Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- het tussenvonnis van 14 juni 2023 en de daarin genoemde processtukken,
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie,
- de mondelinge behandeling van 26 september 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van de advocaten van beide partijen, zoals die tijdens de mondelinge behandeling zijn voorgelezen.
3.De feiten
:
4.Het geschil
€ 25.000,00;
1 januari 2023 met 17,65% te verhogen en na verrekening met hetgeen door VPK per 1 januari 2023 aan salarisverhoging is betaald, zorg te dragen voor een nabetaling van het te weinig betaalde loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, onder verstrekking van specificaties, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat VPK nalaat aan deze veroordeling te voldoen;
5.De beoordeling
overlegplichtbestaat, indien één van de partijen bij de cao in redelijkheid tot de conclusie kan komen dat er sprake is van een dusdanige wijziging van algemeen sociaaleconomische aard, dat zij niet meer aan de cao gebonden kan worden. Het inflatiecijfer op de peildatum was het hoogste cijfer sinds 50 jaar. Volgens VPK kan niet ter discussie staan dat dit een zodanige wijziging is, dat VPK een beroep kon doen op de overlegplicht. Nu dit overleg niet binnen de door de cao gestelde termijn tot overeenstemming heeft geleid, was VPK volgens de bewoordingen van artikel 4.1 cao gerechtigd de cao op te zeggen.
dusdanige wijziging van algemeen-sociaal-economische aardof wet- of regelgeving in Nederland voordoet dat (2) één van de partijen van oordeel is
redelijkerwijzeaan de bepalingen van de cao niet langer gebonden te kunnen worden geacht. Indien aan deze twee voorwaarden wordt voldaan en het overleg vervolgens niet binnen twee maanden tot overeenstemming leidt, dan mag de partij die de wijzigingen heeft voorgesteld de cao opzeggen. Dit blijkt uit de bewoordingen van de tweede zin van artikel 4.1 cao. Het gaat in deze zaak om de uitleg van de twee voorwaarden, specifiek de schuingedrukte woorden. Daar zijn partijen het niet over eens.
“over een periode van 4 jaar is de hele inflatie doorgerekend in de lonen. Maar als je teveel voorop loopt, kom je in de problemen. Daarom heb ik artikel 4 ingeroepen.”Daaruit blijkt dat de keuze om de cao op te zeggen is ingegeven door een strategische en bedrijfseconomische overweging voor de langere termijn. VPK wil begrijpelijkerwijs de concurrentieslag niet verliezen en voorblijven op haar concurrenten. VPK heeft echter niet onderbouwd dat haar positie op de langere termijn in gevaar komt indien zij vanaf 1 januari 2023 de hoge APC dient door te rekenen in de lonen. Daarbij neemt de kantonrechter mee dat 2023 het eerste jaar is dat de APC tot een forse stijging leidt. Uit het door VPK in het geding gebrachte overzicht blijkt dat de lonen sinds 2019 op grond van artikel 9.1 cao met een percentage van tussen de 1,5% en 3,05% omhoog zijn gegaan. Ook voor komende loonsverhogingen geldt niet een dergelijk hoog percentage als in 2023 aan de orde, gezien de gedaalde inflatie en het feit dat de cao een looptijd heeft tot en met 30 september 2024. Uiteraard werkt een eenmaal gegeven loonsverhoging door in de volgende jaren, maar na het aflopen van de looptijd van de huidige cao staat het partijen wel vrij om andere afspraken te maken over de systematiek en het percentage van toekomstige verhogingen.
€ 25.000,00 wegens het niet naleven van de cao door VPK. FNV stelt schade te hebben geleden door prestigeverlies naar de leden en verlies van wervingskracht naar de overige werknemers. VPK betwist dat FNV ook maar enig prestigeverlies heeft geleden. De opstelling van FNV in het geschil heeft zelfs geleid tot een ledengroei binnen VPK.
- dagvaarding € 109,44
- griffierecht € 1.384,00
- salaris advocaat € 1.058,00 (2 punten x tarief € 529,00)
- nakosten
6.De beslissing
20 december 2023.