ECLI:NL:RBZWB:2023:9142

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
BRE - 22 _ 4361
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om ambtshalve vermindering van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2017

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 26 augustus 2022, die een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2017 had opgelegd. De inspecteur verklaarde het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de bezwaartermijn en weigerde ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 behandeld, waarbij belanghebbende niet ter zitting verscheen. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat de navorderingsaanslag te hoog is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet verplicht was om het dossier van de echtgenoot van belanghebbende te raadplegen bij het vaststellen van de verminderingsbeschikking, en dat er geen ambtelijk verzuim is gepleegd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen op 27 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4361

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 26 augustus 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2017 opgelegd en bij gelijktijdige beschikking belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 en de belastingrentebeschikking. De inspecteur heeft op 23 maart 2022 uitspraak op bezwaar gedaan. Die uitspraak op bezwaar bevat twee beslissingen: (i) de inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn, en (ii) de inspecteur heeft besloten om de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 en de belastingrentebeschikking niet ambtshalve te verminderen.
1.3.
Belanghebbende heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de tweede beslissing van de inspecteur om de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 en de belastingrentebeschikking niet ambtshalve te verminderen. De inspecteur heeft dat bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 26 augustus 2022 afgewezen. Tegen die beslissing van de inspecteur richt het beroep zich.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende heeft een uitstelverzoek ingediend. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen (zie daarover meer onder 5). Belanghebbende is niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 en de belastingrentebeschikking terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 en de belastingrentebeschikking terecht afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is geboren op [geboortedag] 1956 en is gehuwd met [echtgenoot] . Belanghebbende en haar echtgenoot zijn fiscaal partner.
4.1.
Belanghebbende en haar echtgenoot zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 te doen. De inspecteur heeft op 14 juni 2019 respectievelijk 10 juli 2019 ambtshalve aanslagen IB/PVV voor het jaar 2017 aan belanghebbende en haar echtgenoot opgelegd.
4.2.
Belanghebbende heeft op 17 juli 2019 een aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 ingediend. Daarin heeft zij een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil aangegeven en aangegeven dat zij voldoet aan de voorwaarden voor uitbetaling van de algemene heffingskorting.
4.3.
De echtgenoot heeft op 20 augustus 2019 een aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 ingediend. Daarin heeft hij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.629 aangegeven.
4.4.
Als gevolg van de door belanghebbende ingediende aangifte IB/PVV 2017 heeft de inspecteur op 8 oktober 2019 aan belanghebbende een verminderingsbeschikking IB/PVV 2017 afgegeven (de verminderingsbeschikking). Daarbij zijn de uit te betalen heffingskortingen vastgesteld op € 2.254. De inspecteur is daarbij uitgegaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van de echtgenoot van € 48.629, zoals is vastgesteld bij de ambtshalve aan hem opgelegde aanslag IB/PVV 2017.
4.5.
Als gevolg van de door de echtgenoot ingediende aangifte IB/PVV 2017 heeft de inspecteur geconstateerd dat belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden voor uitbetaling van de heffingskortingen. De inspecteur heeft daarom op 9 november 2019 een navorderingsaanslag IB/PVV 2017 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is € 129 aan belastingrente in rekening gebracht.

Motivering

Vooraf; afwijzing verdagingsverzoek
5. Belanghebbende heeft op 12 november 2023 een uitstelverzoek ingediend voor de zitting van 15 november 2023, omdat zij in het buitenland verblijft. De rechtbank heeft in het licht van een goede procesgang en voortgang van de zaak besloten de mondelinge behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van belanghebbende te laten doorgaan. De rechtbank heeft daaraan voorrang gegeven boven het belang van belanghebbende om de behandeling van de zaak op een ander moment te laten plaatsvinden. Bij deze beslissing heeft de rechtbank meegewogen dat het uitstelverzoek circa vier weken na ontvangst van de zittingsuitnodiging is gedaan en dat nergens uit blijkt dat het verzoek zo spoedig mogelijk is gedaan nadat is gebleken dat belanghebbende in het buitenland verblijft op de geplande zittingsdatum. Daar komt bij dat ook niet inzichtelijk is gemaakt om welke reden belanghebbende ondanks het geplande verblijf in het buiteland de zitting toch niet kan bijwonen. De rechtbank acht dus de door belanghebbende aangevoerde reden voor haar uitstelverzoek niet van voldoende gewicht om tot verdaging over te gaan.
Vooraf; griffierecht
6. Belanghebbende heeft verzocht om een vrijstelling van betaling van het griffierecht. Het verzoek is in een voorlopige beoordeling afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek om een vrijstelling van betaling van het griffierecht op goede gronden afgewezen. Op basis van de door belanghebbende verstrekte gegevens voldoet belanghebbende niet aan de criteria voor betalingsonmacht. Belanghebbende heeft dus terecht griffierecht betaald.
Navorderingsaanslag IB/PVV 2017
7. Belanghebbende stelt – zo begrijpt de rechtbank haar – dat de inspecteur de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 en de belastingrentebeschikking ten onrechte niet ambtshalve heeft verminderd. De inspecteur vermindert een onjuiste belastingaanslag ambtshalve zodra hem is gebleken dat de belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. [1] Dat betekent dat op belanghebbende in dit geval de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 en de belastingrentebeschikking te hoog zijn vastgesteld.
7.1.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de inspecteur uit eigen beweging is afgeweken van de aangiften IB/PVV 2017 van haarzelf en haar echtgenoot. De rechtbank vat dit op als een beroep op het zogenoemde ‘ambtelijk verzuim’. De inspecteur mag geen navorderingsaanslag opleggen vanwege een feit dat hem bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Als de inspecteur dat toch doet, dan levert dat onder omstandigheden een ambtelijk verzuim op wat aan navordering in de weg staat. [2]
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur bij het regelen van een aanslag in de IB/PVV in het algemeen kan volstaan met het raadplegen van het (digitale) dossier van de belastingplichtige zelf. [3] In het algemeen is de inspecteur slechts dan verplicht tot een onderzoek buiten het (digitale) dossier van de belastingplichtige indien de daarin aanwezige gegevens daartoe redelijkerwijs aanleiding geven.
7.3.
De inspecteur was naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet verplicht om bij het regelen van de verminderingsbeschikking het dossier te raadplegen dat binnen de belastingdienst was aangelegd met het oog op de heffing van IB/PVV van de echtgenoot. Immers, belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2017 verzocht om uitbetaling van de algemene heffingskorting en het bij aanslag IB/PVV 2017 van de echtgenoot vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning was hoog genoeg om tot uitbetaling van de algemene heffingskorting aan belanghebbende over te gaan. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat in het dossier van belanghebbende gegevens aanwezig waren die redelijkerwijs aanleiding hadden moeten geven tot een onderzoek in het (digitale) dossier van de echtgenoot.
7.4.
Het voorgaande neemt niet weg dat onder bijzondere omstandigheden het (digitale) dossier van de belastingplichtige (in dit geval: belanghebbende) onvolledig moet worden geacht omdat de ten aanzien van een andere belastingplichtige bevoegde inspecteur heeft nagelaten dat dossier aan te (doen) vullen. [4]
7.5.
De rechtbank acht een dergelijke bijzondere omstandigheid hier aan de orde. Vóór de vaststelling van de verminderingsbeschikking beschikte de belastingdienst namelijk over de aangifte IB/PVV 2017 van de echtgenoot, waaruit een ander inkomensgegeven blijkt dan waarvan de inspecteur bij het vaststellen van de verminderingsbeschikking van belanghebbende is uitgegaan. Het (digitale) dossier van belanghebbende was in dit geval dus onvolledig.
7.6.
De hiervoor geconstateerde bijzondere omstandigheid staat naar het oordeel van de rechtbank echter niet in de weg aan het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2017. De inspecteur heeft ter zitting namelijk verklaard dat hij ten tijde van de vaststelling van de verminderingsbeschikking weliswaar kon zien dat de behandeling van de aangifte IB/PVV 2017 van de echtgenoot door een controlerend ambtenaar was opgepakt, maar dat hij op dat moment (nog) niet kon zien wat de bevindingen waren van die controlerend ambtenaar. Er waren in dit geval dus geen bevindingen van de controlerend ambtenaar die van belang zouden kunnen zijn voor het regelen van de verminderingsbeschikking. De inspecteur had dan ook niet hoeven beseffen dat de aangifte IB/PVV 2017 van de echtgenoot impact zou hebben op de vaststelling van de verminderingsbeschikking van belanghebbende.
7.7.
Belanghebbende heeft verder geen andere feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op basis waarvan de conclusie kan worden getrokken dat de inspecteur de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 ten onrechte niet ambtshalve heeft verminderd. De inspecteur heeft de bij de verminderingsbeschikking IB/PVV 2017 verleende teruggave terecht nagevorderd, aangezien belanghebbende – gelet op het inkomen van de echtgenoot van belanghebbende in 2017 – geen recht heeft op uitbetaling van de algemene heffingskorting.
FSV
8. Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat zij vermoed dat zij is opgenomen in het databestand Fraude Signalering Voorziening (FSV) van de belastingdienst. Naar de rechtbank begrijpt verbindt belanghebbende daaraan het gevolg dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 moet worden vernietigd.
8.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748 volgt onder meer dat de rechtmatigheid van het besluit van de inspecteur om een aangifte te controleren in beginsel niet wordt aangetast door de manier waarop informatie over de belastingplichtige is verwerkt. Dat kan in specifieke gevallen anders zijn. De rechtbank ziet op basis van het dossier geen aanknopingspunt om te vermoeden dat er andere redenen zijn geweest om de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 aan belanghebbende op te leggen dan het gewijzigde inkomensgegeven in de aangifte IB/PVV 2017 van de echtgenoot.
Belastingrente
9. Belanghebbende stelt dat zij als gevolg van een fout van de belastingdienst nu kind van de rekening is. De rechtbank begrijpt deze stelling in het licht van de belastingrente als een beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel. Niet in geschil is dat de belastingrente conform de wettelijke bepalingen terecht en juist is berekend.
9.1.
De rechtbank stelt voorop dat onder omstandigheden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur mee kunnen brengen dat geen belastingrente in rekening mag worden gebracht, of dat de berekening van de belastingrente moet worden beperkt. [5]
9.2.
De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om de belastingrentebeschikking te verminderen of te vernietigen. Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2017 namelijk opgenomen dat de algemene heffingskorting aan haar kan worden uitbetaald. Naar aanleiding daarvan is de verminderingsbeschikking aan haar opgelegd. De teruggave die voortvloeit uit de verminderingsbeschikking is gecorrigeerd bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 in verband met de werkelijke inkomenssituatie van belanghebbende en haar echtgenoot. De belastingrente is dus (mede) een gevolg van de (uiteindelijk ingediende) aangifte van belanghebbende. Dat er ten tijde van het regelen van de aanslag van belanghebbende andere informatie over het inkomensgegeven van de echtgenoot bij de belastingdienst is doorgegeven, betekent niet dat de inspecteur hier onzorgvuldig heeft gehandeld. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen is de inspecteur niet verplicht om het (digitale) dossier van een andere belastingplichtige te raadplegen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 27 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) in samenhang met artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.
2.Artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.Hoge Raad 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:249.
4.Hoge Raad 27 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1343.
5.Vgl. Hoge Raad 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3126, r.o. 2.3.2.