ECLI:NL:RBZWB:2023:9184

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5013
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een werknemer in het kader van de WIA na herbeoordeling door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2023, wordt het beroep van eiseres tegen een besluit van het UWV behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol, heeft bezwaar gemaakt tegen de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van werknemer [naam 1] op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het UWV had eerder de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer per 23 mei 2019 vastgesteld op 78,07%, maar eiseres betwist deze beoordeling en stelt dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft verricht en te veel beperkingen heeft aangenomen.

De rechtbank oordeelt dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid niet op goede gronden heeft vastgesteld. De rechtbank wijst op de gebrekkige motivering en het gebrek aan zorgvuldigheid in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het UWV en verplicht het UWV om binnen zestien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een nieuw onderzoek door een verzekeringsarts en een externe psychiatrische expertise moet plaatsvinden. Eiseres krijgt recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die in totaal € 3.239,50 bedragen.

De rechtbank benadrukt dat het UWV bij de herbeoordeling zorgvuldig en goed onderbouwd moet motiveren, vooral gezien de belangen van de betrokken partijen. De uitspraak onderstreept het belang van een gedegen en objectieve beoordeling van de arbeidsongeschiktheid, waarbij ook de medische gegevens van de werknemer in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5013 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door het UWV op verzoek van eiseres uitgevoerde herbeoordeling van werknemer [naam 1] op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Bij besluit van 4 juni 2019 (primaire besluit) heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van deze werknemer met ingang van 23 mei 2019 verlaagd. Het UWV heeft het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen deze beslissing op bezwaar gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd.
1.1.
In de beslissing op bezwaar van 6 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV de bezwaren tegen het primaire besluit opnieuw ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit opnieuw beroep ingesteld. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift, waarin het UWV verwijst naar het bestreden besluit.
1.2
De werknemer heeft geen toestemming verleend voor kennisneming door eiseres van stukken die medische gegevens bevatten. Bij beslissing van 6 januari 2023 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiseres van nader genoemde stukken geen kennis mag nemen en dat kennisname is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen. De rechtbank heeft aan gemachtigde van eiseres, mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol, bijzondere toestemming verleend.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiseres deelgenomen. Het UWV heeft zich, voorafgaand aan de zitting, schriftelijk afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer, vanaf 23 mei 2019, heeft vastgesteld op 78,07%. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. De werknemer is bij eiseres – die eigenrisicodrager is voor de WIA [1] – werkzaam geweest als productiemedewerker. Voor dat werk is hij op 3 juli 2014 uitgevallen vanwege lichamelijke klachten. Het UWV heeft de werknemer met ingang van 28 november 2016 tot 10 januari 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. De werknemer is op 25 september 2017 naar Italië verhuisd. Eiseres heeft het UWV op 10 september 2018 verzocht de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer opnieuw te beoordelen. Omdat de werknemer sinds 26 november 2018 in Marokko woont, heeft het UWV de werknemer in Marokko laten onderzoeken. Hij ontvangt vanaf 10 januari 2019 een WGA-loonaanvullingsuitkering.
In het primaire besluit heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 23 mei 2019 vastgesteld op 78,09% [2] . De rechtbank heeft in de uitspraak van 19 augustus 2021 [3] geoordeeld dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was en de beslissing op bezwaar niet voldoende was gemotiveerd. Vervolgens heeft het UWV op 6 oktober 2021 het bestreden besluit genomen, waarin het de bezwaren tegen het primaire besluit opnieuw ongegrond heeft verklaard.
Heeft het UWV op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer per 23 mei 2019 vastgesteld op 78,07%?
5. Eiseres voert aan dat ook het bestreden besluit is gebaseerd op een onjuiste en onzorgvuldige grondslag en dat het UWV te veel beperkingen heeft aangenomen. Het UWV heeft ook niet voldoende onderzoek verricht en is in het bestreden besluit niet voldoende ingegaan op de medische bezwaargronden van eiseres. Eiseres is niet overtuigd van de juistheid van de (hoogte van de) toegekende uitkering.
5.1
Als een belanghebbende werkgever de mate van arbeidsongeschiktheid van een (voormalige) werknemer betwist (stellende dat de (ex)werknemer niet dan wel minder arbeidsongeschikt is dan het UWV heeft aangenomen), brengt de aard van de betrokken belangen met zich mee dat het UWV het besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren [4] .
5.2
Het UWV heeft, naar aanleiding van het verzoek van eiseres om een herbeoordeling van de werknemer, de werknemer in Marokko laten onderzoeken [5] . De werknemer heeft een (medische) vragenlijst aan het UWV toegezonden. De verzekeringsarts heeft voor het onderzoek in Marokko een korte samenvatting van het dossier opgesteld en verzocht om een medisch onderzoek, om de bevindingen te rapporteren en in de op te stellen rapportage aan te geven of de werknemer reisvaardig is en om een beeld te schetsen van de dagelijkse activiteiten van de werknemer in relatie met zijn gezin, zijn vrienden, woonomstandigheden, allerhande bezigheden binnen- en buitenhuis en zijn hobby’s. Op 19 februari 2019 rapporteert raadgevend geneesheer [arts] , wiens onderzoek mede is gebaseerd op het rapport van 19 februari 2019 van [psychiater] . Tevens omvat het onderzoek in Marokko een analyse van 15 februari 2019 van de bloedwaarden van de werknemer en een opsomming van 19 februari 2019 met de bevindingen van de radioloog. [verzekeringsarts 1] heeft in de rapportage van 23 mei 2019 de huidige belastbaarheid van de werknemer vastgesteld en heeft ook de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geldend vanaf 23 mei 2019, opgesteld. De verzekeringsarts leidt uit het onderzoek in Marokko af dat er ten opzichte van de beoordeling per einde wachttijd geen verbetering is opgetreden, dat de werknemer geen medicatie meer gebruikt voor zijn psychische klachten en hier ook geen behandeling meer voor volgt. De verzekeringsarts handhaaft de per einde wachttijd aangenomen beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren en breidt deze ook iets uit. Er worden minder beperkingen voor de schouder en de rug aangenomen en de werknemer is niet geschikt voor zwaar fysiek werk. Daarnaast neemt de verzekeringsarts een arbeidsduurbeperking op van 20 uur per week voor een stoornis in de energieregulatie door zowel de psychische als (een deel van) de lichamelijke klachten.
Beoordeling door het UWV na de eerdere beroepsprocedure
5.3
Verzekeringsarts b&b [naam 2] heeft, na de uitspraak in de vorige beroepsprocedure, op 4 oktober 2021 gerapporteerd. De verzekeringsarts b&b overweegt dat uit de bevindingen van het onderzoek in Marokko volgt dat de medische toestand van de werknemer niet is verbeterd. Door het psychische toestandsbeeld neemt de verzekeringsarts b&b beperkingen aan voor concentratie, het verdelen van de aandacht, herinneren, het zelfstandig handelen, het hanteren van emoties, samenwerken en het hanteren van conflicten. Door het psychische toestandsbeeld in combinatie met de lichamelijke klachten is er volgens de verzekeringsarts b&b aanleiding om preventief een urenbeperking voor vier uur per dag aan te nemen. Voor wat betreft de gronden over de lichamelijke beperkingen is het verzekeringsarts b&b niet duidelijk op welke specifieke beperkingen de gronden zien. Volgens de verzekeringsarts b&b is er bij de werknemer op meerdere plekken sprake van onder meer slijtage, is hij aangewezen op rugsparend werk en dient overbelasting te worden voorkomen.
Reactie eiseres op het onderzoek van het UWV na de eerdere beroepsprocedure
5.4
De door eiseres ingeschakelde [verzekeringsarts 2] geeft in de rapportage van 20 februari 2023 aan dat verzekeringsarts b&b maar deels en slechts summier ingaat op de door eiseres aangevoerde gronden. Zo is de verslaglegging door de psychiater summier en zijn essentiële onderdelen – zoals een diepere algemene, speciële, sociale, biografische en psychiatrische familieanamnese, de psychiatrische voorgeschiedenis, het gebruik van medicatie, het psychiatrisch onderzoek in engere zin, een beschrijving van de cognitieve, affectieve en conatieve functies, de persoonlijkheid en afweermechanismen – niet onderzocht. De getrokken conclusie over de psychische klachten kan niet op het onderzoeksrapport worden gebaseerd. De werknemer is door de psychiater beschreven als goed verzorgd, coöperatief en goed georiënteerd. [verzekeringsarts 2] leidt hieruit af dat er geen grondslag is voor het aannemen van beperkingen voor concentratie, verdeling van de aandacht en het herinneren. De psychiater geeft ook niet aan dat er bijzonderheden zijn voor wat betreft de cognitieve functies van de werknemer. Daarnaast volgt uit het Marokkaanse rapport dat de werknemer zelfstandig naar Italië (en later Marokko) is verhuisd, dat hij zelfstandig woont en reisvaardig is. [verzekeringsarts 2] ziet daarom geen aanleiding voor de aangenomen beperking voor zelfstandig handelen. De werknemer geeft verder aan dat hij sinds begin 2018 al geen psychische behandeling/begeleiding krijgt en hij gebruikt ook geen psychofarmaca meer. Er is volgens [verzekeringsarts 2] sprake van een discrepantie tussen de aangevoerde klachten en het handelen door de werknemer. Er is, volgens [verzekeringsarts 2] , te veel waarde aan de subjectieve beleving van de klachten door de werknemer gehecht.
Volgens eiseres volgt uit het in Marokko verrichte lichamelijke onderzoek dat de werknemer onder andere lichamelijk normaal kan bewegen en dat hij beschikt over een normale spierkracht. Uit deze elementen in combinatie met de lage normaalwaarden van het CBBS [6] , het beperkte medicatiegebruik, het bloedonderzoek, het röntgenonderzoek en de medische historie van de werknemer is er volgens [verzekeringsarts 2] medisch geen grondslag voor de aangenomen beperkingen in de rubrieken 3 [7] ,4 [8] en 5 [9] van de FML. Voor wat betreft de urenbeperking is volgens [verzekeringsarts 2] niet voldaan aan de standaard ‘Duurbelasting in Arbeid’ (standaard). Volgens verzekeringsarts b&b is het toestandsbeeld van de werknemer, in vergelijking met zijn beperkingen per einde wachttijd, niet gewijzigd. Op dat moment nam het UWV geen urenbeperking aan. Verder wordt een preventieve urenbeperking alleen bij bepaalde type aandoeningen aangenomen. Daar is in deze zaak geen sprake van.
Reactie UWV
5.5
Verzekeringsarts b&b [naam 3] heeft in de rapportage van 24 mei 2023, in reactie op de rapportage van [verzekeringsarts 2] , aangegeven dat eiseres geen nieuw standpunt aandraagt en het UWV de verzekeringsgeneeskundige beoordeling in stand laat.
Zorgvuldigheid en motivering
5.6
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet aan het in overweging 5.1 aangehaalde beoordelingskader. Voor wat betreft de fysieke beperkingen gaat verzekeringsarts b&b [naam 3] niet in op de door [verzekeringsarts 2] specifiek aangehaalde gronden. De rechtbank acht verder het onderzoek en de verslaglegging door de psychiater te beperkt. Zo blijkt uit de rapportage niet hoeveel tijd de psychiater aan de beoordeling heeft besteed, de anamnese is beperkt, er is niet ingegaan op de familiehistorie, het rapport gaat niet in op het psychiatrisch onderzoek in engere zin, en het geeft geen beschrijving van de cognitieve, affectieve en conatieve functies, de persoonlijkheid en afweermechanismen van de werknemer. Bovendien constateert de psychiater dat de werknemer in februari 2019 al bijna een jaar geen psychische behandeling of begeleiding krijgt en dat hij geen psychofarmaca neemt. De weging van die bestanddelen en de in het rapport omschreven presentatie is niet in de beoordeling en in de uiteindelijk gestelde diagnose meegenomen. Volgens de rechtbank had de verzekeringsarts b&b de aangenomen beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren in redelijkheid niet op dit onderzoek kunnen baseren. Van eigen onderzoek is geen sprake.
5.7
Het voorgaande geldt te meer nu de diagnose van de Marokkaanse psychiater ook een belangrijke rol speelt bij de vastgestelde urenbeperking. Verzekeringsarts b&b heeft in de rapportage van 4 oktober 2021 overwogen dat de urenbeperking uit preventief oogpunt wordt aangenomen [10] . Volgens de standaard wordt een preventieve urenbeperking alleen bij bepaalde typen aandoeningen aangenomen. In de standaard is van deze aandoeningen een niet-limitatieve opsomming opgenomen. De aandoeningen hebben als gemeenschappelijke noemer dat er sprake is van een patroon van overschrijding van de eigen grenzen met recidief of toename van symptomen, of dat er sprake is van zelfoverschatting of dat er sprake is van een beperkt ziektebesef. De door de psychiater gediagnosticeerde aandoening wordt niet in de hiervoor aangehaalde opsomming genoemd en de rechtbank twijfelt of de gediagnosticeerde aandoening voldoet aan de hiervoor aangegeven kenmerken. Daarnaast gaat het bij een preventieve urenbeperking erom dat de urenbeperking bedoeld is om optredende of verergerende ziekteverschijnselen door toenemende duurbelasting te voorkomen. In dat kader is opvallend dat de verzekeringsarts eerder per einde wachttijd voor hetzelfde ziektebeeld
geenurenbeperking heeft opgenomen (terwijl eiser toen nog wel behandeling had en relevante medicatie gebruikte) en voor het huidige ziektebeeld
weleen urenbeperking aanneemt. Het verschil in beoordeling is door de verzekeringsarts b&b niet gemotiveerd. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat het herstelgedrag van de werknemer niet optimaal lijkt. In de toelichting op de standaard wordt expliciet aangegeven dat, bij het ontbreken van een behandeling, de geclaimde (ernst van de) problematiek nader beoordeeld dient te worden. De rechtbank ziet ook dat element niet terug in de motivering door de verzekeringsarts b&b. Bovendien is een representatief en nauwkeurig dagverhaal een wezenlijk onderdeel van de beoordeling of een urenbeperking noodzakelijk is. Daarbij kunnen onder meer het aantal uren en kwaliteit van de slaap, de slaap hygiëne, het aantal uren rust overdag, activiteiten voor het slapen gaan, belemmerende activiteiten, in acht worden genomen. Uit het dagverhaal uit de rapportage blijkt niet dat de in de standaard genoemde elementen getoetst zijn. Uit het dagverhaal lijkt eerder te volgen dat de werknemer activiteiten vermijdt. Dat is relevant, omdat hierdoor mogelijk sprake kan zijn van deconditionering en dat is ook een element dat bij de beoordeling van een urenbeperking aan de orde komt en ook dat onderdeel is door de verzekeringsarts b&b niet in de motivering betrokken.
5.8
Onder verwijzing naar de overwegingen 5.6 en 5.7 is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet op het verrichte onderzoek gebaseerd kon worden. Dat betekent dat het UWV het verzekeringsgeneeskundig onderzoek overnieuw dient te doen. Gelet op het gegeven dat dit al de tweede beroepsprocedure tussen partijen is over hetzelfde herbeoordelingsverzoek, de rapportages en de persisterende opstelling van het UWV ziet de rechtbank aanleiding om het UWV voor het heronderzoek de volgende bindende verplichtingen op te leggen. Het UWV dient de werknemer op te roepen voor een onderzoek in Nederland bij de verzekeringsarts, in combinatie met een externe psychiatrische expertise. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat eiseres als eigenrisicodrager weliswaar bepaalde middelen heeft om de werknemer te activeren en te re-integreren, maar dat een gedegen beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid hiervoor noodzakelijk is. Eiseres is hiervoor afhankelijk van het UWV. Zij heeft ter zitting aangegeven dat er ook in 2020 een herbeoordelingsverzoek is gedaan, dat het bezwaar tegen de afwijzing van dat verzoek gegrond is verklaard, maar dat het UWV verder geen stappen onderneemt. Eiseres heeft verder uiteengezet dat zij geen contact met de werknemer krijgt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer te nemen. Dit omdat hiervoor nader onderzoek door een psychiater vereist is. Ook past de rechtbank de zogenaamde bestuurlijke lus niet toe, omdat te verwachten is dat het onderzoek, dat nodig is om de gebreken te herstellen, enige tijd in beslag zal nemen en het te onzeker is wanneer dat kan worden afgerond. Een bestuurlijke lus is dan ook niet efficiënt.
6.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor zestien weken.
Omdat het beroep gegrond is, moet UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,00. De gemachtigde van eiseres heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan € 1.674,00.
Daarnaast komt eiseres in aanmerking voor een forfaitaire vergoeding voor het rapport van [verzekeringsarts 2] van 20 februari 2023. [verzekeringsarts 2] geeft aan 9,5 uur besteed te hebben aan dit rapport. Rekening houdend met het uurtarief in 2023 van € 136,19 bedraagt de vergoeding dan € 1.293,80, zijnde € 1.565,50 inclusief 21% BTW.

De totale proceskostenvergoeding bedraagt daarmee € 3.239,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 6 oktober 2021;
  • draagt het UWV op binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 360,00 aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 3.239,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op 19 december 2023 door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
Artikel 5:
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 60, eerste en derde lid:
1. Indien de duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is verstreken (…), bestaat de WGA-uitkering uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat tenminste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
b. een vervolguitkering.
3. Voor de verzekerde, die op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering, of die gedurende tenminste twee kalendermaanden in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, (…) geldt geen inkomenseis tot de dag dat zijn resterende verdiencapaciteit hoger dan 20% van zijn maatmaninkomen per uur is geweest gedurende een periode van 24 kalendermaanden. (…)
Artikel 82, eerste lid:
1. De eigenrisicodrager draagt met inachtneming van artikel 83 het risico van betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde, die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot hem in dienstbetrekking stond (…).
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit)
Artikel 4, eerste lid, sub b:
1. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoet aan de volgende vereisten:
b. een door een andere verzekeringsarts uitgevoerd verzekeringsgeneeskundig onderzoek zal tot dezelfde bevindingen en conclusies kunnen leiden;

Voetnoten

1.Artikel 82, eerste lid, van de WIA.
2.De werknemer ontvangt tot 1 mei 2021 de volledige WGA-loonaanvullingsuitkering.
4.CRvB 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4292 en CRvB 23 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3309.
5.[verzekeringsarts 1] geeft hierbij in de rapportage van 5 november 2018 aan dat de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling wordt gebaseerd op medische informatie van derden.
6.Claimborging- en beoordelingssysteem.
7.Rubriek 3 (Aanpassingen aan fysieke omgevingseisen): beoordelingspunten 3.5.1 (Beschermende middelen) en 3.8.1 (Trillingsbelasting),
8.Rubriek 4 (Dynamische handelingen): beoordelingspunten 4.13.1 (Duwen of trekken), 4.14.1 (Tillen of dragen), 4.15.1 (Frequent hanteren lichte voorwerpen tijdens het werk), 4.18.1 (Lopen) en 4.19.1 (Lopen tijdens het werk).
9.Rubriek 5 (Statische houdingen): beoordelingspunten 5.1.1 (Zitten), 5.2.1 (Zitten tijdens het werk), 5.3.1 (Staan) en 5.4.1 (Staan tijdens het werk).
10.Volgens de standaard kan de verzekeringsarts de duurbelastbaarheid van de werknemer beperken bij 1) een stoornis in de energiehuishouding, 2) uit preventieve overwegingen en 3) vanwege verminderde beschikbaarheid.