10.7.Naar het oordeel van de rechtbank kan op dit moment op basis van de aan de rechtbank overgelegde stukken niet worden vastgesteld dat voor het wijzigen van de dieraantallen geen natuurvergunning is vereist op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd is of intern gesaldeerd kan worden. Onvoldoende staat vast dat het initiatief niet zal leiden tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten opzichte van de referentiesituatie en dat significante gevolgen daarom niet kunnen worden uitgesloten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Voor de vaststelling van de ammoniakemissie in de referentiesituatie van 15 december 2014 heeft het college aan kunnen sluiten bij de emissiefactoren uit de Rav, omdat in de natuurvergunning geen toestemming is verleend voor stalsystemen waarvan de emissienormen in geschil zijn. Dat betekent dat de referentiesituatie vastgesteld kan worden op 4.303 kg ammoniak per jaar.
Op het bedrijf van vergunninghouder zullen luchtwassers worden toegepast van het type BWL 2009.12: een gecombineerd luchtwassysteem met 85% emissiereductie met watergordijn en biologische luchtwasser. Van deze luchtwassers is naar aanleiding van een onderzoek van de Wageningen University (WUR) bekend geworden dat deze niet (altijd) het rendement behalen waarvan uitgegaan wordt in de Rav. Het college heeft de ammoniakemissie in de nieuwe situatie – op basis van de emissiefactoren uit de Rav – vastgesteld op 2.453 kg ammoniak. De afname betreft dan ongeveer 1.850 kg ammoniak.
Volgens vergunninghouder is het op voorhand al evident dat er sprake zal zijn van een afname, zelfs wanneer bijvoorbeeld bij een calamiteit het systeem een lagere reductie zou bewerkstelligen. Immers, zelfs wanneer de wassers een reductie van 49% in plaats van 85% bewerkstelligen, dus omgerekend een drie keer hogere uitstoot, is geen sprake van een toename van stikstofdepositie c.q. significante natuureffecten, zo stelt vergunninghouder.
Verder stelt vergunninghouder dat de WUR heeft onderzocht wat de belangrijkste factoren bij combi-luchtwassers zijn die het rendement negatief kunnen beïnvloeden. Dit waren:
1. Verstopte of kapotte sproeiers,
2. Afwijkingen in pH van het waswater,
3. IJking van sensoren, en
4. Technische problemen met de waswaterpomp.
Voor dit onderzoek zijn metingen verricht aan wassers waarvan bij leveranciers bekend was, dat deze regelmatig storingen hadden of anderszins niet goed functioneerden. Van de zes onderzochte luchtwassers in dit onderzoek, zijn er vier van hetzelfde type als op het bedrijf van vergunninghouder toegepast wordt (BWL 2009.12). Ten aanzien van deze, initieel benedenmaats presterende, wassers is in het onderzoek aangetoond dat, wanneer de gebreken verholpen zijn, reductiepercentages van 95 tot 97% behaald kunnen worden, aldus vergunninghouder. Volgens het college en vergunninghouder is de werking van de luchtwassers voldoende aangetoond, maar voor zover er twijfel zou bestaan, geven zij de rechtbank in overweging om aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden om het gebruik en onderhoud van de luchtwassers te borgen.
De rechtbank is van oordeel dat het college de waarden van de ammoniakemissie in de nieuwe situatie onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd. Daarom kan niet vastgesteld worden of die ammoniakemissie en de daarmee gepaard gaande stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden in de nieuwe situatie gelijk zal blijven of af zal nemen.
Het college stelt dat het is uitgegaan van de resultaten van een bij wet, en meer specifiek: van een bij regeling krachtens de Wnb, voorgeschreven rekentool, te weten AERIUS Calculator versie 2021.Uit een overgelegde AERIUS berekening van 18 augustus 2021 blijkt dat de ammoniakemissie in de beoogde situatie zal leiden tot stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden, waaronder met name op de [natuurgebied 1] & [natuurgebied 2] . Dit is een stikstofoverbelast Natura 2000-gebied op een afstand van 2600 meter van het bedrijf van vergunninghouder. Volgens deze berekening treedt er een aanzienlijke reductie in de emissie van stikstof op ten opzichte van de referentiesituatie.
De rechtbank is echter van oordeel dat het college met deze AERIUS berekening onvoldoende heeft aangetoond dat in de aangevraagde situatie geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden ten opzichte van de referentiesituatie, als wordt aangenomen dat het rendement van de bio-combiwassers van het type BWL 2009.12 lager is dan in de Rav is bepaald. Er is immers geen enkele zekerheid over het reductiepercentage dat de luchtwassers van dit type ten minste zullen behalen en daarmee kan ook niet met zekerheid worden gesteld dat de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied niet zal toenemen.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het college daarom niet heeft kunnen vaststellen dat voor het initiatief geen natuurvergunning is vereist en dat een daartoe strekkende aanvraag niet aangehaakt hoefde te worden aan de omgevingsvergunningaanvraag.
11. Het beroep van eiseres is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover dit betrekking heeft op de natuuractiviteit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan het college is om opnieuw te beslissen op de aanvraag en daarbij nader onderzoek te verrichten naar de mogelijkheid van intern salderen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien – gelet op de conclusie ten aanzien van de natuuractiviteit – geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag van vergunninghouder, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes maanden.
Proceskosten en griffierecht
12. Omdat het beroep van eiseres gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.