.
4.3.
[B.V. 1] verzoekt de kantonrechter voorts om [naam] te veroordelen tot vergoeding van de kosten van [bedrijfsrecherche] van € 40.957,39, te vermeerderen met wettelijke rente en te verklaren voor recht dat [B.V. 1] bij de eindafrekening de gefixeerde schadevergoeding wegens het ontslag op staande voet rechtsgeldig heeft verrekend met hetgeen zij aan [naam] was verschuldigd, alles met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [naam] in de proceskosten.
4.4.
[naam] voert verweer. Hij stelt zich kort gezegd op het standpunt dat er geen reden is voor enige matiging van zijn aanspraak op loon en van de wettelijke verhoging. Het tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet volgens hem worden afgewezen, omdat het opzegverbod tijdens ziekte aan ontbinding in de weg staat en er bovendien geen enkele voldragen ontbindingsgrond is. Het tegenverzoek moet ook voor het overige worden afgewezen. [naam] verwijst bij dit alles naar hetgeen hij aan zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet ten grondslag legt.

5.De beoordeling

inzake het verzoek
Beoordelingskader
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van artikel 7:677 en 7:678 BW, waarin is bepaald dat ieder van partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij en dat van een dringende reden voor de werkgever alleen sprake is ingeval van zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer dat als gevolg daarvan van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling of dit het geval is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Naast de aard en ernst van de ontslagreden zijn ook van belang de duur van de dienstbetrekking en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder de gevolgen van een ontslag op staande voet. Een ontslag kan ondanks de grote gevolgen daarvan voor de werknemer in bepaalde gevallen toch gerechtvaardigd zijn. Uitgangspunt is dat ontslag op staande voet de zwaarste sanctie is die een werkgever kan toepassen en daarom alleen gerechtvaardigd is in een situatie waarin van een werkgever redelijkerwijs geen andere beslissing kan worden gevergd.
Ontslagreden
5.2.
Of sprake is van een dringende reden moet worden beoordeeld op basis van de ontslaggrond die bij het verlenen van het ontslag aan de werknemer is meegedeeld. Blijkens de ontslagbrief is [naam] ontslagen omdat de door hem geuite klachten en beperkingen in het geheel niet overeenkomen met hetgeen door [bedrijfsrecherche] tijdens de observaties is waargenomen, wat betekent dat hij er bewust voor heeft gekozen om niet volledig open en eerlijk te zijn over de ernst van zijn klachten en beperkingen, waarmee hij zowel [B.V. 1] , de bedrijfsarts, de arbeidsdeskundige als de re-integratiebegeleider bewust op het verkeerde been heeft gezet. Voorts is als reden voor het ontslag meegedeeld dat [naam] zijn herstel heeft belemmerd, doordat hij heeft getracht om aan zijn re-integratieverplichtingen te ontkomen door de ernst van zijn klachten c.q. beperkingen sterk te overdrijven.
5.3.
[B.V. 1] heeft in deze procedure toegelicht dat alleen de eerstgenoemde reden aan het ontslag op staande voet ten grondslag ligt. Zij betwist niet dat [naam] arbeidsongeschikt is en dat hij (uiteindelijk) heeft meegewerkt aan de re-integratie in het tweede spoor. Hij heeft echter, zo stelt [B.V. 1] , bewust alle betrokkenen op het verkeerde been gezet door niet volledig open en eerlijk te zijn over zijn klachten en beperkingen en daarmee is sprake van opzet tot misleiding.
5.4.
Dat er bij [naam] twijfel heeft bestaan over de ontslagreden is gesteld noch gebleken. Op het verweer daartegen van [naam] zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan. Daarbij stelt de kantonrechter voorop dat de werkgever die een werknemer heeft ontslagen, in geval van betwisting van de dringende reden door de werknemer, zal moeten stellen en zo nodig bewijzen dat de meegedeelde ontslaggrond zich heeft voorgedaan en is aan te merken als dringende reden.
Opzet tot misleiding
5.5.
[B.V. 1] baseert haar stelling dat sprake is geweest van opzet tot misleiding op de observaties van [bedrijfsrecherche] en het gesprek dat [bedrijfsrecherche] daarna op 15 februari 2023 met [naam] heeft gevoerd. [naam] heeft de juistheid van de weergave van de observaties en van het gespreksverslag op zichzelf niet betwist. Hij stelt wel, als meest verstrekkend verweer, dat het rapport van [bedrijfsrecherche] buiten beschouwing moet worden gelaten omdat het onderzoek jegens hem onrechtmatig is. Aan die stelling gaat de kantonrechter voorbij. Ook indien bewijs onrechtmatig is verkregen, heeft dat niet zonder meer tot gevolg dat dit bewijs moet worden uitgesloten. De Hoge Raad heeft daaromtrent overwogen dat ook indien wordt vastgesteld dat bewijsmateriaal door de partij die zich erop beroept onrechtmatig is verkregen, gelet op het bepaalde in art. 152 Rv niet als algemene regel geldt dat de rechter daarop geen acht mag slaan en dat in beginsel het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, alsmede het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, zwaarder wegen dan het belang van uitsluiting van bewijs. Slechts indien sprake is van bijkomende omstandigheden, is uitsluiting van dat bewijs gerechtvaardigd (HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942 en HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1632). Dat in dit geval sprake is van dergelijke bijkomende omstandigheden is gesteld noch gebleken.
5.6.
[naam] betwist dat uit de observaties van en het gesprek met [bedrijfsrecherche] volgt dat hij zowel [B.V. 1] , de bedrijfsarts, de arbeidsdeskundige als de re-integratiebegeleider op het verkeerde been heeft gezet, zoals [B.V. 1] stelt. Volgens [naam] is hetgeen [bedrijfsrecherche] heeft waargenomen niet strijdig met wat hij tegenover de bedrijfsarts omtrent zijn fysieke en psychische problemen heeft verklaard en passen deze activiteiten ook binnen het IZP.
5.7.
Hiermee ligt allereerst de vraag voor of [naam] de bedrijfsarts, de arbeidsdeskundige en de re-integratiebegeleider van de arbodienst van [B.V. 1] (hierna gezamenlijk: ‘de arbodienst’) omtrent zijn klachten en beperkingen heeft geïnformeerd zoals [B.V. 1] stelt. De kantonrechter overweegt op dit punt als volgt.
5.8.
Uit de stukken die in deze procedure zijn overgelegd volgt dat de bedrijfsarts [naam] viermaal heeft gesproken, waaronder eenmaal tijdens een huisbezoek. Een verklaring daaromtrent van de bedrijfsarts ontbreekt echter. [B.V. 1] heeft alleen het verslag van het spreekuurbezoek van 29 september 2022 overgelegd, wat slechts de mededeling bevat dat de medische klachten van [naam] onverminderd aanwezig waren, maar waaruit niet blijkt op welke wijze [naam] de bedrijfsarts over zijn beperkingen heeft geïnformeerd. Uit dit verslag blijkt wel dat de bedrijfsarts onder verwijzing naar het al eerder opgestelde IZP heeft geconcludeerd dat er wél benutbare mogelijkheden zijn.
5.9.
Blijkens het AR heeft [naam] op 24 november 2022 niet alleen kenbaar gemaakt dat hij veel pijn heeft en daardoor niet of nauwelijks iets kan doen en moet liggen, maar ook dat zijn situatie van dag tot dag verschilt en onvoorspelbaar is (
“De ene dag gaat het helemaal niet goed en de andere dag gaat het redelijk”) en dat hij om die reden niet inziet hoe hij bij een andere werkgever wel zou kunnen werken. [naam] heeft blijkens het AR ook aangegeven dat hij wil leren hoe hij met zijn klachten kan omgaan, om zijn mogelijkheden zoveel mogelijk te kunnen benutten. Voorts staat in het AR dat [naam] wel autorijdt, maar ‘vaak korte afstanden’ en ook dat hij zaken anders kan interpreteren wat problemen oplevert ‘om elkaar goed te begrijpen’.
5.10.
Het voorgaande laat een genuanceerder beeld zien van de uitlatingen die [naam] tegenover de arbodienst heeft gedaan dan het beeld dat [B.V. 1] schetst. [naam] heeft immers (ook) kenbaar gemaakt te kunnen autorijden, zij het met beperkingen, en dat zijn klachten zich niet elke dag in dezelfde mate voordoen. Hetgeen [naam] tegenover de arbodienst heeft verklaard, is naar het oordeel van de kantonrechter niet strijdig met de observaties van [bedrijfsrecherche] , die eruit bestaan dat op 7 van de 16 dagen géén activiteiten van [naam] zijn waargenomen en op de overige dagen slechts is geconstateerd dat [naam] heeft autogereden, behoudens één dag waarop ‘kluswerkzaamheden’ zijn waargenomen. Die kluswerkzaamheden, waar [B.V. 1] zo de nadruk op legt, betroffen echter slechts een incidentele activiteit van [naam] samen met zijn zoon, gedurende anderhalf uur in zijn nieuwe woning.
5.11.
[B.V. 1] heeft aldus onvoldoende onderbouwd dat bij [naam] daadwerkelijk sprake is geweest van opzet tot misleiding van de arbodienst. Aan een bewijsopdracht wordt niet toegekomen. Dat [naam] in het gesprek met [bedrijfsrecherche] op 15 februari 2023 heeft erkend dat hij tegenover [B.V. 1] niet volledig open is geweest, maakt zijn uitlatingen bij de arbodienst niet anders en doet aan het voorgaande dan ook niet af.
5.12.
De conclusie is dat de door [B.V. 1] gestelde dringende reden voor het ontslag op staande voet niet is komen vast te staan. Het ontslag is dus niet rechtsgeldig. Het primaire verzoek van [naam] tot vernietiging van het ontslag zal derhalve op grond van artikel 7:671 en 681 lid 1, aanhef en onder a BW worden toegewezen.
Toelaten tot re-integratie/werkzaamheden en loondoorbetaling
5.13.
Met de vernietiging van het ontslag, duurt de arbeidsovereenkomst voort. Dat [naam] arbeidsongeschikt is en ten tijde van het ontslag een re-integratietraject in het tweede spoor was ingezet, staat tussen partijen vast. [B.V. 1] zal dan ook overeenkomstig het verzoek van [naam] worden veroordeeld om hem tot het werk toe te laten en het re-integratietraject voort te zetten. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan die veroordeling een dwangsom te verbinden, nu [naam] het verzoek daartoe niet afzonderlijk heeft toegelicht en de kantonrechter er voorshands vanuit gaat dat [B.V. 1] aan deze veroordeling gevolg zal geven.
5.14.
[naam] maakt tevens aanspraak op loonbetaling. Ingevolge artikel 7:629a lid 1 BW wijst de rechter een vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 7:629 BW af, indien bij de eis niet een verklaring is gevoegd van een deskundige, benoemd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, omtrent de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten. Gelet op het tweede lid van artikel 7:629a BW geldt dat echter niet indien het overleggen van de verklaring in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd. Die situatie doet zich hier voor, nu de arbeidsongeschiktheid van [naam] immers niet in geschil is. [B.V. 1] zal derhalve worden veroordeeld om aan [naam] het loon te betalen vanaf 28 februari 2023, totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, althans tot het einde van de
loondoorbetalingsverplichting, zijnde € 1.778,00 bruto per maand, vermeerderd met ploegentoeslag van € 444,50 bruto per maand.
5.15.
Aan het beroep van [B.V. 1] op matiging van het loon op grond van artikel 7:680a BW wordt voorbijgegaan. Ingevolge deze bepaling is de rechter bevoegd een vordering tot doorbetaling van loon die is gebaseerd op de vernietigbaarheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst te matigen, indien toewijzing in de gegeven omstandigheden tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. De rechter is gehouden deze bevoegdheid met terughoudendheid toe te passen (ECLI:NL:HR:2010:BL1532). Naar het oordeel van de kantonrechter is van de door [B.V. 1] gestelde wanverhouding geen sprake. Bovendien is een wanverhouding op zichzelf nog geen grond voor matiging. Omstandigheden die maken dat de loonvordering moet worden gematigd om een onaanvaardbaar resultaat te voorkomen, zijn gesteld noch gebleken.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
5.16.
De gevorderde wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zullen eveneens worden toegewezen, voor zover [B.V. 1] het loon van [naam] te laat heeft betaald, met dien verstande dat de wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 30%. Voor een verdere matiging ziet de kantonrechter geen aanleiding, aangezien sprake is van een niet rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet, zodat het [B.V. 1] geheel valt toe te rekenen dat het loon niet tijdig is betaald.
Specificaties
5.17.
Het verzoek om [B.V. 1] te veroordelen tot het verstrekken van deugdelijke bruto/netto-specificaties is niet weersproken en zal als op de wet gegrond worden toegewezen.
Voorlopige voorziening
5.18.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft [naam] geen belang meer bij zijn verzoek om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
in de zaak van het tegenverzoek
Ontbinding
5.19.
Met de vernietiging van het ontslag op staande voet is voldaan aan de voorwaarde waaronder het tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is ingesteld, zodat de kantonrechter toekomt aan de beoordeling daarvan.
5.20.
Uit artikel 7:671b in samenhang met artikel 7:669 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt, en er geen opzegverboden als bedoeld in artikel 7:670 BW (of een vergelijkbaar opzegverbod) gelden, zij het dat in bepaalde gevallen ondanks het bestaan van een opzegverbod toch tot ontbinding kan worden overgegaan (artikel 7:671b lid 6 BW).
5.21.
Aangezien vaststaat dat [naam] arbeidsongeschikt is en de ongeschiktheid nog geen twee jaren heeft geduurd, geldt het opzegverbod bij ziekte als bedoeld in artikel 7:670 lid 1, aanhef en onder a BW, wat een ‘tijdens’-opzegverbod betreft. Dat betekent dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst dus in beginsel om die reden moet worden afgewezen.
5.22.
[naam] voert verweer tegen het ontbindingsverzoek en beroept zich primair op het opzegverbod bij ziekte. [B.V. 1] heeft daarop niet gemotiveerd gesteld dat het verzoek géén verband houdt met omstandigheden waarop dit opzegverbod betrekking heeft en dat de uitzondering als bedoeld in artikel 7:671b lid 6, aanhef en onder a BW zich voordoet. Dat betekent dat het opzegverbod aan toewijzing van het ontbindingsverzoek in de weg staat. Het verzoek zal dan ook zal worden afgewezen.
Kosten [bedrijfsrecherche] en verklaring voor recht
5.23.
Aangezien het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en daarom zal worden vernietigd, zijn het tegenverzoek van [B.V. 1] om [naam] te veroordelen in de kosten van het onderzoek door [bedrijfsrecherche] en het tegenverzoek strekkende tot een verklaring voor recht niet toewijsbaar. De kantonrechter verwijst daartoe naar hetgeen hiervoor met betrekking tot het verzoek van [naam] tot vernietiging van het ontslag op staande voet is overwogen.
in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
Proceskosten
5.24.
De proceskosten, waaronder de nakosten, komen voor rekening van [B.V. 1] omdat zij (overwegend) in het ongelijk wordt gesteld. Deze kosten worden inzake het verzoek aan de zijde van [naam] tot en met vandaag vastgesteld op € 879,00, te weten € 86,00 aan griffierecht en € 793,00 aan salaris gemachtigde. De proceskosten inzake het tegenverzoek worden aan de zijde van [naam] tot en met vandaag vastgesteld op € 396,50 (0,5 x € 793,00) aan salaris gemachtigde.
5.25.
De nakosten worden, voor het geval [B.V. 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [naam] volledig aan de veroordelingen voldoet en [naam] nakosten heeft, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de explootkosten indien betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
6.1.
vernietigt het ontslag op staande voet;
6.2.
gebiedt [B.V. 1] om binnen 24 uur na betekening van deze beschikking [naam] tot het werk toe te laten en de re-integratie van [naam] te hervatten;
6.3.
veroordeelt [B.V. 1] tot betaling aan [naam] van het op grond van de arbeidsovereenkomst en de wet verschuldigde loon vanaf 28 februari 2023 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, althans tot het einde van de loondoorbetalingsverplichting, zijnde € 1.778,00 bruto per maand, vermeerderd met ploegentoeslag van € 444,50 bruto per maand, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de opeisbaarheid daarvan tot de dag van algehele betaling;
6.4.
veroordeelt [B.V. 1] tot betaling aan [naam] van 30% van het achterstallige loon over de periode vanaf 28 februari 2023 tot en met 31 mei 2023 aan wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 juni 2023 tot aan de dag van algehele betaling;
6.5.
veroordeelt [B.V. 1] om van alle betalingen aan [naam] deugdelijke bruto/netto-specificaties te verstrekken;
6.6.
veroordeelt [B.V. 1] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [naam] tot en met vandaag vaststelt op € 879,00;
6.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst het meer of anders verzochte af;
in de zaak van het tegenverzoek
6.9.
wijst de tegenverzoeken van [B.V. 1] af;
6.10.
veroordeelt [B.V. 1] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [naam] tot en met vandaag vaststelt op € 396,50 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. Borm, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.