ECLI:NL:RBZWB:2023:8993

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
22/5172
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heretikettering van een bedrijfswoning en de gevolgen voor belastingheffing

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, die na bezwaar was verminderd. De rechtbank behandelt de vraag of de aanslag terecht is opgelegd en of de belastingrente correct is berekend. Belanghebbende, die samen met haar echtgenoot een onderneming drijft, heeft de woning als ondernemingsvermogen geëtiketteerd en stelt dat zij deze mag heretiketteren naar privévermogen vanwege een wijziging in het besluit omtrent waardering van woningen. De rechtbank oordeelt dat de wijziging van het besluit geen bijzondere omstandigheid vormt die heretikettering rechtvaardigt. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, waardoor de aanslag in stand blijft. Tevens wordt belanghebbende een immateriële schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep. De rechtbank veroordeelt de inspecteur tot betaling van deze schadevergoeding en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5172

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: ing. [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 27 september 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 84.885 (de aanslag). Hij heeft gelijktijdig met het opleggen van de aanslag € 2.587 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. Hij heeft de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.695. Hij heeft de in rekening gebrachte belastingrente verminderd tot € 2.535.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van belanghebbende deelgenomen, bijgestaan door [naam ] . Namens de inspecteur hebben deelgenomen: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag terecht en naar de juiste hoogte is opgelegd. Ook beoordeelt zij of de belastingrente terecht in rekening is gebracht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag – na vermindering in bezwaar – terecht en naar de juiste hoogte opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende drijft met haar echtgenoot een onderneming in de vorm van een maatschap en commanditaire vennootschap (de onderneming). Daarnaast bezit zij een woning met ondergrond en tuin (de woning) die op 1 januari 2018 als (buitenvennootschappelijk) ondernemingsvermogen is geëtiketteerd.
4.1.
De woning werd op 20 december 2011 gekocht voor een bedrag van € 296.500. Deze aankoop vond gelijktijdig plaats met de aankoop van 10% van de nabijgelegen bedrijfsopstallen en grond.
4.2.
Het besluit “waardering woning bij overbrenging van ondernemingsvermogen naar privévermogen” (het besluit) is op 20 juni 2018 gewijzigd. [1]
4.3.
De woning is per peildatum 20 juni 2018 getaxeerd naar een waarde van € 260.000.
4.4.
In haar aangifte IB/PVV 2018 heeft belanghebbende aangegeven dat de woning is overgebracht van haar ondernemingsvermogen naar haar privévermogen. Daarbij heeft zij een verlies in aanmerking genomen van € 75.751.

Motivering

Mag de woning worden geheretiketteerd?
5. De Hoge Raad heeft op 19 mei 1976 beslist dat herziening van een keuze die onherroepelijke gevolgen heeft gehad slechts dan geoorloofd is, indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Tot dergelijke bijzondere omstandigheden kan een wetswijziging behoren. [2] In zijn arrest van 19 november 2004 overwoog de Hoge Raad dat deze rechtvaardiging naar haar aard slechts geldt voor een wijziging die gevolgen kan hebben voor de wijze van behandeling van het vermogensbestanddeel onder de gewijzigde wet. [3] Ook is vereist dat de belastingplichtige op het moment dat de oorspronkelijke keuze werd gemaakt een andere beslissing zou hebben genomen indien de gewijzigde wet op dat tijdstip zou hebben gegolden. [4]
5.1.
Belanghebbende stelt primair dat zij de woning mag overbrengen naar haar privévermogen omdat de wijziging van het besluit een bijzondere omstandigheid vormt die een heretikettering rechtvaardigt. Zij zou namelijk op het moment dat de oorspronkelijke keuze werd gemaakt een andere keuze hebben gemaakt indien de waardedrukkende factor wegens zelfbewoning (de waardedrukkende factor) in het besluit 15% zou zijn geweest. Zij heeft de woning destijds aangemerkt als ondernemingsvermogen, onder meer omdat:
  • de boekwaarde relatief hoog is;
  • de kosten en afschrijvingen ten laste van het resultaat kunnen worden gebracht; en
  • dat vanwege de waardedrukkende factor van 35% naar verwachting geen of nauwelijks belastbare winst zou worden behaald indien de woning van het ondernemingsvermogen naar het privévermogen zou worden overgebracht.
De inspecteur betwist dat belanghebbende op het moment dat de oorspronkelijke keuze werd gemaakt een andere keuze zou hebben gemaakt indien het nieuwe besluit zou hebben gegolden. Hij stelt dat de waardedrukkende factor in het besluit van ondergeschikt belang was voor de etiketteringskeuze.
5.2.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende, naast de in aanmerking te nemen waardedrukkende factor, stelt dat zij destijds diverse andere omstandigheden in overweging heeft genomen om tot haar etiketteringskeuze te komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat voor de etiketteringskeuze destijds doorslaggevend was dat de waardedrukkende factor in het besluit destijds hoger was. Belanghebbende heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt welke afwegingen ten tijde van de etikettering van de woning zijn gemaakt en welke elementen doorslaggevend zijn geweest. De stelling dat de wijziging van de waardedrukkende factor zou leiden tot een andere keuze, mist daardoor feitelijke grondslag. Daar komt bij dat de mogelijkheid om af te schrijven op de woning niet wordt geraakt door deze wijziging. Er is dus niet voldaan aan het vereiste dat de oorspronkelijke keuze anders zou zijn gemaakt onder het nieuwe besluit. De rechtbank is daarom van oordeel dat de wijziging van het besluit geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan belanghebbende de woning mag heretiketteren.
5.3.
Subsidiair heeft belanghebbende gesteld dat uit het besluit volgt dat bij wijziging van het besluit heretikettering geoorloofd is. Zij verwijst daarbij naar onderdeel 3 van het besluit, dat luidt:
“Als een bedrijfswoning (met aanhorigheden) tot het keuzevermogen behoort, kan een bijzondere omstandigheid – bijvoorbeeld gelegen in nieuwe wetgeving, nieuwe jurisprudentie of een nieuw beleidsbesluit – de keuze rechtvaardigen om die woning over te brengen naar het privévermogen.
Uit de jurisprudentie blijkt dat een bijzondere omstandigheid zich voordoet, wanneer duidelijk is dat de belastingplichtige destijds een andere keuze zou hebben gemaakt als de wettelijke bepaling respectievelijk de uitlegging daarvan toen al had gegolden.” [5]
De inspecteur betwist dat in het besluit staat dat wijziging van het besluit zonder meer een bijzondere omstandigheid vormt welke heretikettering rechtvaardigt.
5.4.
Bij de uitleg van het besluit moet ervan worden uitgegaan, dat belastingplichtigen het besluit hebben moeten begrijpen zoals deze naar de objectieve beschouwing van de rechter redelijkerwijze dienen te worden opgevat. [6] De rechtbank overweegt dat puur grammaticaal uit de tekst van de eerste in overweging 5.3 aangehaalde alinea van het besluit volgt dat een beleidsbesluit een bijzondere omstandigheid kan zijn die heretikettering rechtvaardigt. Desalniettemin moet naar het oordeel van de rechtbank ook acht worden geslagen op de daarop volgende alinea (de context van het besluit). Gelet op die tekst heeft de besluitgever beoogd om aan te sluiten bij de bestaande jurisprudentie over heretikettering wegens bijzondere omstandigheden. Volgens de rechtbank dient het besluit op die wijze redelijkerwijs te worden opgevat. Dat brengt mee dat het besluit op zichzelf geen aanleiding kan vormen voor heretikettering: daarbij moet ook sprake zijn van een omstandigheid waardoor belanghebbende destijds een andere keuze zou hebben gemaakt. Het primaire standpunt van belanghebbende dat daarvan sprake is, is reeds verworpen.
Belastingrente
6. Het beroep wordt mede geacht betrekking te hebben op de beschikking belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de belastingrente onjuist is berekend.
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
7. Belanghebbende heeft verzocht om en vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep. Van een overschrijding van de redelijke termijn is in het algemeen sprake indien de behandeling van het bezwaar en het beroep meer dan twee jaar (24 maanden) heeft geduurd. De inspecteur heeft het bezwaar ontvangen op 5 augustus 2021 en heeft uitspraak gedaan op 27 september 2022. De rechtbank doet uitspraak op 21 december 2023. In dit geval is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met (afgerond) vijf maanden.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 500. Dit bedrag komt in zijn geheel voor rekening van de inspecteur omdat de bezwaarfase (afgerond) veertien maanden heeft geduurd en dus tien maanden te lang.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag in stand blijft.
8.1.
In verband met de toekenning van een immateriëleschadevergoeding komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten voor de beroepsfase. Ook moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde kent de rechtbank 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 837,- en de wegingsfactor 0,25. [7]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 210,- aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 21 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Staatcourant 2018, 35984.
2.Hoge Raad, 19 mei 1976, ECLI:NL:HR:1976:AX3705.
3.Hoge Raad, 19 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP5966.
4.Hoge Raad, 19 mei 1976, ECLI:NL:HR:1976:AX3705
5.Staatcourant 2018, 35984, onderdeel 3.
6.Hoge Raad, 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:185.
7.Hoge Raad, 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.