ECLI:NL:RBZWB:2023:9080

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4268
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en de woonplaatsbepaling

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het dagelijks bestuur van Orionis. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar bijstandsuitkering per 16 maart 2022, die door Orionis was vastgesteld op basis van de veronderstelling dat eiseres haar hoofdverblijf had verplaatst naar [plaats 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van de bijstandsuitkering niet terecht was, omdat Orionis onvoldoende bewijs had geleverd dat eiseres daadwerkelijk niet meer in de gemeente [plaats 3] verbleef in de relevante periode. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij Orionis lag en dat de mededelingen van eiseres vóór de te beoordelen periode niet voldoende waren om haar hoofdverblijf te ontkennen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en Orionis opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is Orionis veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4268 PW

uitspraak van 15 december 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats 1] , eiseres,

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en

het dagelijks bestuur van Orionis [plaats 2] (Orionis), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 29 maart 2022 (primair besluit) heeft Orionis de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet beëindigd met ingang van 16 maart 2022, omdat zij haar hoofdverblijf vanaf die datum niet meer op [plaats 2] zou hebben, maar in [plaats 1] .
In het besluit van 4 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft Orionis de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in [plaats 3] op 31 oktober 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Orionis werd vertegenwoordigd door [naam] .

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eiseres heeft vanaf 22 september 2015 tot 15 april 2021 in de Basisregistratie personen ingeschreven (Brp) gestaan op het [adres 1] te [plaats 3] . Daarna had zij geen vast woonadres maar verbleef zij op verschillende adressen in [plaats 3] .
Orionis heeft op 15 maart 2022 een wijzigingsformulier van eiseres ontvangen. Daarin stelt zij geen vaste woon- of verblijfplaats te hebben, en met ingang van 16 maart 2022 tijdelijk op het adres [adres 2] te [plaats 1] te verblijven. In de Brp is dit adres opgenomen als woonadres van eiseres met ingang van 1 april 2022.
Op 28 maart 2022 heeft eiseres nogmaals een wijzigingsformulier bij Orionis ingediend, waarbij zij heeft laten weten dat zij per 1 april 2022 niet meer woonachtig is op [plaats 2] en dat zij werk in [plaats 1] heeft aanvaard.
In het primaire besluit heeft Orionis de bijstandsuitkering van eiseres beëindigd met ingang van 16 maart 2022, omdat zij haar hoofdverblijf vanaf deze datum niet meer op [plaats 2] zou hebben, maar in [plaats 1] . In het bestreden besluit heeft Orionis de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Standpunt Orionis
2. Volgens Orionis had eiseres vanaf 16 maart 2022 haar hoofdverblijf buiten de gemeente [plaats 3] . Orionis baseert dit op een telefonisch contact met eiseres op 8 maart 2022, waarin zij stelde dat zij de rest van de maand vakantie wilde opnemen, en veel in [plaats 4] zou zijn om het een en ander te regelen. Eiseres heeft verder een overeenkomst overgelegd voor de huur van een woning op het adres [adres 2] te [plaats 1] met ingang van 1 april 2022. Orionis wijst ook op het wijzigingsformulier van 15 maart 2022, waarin eiseres stelt dat zij vanaf 16 maart 2022 tijdelijk op het adres [adres 2] te [plaats 1] verblijft voor het regelen van werk en verhuizing. Eiseres heeft in de periode van 25 maart tot 28 maart 2022 ook in [plaats 3] opgeslagen spullen overgebracht naar [plaats 1] . Volgens Orionis had eiseres vanaf 16 maart 2022 geen hoofdverblijf in [plaats 3] om naar terug te keren, terwijl zij dat in [plaats 1] juist wel had.
Standpunt eiseres
3. Volgens eiseres is haar bijstandsuitkering ten onrechte beëindigd per 16 maart 2022. Zij stelt dat zij haar hoofdverblijf niet al op 16 maart 2022 heeft verplaatst naar [plaats 1] , omdat zij pas in het laatste weekend van maart 2022 is verhuisd. Zij stelt dat zij een verhuisbus heeft gehuurd van 25 maart tot 28 maart, onder verwijzing naar een factuur van 28 maart 2022. In de vakantieperiode van 16 maart tot 1 april 2022 was eiseres naar eigen zeggen bezig met het inpakken van haar spullen en het regelen van zaken vanuit [plaats 3] en [plaats 1] . Vanwege het overlijden van haar broer bracht zij ook een weekend in [plaats 5] door. Op 28 maart 2022 heeft eiseres middels een wijzigingsformulier de adreswijziging per 1 april 2022 bij Orionis gemeld, en pas toen heeft zij haar hoofdverblijf verplaatst in de zin van de artikelen 10 en 11 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens eiseres heeft Orionis onvoldoende onderzoek verricht en is zij ten onrechte niet gehoord.
Bewijslastverdeling
4.
De rechtbank stelt voorop dat een besluit tot beëindiging van bijstand een voor de betrokkene belastend besluit is, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenende orgaan rust. De rechtbank wijst hierbij op de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:538).
Het relevante toetsingskader
5. In artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van boek 1 van het BW. Ingevolge artikel 1:10, eerste lid, van het BW bevindt de woonplaats van een natuurlijke persoon zich te zijner woonstede, dat wil zeggen daar waar hij daadwerkelijk woont, en bij gebreke van een woonstede, ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. In artikel 1:11, eerste lid, van het BW is bepaald dat een natuurlijk persoon zijn woonstede verliest door daden, waaruit zijn wil blijkt om haar prijs te geven. Onder woonstede wordt een woning en niet een gemeente verstaan [1] .
Voor het antwoord op de vraag waar de woonplaats in de zin van artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet is, is dan ook, uitsluitend bepalend waar de betrokkene zijn hoofdverblijf heeft en, als geen hoofdverblijf is aan te wijzen, waar hij werkelijk verblijft. [2]
Beoordeling door de rechtbank
6. De te beoordelen periode in deze zaak loopt van 16 maart 2022 (de datum met ingang waarvan de bijstandsuitkering is beëindigd) tot en met 29 maart 2022 (de datum van het primaire besluit). Tussen partijen is uitsluitend in geschil of eiseres in deze periode nog in de gemeente [plaats 3] woonde.
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt ter zitting dat haar hoofdverblijf vastgesteld moet worden in (de regio van) [plaats 3] . Vast staat dat eiseres geen woning, en dus geen woonstede had in deze gemeente. Daarom is niet van belang of in overeenstemming met artikel 1:11, eerste lid, van het BW is gebleken van daden waaruit volgt dat eiseres haar woonstede wilde prijsgeven. Bepalend voor haar recht op bijstand is slechts waar zij werkelijk verbleef. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de CRvB van 8 maart 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:546).
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Orionis onvoldoende onderbouwd dat eiseres in de te beoordelen periode niet werkelijk verbleef in de gemeente [plaats 3] , en dat zij dus geen woonplaats meer had in die gemeente. Orionis lijkt met name te zijn afgegaan op de mededelingen van eiseres tijdens het gesprek op 8 maart 2022 en het wijzigingsformulier van 15 maart 2022, maar die zijn van een datum voor de te beoordelen periode en daaruit kan nog niet worden afgeleid dat eiseres in die periode feitelijk niet meer in de gemeente [plaats 3] verbleef. Orionis heeft geen nader onderzoek gedaan naar de gestelde omstandigheden, terwijl dit wel op zijn weg lag gezien de onder overweging 4 weergegeven bewijslastverdeling. De omstandigheid dat eiseres een verhuisbus heeft gehuurd van 25 maart tot 28 maart 2022 vormt ook een duidelijke contra-indicatie dat zij niet al op 16 maart 2022 is verhuisd. De rechtbank voegt hieraan toe dat uit de rechtspraak van de CRvB (zie de uitspraak van 21 januari 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AK0067) volgt dat iemand in het geval van verhuizing een korte periode gegeven moet worden om de inboedel in te pakken en de nieuwe woning te betrekken. Dat het feitelijk verblijf daarbij al geleidelijk opschuift van de oude naar de nieuwe woonplaats acht de CRvB acceptabel, zeker als – zoals in het geval van eiseres – sprake is van een grote afstand tussen de oude en de nieuwe woonplaats. Daaraan mag door de oorspronkelijke gemeente niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene al in de overgangsperiode geen woonplaats meer zou hebben in die gemeente.
Conclusie
9. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de bijstandsuitkering van eiseres in de gegeven omstandigheden niet per 16 maart 2022 beëindigd had mogen worden zoals Orionis heeft gedaan. Het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. Orionis zal een nieuw besluit moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
Griffierecht en proceskosten
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat Orionis aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt Orionis ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Orionis wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.674,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt Orionis op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt Orionis op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt Orionis in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 15 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2101.
2.CRvB 30 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3038.