4.3Oordeel van de rechtbank
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in geschillen over de arbeidsongeschiktheids-wetten herhaaldelijk onderkend dat een belanghebbende werkgever niet veel anders kan dan trachten aannemelijk te maken dat het onderzoek van het UWV onvoldoende is geweest of dat de door het UWV gegeven motivering de beslissing niet kan dragen, waardoor de werkgever niet op geheel gelijke voet als een werknemer en het UWV aan het geding kan deelnemen. De aard van de betrokken belangen brengt mee dat het UWV het besluit over die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet voldoet aan deze eisen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Eiseres heeft in bezwaar en beroep rapportages van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts/medisch adviseur] overgelegd.
[naam verzekeringsarts/medisch adviseur] concludeert in haar eerste rapportage van 20 augustus 2019 dat er teveel beperkingen zijn aangenomen. [naam verzekeringsarts/medisch adviseur] wijst daarbij op de bevindingen van de specialist in Marokko. Er is vermeld dat de werknemer goed verzorgd is, coöperatief en goed georiënteerd. Hij heeft een jaar lang alleen en zelfstandig in Italië gewoond. Vervolgens is hij verhuisd naar Marokko waar hij ook zelfstandig woont. Hij is in staat tot zelfzorg en reisvaardig. Op grond hiervan stelt [naam verzekeringsarts/medisch adviseur] dat verschillende gestelde beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren niet aan de orde zijn. Dat geldt ook voor wat betreft de fysieke belastbaarheid, gelet op de bevindingen bij onderzoek en de al vrij lage normaalwaarden in het CBBS. Tot slot stelt [naam verzekeringsarts/medisch adviseur] dat de urenbeperking veel te fors is. Er blijkt niet van een verhoogde dagelijkse rustbehoefte. Er is dus geen toegenomen recuperatienoodzaak.
In haar aanvullende rapportage van 20 augustus 2019 stelt [naam verzekeringsarts/medisch adviseur] dat de verzekeringsarts b&b in bezwaar niet of nauwelijks is ingegaan op haar argumenten. Zij stelt voorts dat in de FML ten onrechte bepaalde beperkingen zijn aangenomen, aangezien niet is gebleken van geobjectiveerde klachten. Uit de dossiergegevens blijkt dat de werknemer al langere tijd, sinds 2017/2018, niet meer onder behandeling is, terwijl hij aangeeft wel klachten te ervaren. De werknemer vertoont daarom inadequaat herstelgedrag en niet is gebleken dat het UWV dit gedrag met de werknemer heeft besproken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzekeringsarts [naam verzekeringsarts/medisch adviseur] in haar rapportages beargumenteerd onderbouwd waarom zij vindt dat er teveel beperkingen zijn gesteld en waarom de gestelde urenbeperking te fors is. Dat had voor de verzekeringsarts b&b aanleiding moeten vormen om daarop gemotiveerd in te gaan. Hij heeft dat echter nagelaten. Hij heeft de eerste rapportage van [naam verzekeringsarts/medisch adviseur] in zijn rapport van 7 oktober 2019 in het geheel niet genoemd en alleen uit de vermelding van de gronden van bezwaar van 21 augustus 2019 onder ‘Onderzoeksactiviteiten’ zou afgeleid kunnen worden dat hij kennis heeft genomen van die rapportage. In beroep heeft de verzekeringsarts b&b over de aanvullende rapportage van [naam verzekeringsarts/medisch adviseur] alleen gesteld dat [naam verzekeringsarts/medisch adviseur] herhaalt dat er minder beperkingen zijn en dat dat hem geen aanleiding geeft tot wijziging van zijn standpunt.
De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is. De verzekeringsarts b&b is niet of nauwelijks ingegaan op de rapportages van [naam verzekeringsarts/medisch adviseur] , terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest en het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit komt alleen al om die reden voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van het arbeidskundige onderzoek.
5.
Conclusie
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand laten of zelf in de zaak voorzien, omdat zij daarvoor te weinig gegevens voorhanden acht. Ook zal de rechtbank geen bestuurlijke lus toe passen. Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 12 weken.
6.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).
Daarnaast komen de kosten van de rapporten van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts/medisch adviseur] in aanmerking voor vergoeding. Gelet op artikel 2, eerste lid, onder b, van het Bpb en het Besluit tarieven in strafzaken 2003 komt eiseres voor die rapporten een forfaitaire vergoeding toe. Blijkens de rapportages heeft [naam verzekeringsarts/medisch adviseur] aan het rapport van 20 augustus 2019 3 uur besteed en aan het rapport van 22 juni 2021 1 uur.
Rekening houdend met een uurtarief in 2019 van € 126,47 en het aantal bestede uren in 2019 van 3 uur bedraagt de vergoeding € 379,41, zijnde € 459,09 inclusief 21% BTW.
Rekening houdend met een uurtarief in 2021 van € 134,04 en het aantal bestede uren in 2021 van 1 uur bedraagt de vergoeding € 134,04, zijnde € 162,19 inclusief 21% BTW.
In totaal is het UWV aan eiseres € 621,28 aan kosten van rapportages verschuldigd. Daarmee bedraagt de totale proceskostenvergoeding € 1.369,28.