ECLI:NL:RBZWB:2023:9102

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
AWB- 23_10723 en 23_11209
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de tijdige besluitvorming door de Belastingdienst/Toeslagen inzake kinderopvangtoeslag en tegemoetkoming opzet/grove schuld

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2023, beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikkingen van de Belastingdienst over de kinderopvangtoeslag en de tegemoetkoming opzet/grove schuld voor de jaren 2009 en 2010. Eiser stelt dat de Belastingdienst niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaren, ingediend op 4 mei 2023 en 11 mei 2023. De rechtbank oordeelt dat de beroepen kennelijk gegrond zijn, omdat de Belastingdienst de beslistermijnen heeft overschreden. De rechtbank wijst erop dat eiser de Belastingdienst in gebreke heeft gesteld, maar dat er nog steeds geen besluit is genomen. Daarom bepaalt de rechtbank dat de Belastingdienst binnen twee weken na verzending van deze uitspraak moet beslissen op de bezwaarschriften. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 418,50 en het griffierecht van € 100,- moet door de Belastingdienst aan eiser worden vergoed. De rechtbank benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10723 en BRE 23/11209

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. L.L. Ross),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 4 mei 2023 tegen de definitieve beschikking beoordeling kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 en 2010 van 28 april 2023 en zijn bezwaar van 11 mei 2023 tegen de definitieve beschikking tegemoetkoming opzet/grove schuld (O/GS) over de jaren 2009 en 2010 van 11 mei 2023.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Zijn de beroepen kennelijk gegrond?
3. De beroepen zijn kennelijk gegrond. Eiser heeft de bezwaarschriften ingediend op 4 mei 2023 en 11 mei 2023. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is
.Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. [2] Verweerder heeft de termijn verlengd met zes weken. Verweerder had dus uiterlijk op 13 oktober 2023 en 26 oktober 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft verweerder op 17 oktober 2023 en 7 november 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
In de verweerschriften van 22 november 2023 en 12 december 2023 verwijst verweerder naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023. [3] Verder heeft verweerder toegelicht welke processtappen genomen moeten worden. Verweerder geeft aan dat hij voor het nemen van die processtappen twintig weken nodig heeft.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de bezwaarschriften te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen bezwaarschriften. Onder verwijzing naar en in aansluiting op de motivering in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023 [4] acht de rechtbank in dit geval een termijn van elf weken na verzending van deze uitspraak een redelijke termijn.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
5. Over de rechterlijke dwangsom overweegt de rechtbank het volgende. Bezwaarschriften kunnen inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen, dat een redelijke toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat het bestuursorgaan slechts één rechterlijke dwangsom kan verbeuren. [5] De rechtbank is, met verweerder, van oordeel dat de twee bezwaarschriften zodanig met elkaar samenhangen dat verweerder slechts één rechterlijke dwangsom kan verbeuren. De rechtbank overweegt hierbij dat het eerste bezwaarschrift is gericht tegen de beschikking van 28 april 2023. In die beschikking is gemotiveerd waarom recht bestaat op een O/GS tegemoetkoming over de jaren 2009 en 2010 en is aangekondigd dat daarover een apart besluit zal worden genomen. Kort daarna is dat besluit genomen, namelijk op 11 mei 2023. Het tweede bezwaarschrift is gericht tegen dit besluit. Verder vloeien de beschikkingen voort uit één aanvraag om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over verschillende jaren. De rechtbank bepaalt dan ook dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Verder geldt dat de dwangsom pas stopt met lopen als op allebei de bezwaarschriften van eiser is beslist.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, verweerder de onder 4.3. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. In de zaken 23/10723 en 23/11209 ziet de rechtbank aanleiding om toepassing te geven aan artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De door eiser ingestelde beroepen in deze zaken zijn gelijktijdig behandeld door de rechtbank en de gemachtigde heeft in deze zaken bijna dezelfde beroepschriften tegen het niet tijdig beslissen door verweerder ingediend. Voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten in beroep worden de zaken 23/10723 en 23/11209 dus beschouwd als één zaak. De vergoeding voor de proceskosten bedraagt dan ook € 418,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank ziet, anders dan de rechtbank Midden-Nederland, [6] geen aanleiding om in afwijking van de hoogste bestuursrechters [7] een lagere wegingsfactor (0,25 in plaats van 0,5), zoals verzocht door verweerder, toe te passen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen elf weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een (of meerdere) besluit(en) op beide bezwaarschriften bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 100,- (2x € 50,-) aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 21 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
5.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1624, onder rechtsoverweging 5.1.
6.[1] Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482.
7.[2] Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2288 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209 waarin uit de toegekende proceskostenvergoeding blijkt dat een wegingsfactor van 0,5 is toegepast.