In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de belastingrentebeschikking van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De belanghebbende, woonachtig in Nieuw-Zeeland, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2019, waarbij een belastbaar inkomen van € 42.825 was vastgesteld en een belastingrente van € 182 in rekening was gebracht. De rechtbank behandelt de zaak na een zitting op 14 november 2023, waar de gemachtigde van de belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de belastingrentebeschikking terecht is vastgesteld. De belanghebbende had in 2019 een verzoek ingediend om correspondentie naar haar gemachtigde in Nederland te sturen, maar de inspecteur had de correspondentie naar haar woonadres in Nieuw-Zeeland gestuurd. Ondanks deze onzorgvuldigheid van de inspecteur, oordeelt de rechtbank dat dit niet leidt tot matiging van de belastingrente. De rechtbank stelt vast dat de belastingrente correct is berekend volgens de wettelijke bepalingen en dat de belanghebbende, door een onjuiste aangifte in te dienen, alsnog belastingrente verschuldigd is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de belastingrentebeschikking in stand blijft. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.