ECLI:NL:RBZWB:2023:8981

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
AWB- 23_10624 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de beëindiging per 1 oktober 2023 van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Werkplein Hart van West-Brabant heeft de bijstandsuitkering beëindigd omdat verzoekster niet meer in haar woonplaats woont. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzoekt om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 december 2023 behandeld, waarbij verzoekster niet aanwezig was, maar haar gemachtigde en vertegenwoordigers van Werkplein wel.

Verzoekster ontving samen met haar ex-partner een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden, maar is sinds december 2022 gescheiden. Ze verblijft sinds mei 2023 bij een familielid in een andere woonplaats, terwijl haar kinderen nog naar school gaan in haar oude woonplaats. Werkplein heeft de bijstandsuitkering beëindigd op basis van de stelling dat verzoekster niet meer in haar oude woonplaats woont. De voorzieningenrechter oordeelt dat Werkplein voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verzoekster haar hoofdverblijf heeft verplaatst naar de nieuwe woonplaats en dat de beëindiging van de bijstandsuitkering gerechtvaardigd is.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is om het besluit van Werkplein te schorsen. De voorzieningenrechter concludeert dat het verblijf van verzoekster in de nieuwe woonplaats niet tijdelijk is en dat de omstandigheden van de zaak geen aanleiding geven voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10624 VV PW

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [woonplaats verzoekster] , verzoekster

gemachtigde: mr. R. Moghni,
en
Het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant(Werkplein), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de beëindiging per 1 oktober 2023 van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
1.1.
Met het bestreden besluit van 18 oktober 2023 heeft Werkplein de bijstandsuitkering van verzoekster beëindigd omdat zij niet meer in [woonplaats verzoekster] , gemeente [naam gemeente] , woont. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Werkplein heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Verzoekster is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. I. Car, kantoorgenoot van de gemachtigde van verzoekster en [namen vertegenwoordigers] als gemachtigden van Werkplein. Verzoekster is niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekster ontving samen met haar ex-partner ( [naam ex-partner] ) een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Verzoekster is sinds december 2022 gescheiden van [naam ex-partner] . Tijdens een gesprek bij Werkplein op 26 september 2023 heeft verzoekster verteld dat zij sinds mei 2023 met haar kinderen verblijft bij een familielid (achterneef) in [woonplaats neef] , maar dat hun kinderen nog in [naam gemeente] naar school gaan. Werkplein heeft daarop de (gezamenlijke) bijstandsuitkering van verzoekster en haar ex-man per 1 oktober 2023 beëindigd op de grond dat verzoekster niet meer in [woonplaats verzoekster] woont. Daarbij heeft Werkplein aangegeven dat verzoekster in [woonplaats neef] een bijstandsuitkering moet aanvragen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Verzoekster voert aan dat Werkplein niet bevoegd was om haar bijstandsuitkering in te trekken en niet geslaagd is in de bewijslast om aan de eisen van die bevoegdheid te voldoen. Verzoekster stelt dat haar verblijf bij haar achterneef in [woonplaats neef] tijdelijk is en dat haar hoofdverblijf niet is gewijzigd. Verder stelt verzoekster dat het middelpunt van haar maatschappelijk leven niet is gewijzigd omdat de kinderen nog naar hun oude school gaan en zij nog dagelijks naar de regio komt. Verzoekster wijst er in dat verband op dat Surplus heeft geadviseerd haar een urgentie te verstrekken wat eveneens een indicatie is dat haar hoofdverblijf niet is gewijzigd. Verzoekster wijst er tenslotte op dat, indien zij van de gemeente [woonplaats neef] een bijstandsuitkering zou krijgen, deze door Werkplan kan worden verrekend.
5.
Overwegingen van de voorzieningenrechter
5.1.
Griffierecht
Het verzoek om vrijstelling van het betalen van griffierecht wordt op grond van de financiële situatie van verzoekster toegewezen.
5.2.
Spoedeisend belang
De voorzieningenrechter neemt aan dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, gelet op de bijzondere omstandigheden. Verzoekster ontvangt sinds de laatste betaling op 10 oktober 2023 geen bijstandsuitkering meer. Zij moet deze laatste bijstandsuitkering delen met haar ex-partner. De uitkering is gestort op de nog bestaande gezamenlijke bankrekening, en hiervan worden ook de vaste laste voor de woning betaald. Eiseres heeft daarnaast, nu zij haar kinderen dagelijks vanuit [woonplaats neef] naar de regio [naam regio] brengt, hoge reiskosten. Dat verzoekster van de gemeente [woonplaats neef] een broodnood uitkering heeft ontvangen, maakt dit niet anders, omdat dat een lage uitkering is.
5.3.
Beoordeling van het besluit
De te beoordelen periode loopt van 1 oktober 2023 tot en met 18 oktober 2023.
Vooropgesteld moet worden dat een besluit tot beëindiging of intrekking van bijstand een belastend besluit is. Het is hierbij aan het bestuursorgaan om de nodige kennis over de concrete feiten en omstandigheden te verzamelen. Het ligt daarom op de weg van Werkplein om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor beëindiging of intrekking is voldaan.
Tussen partijen is in geschil of verzoekster in de te beoordelen periode haar woonplaats (nog) had in [woonplaats verzoekster] .
In artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens die bepalingen bevindt de woonplaats van een natuurlijk persoon zich te zijner woonstede, en bij gebreke van een woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. Onder woonstede wordt hier woning verstaan. De rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2101.
Voor het antwoord op de vraag waar de woonplaats in de zin van artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet is, is bepalend waar de betrokkene zijn hoofdverblijf heeft en, als geen hoofdverblijf is aan te wijzen, waar hij werkelijk verblijft. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Dit is eerder overwogen (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3038). Geen doorslaggevende betekenis komt toe aan de inschrijving in de Basisregistratie personen (brp). Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van de CRvB van 20 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9432).
Werkplein heeft het bestreden besluit gebaseerd op de eigen verklaring van verzoekster dat zij al sinds mei 2023 met haar kinderen verblijft bij haar achterneef in [woonplaats neef] .
Verzoekster vindt dat zij nog steeds woont in [woonplaats verzoekster] omdat zij overdag in de regio verblijft. Zij brengt haar kinderen naar school, verblijft daarna bij familie of vriendinnen en gaat na schooltijd met de kinderen terug naar [woonplaats neef] . In de avond en in de nacht verblijft zij met de kinderen in [woonplaats neef] . Zij wil terugkeren naar [woonplaats verzoekster] en heeft een urgentieverklaring gevraagd voor een woning daar. Zij stelt dat het verblijf in [woonplaats neef] van tijdelijke aard is.
De voorzieningenrechter is met Werkplein van oordeel dat verzoekster niet meer woont op het uitkeringsadres in [woonplaats verzoekster] . Zij verblijft niet meer in de woning, zoals ter zitting is erkend. Het gaat er dus om waar verzoekster feitelijk verblijft. Dat verzoekster overdag in [woonplaats verzoekster] is bij familie of vriendinnen, is niet bepalend voor het feitelijk verblijf. Het gaat om waar zij slaapt en dat is in [woonplaats neef] . Inmiddels heeft zij ook een briefadres in [woonplaats neef] . De omstandigheid dat verzoekster terug wil keren naar de regio [woonplaats verzoekster] is niet van belang, evenmin als het feit dat zij een urgentieverklaring voor een woning daar heeft gevraagd. Deze omstandigheden zeggen immers niets over het feitelijk verblijf, maar over de wens van verzoekster. Het hoofdverblijf is daarom niet meer in [woonplaats verzoekster] maar in [woonplaats neef] .
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het verblijf van verzoekster in [woonplaats neef] niet van tijdelijke aard is omdat deze situatie al sinds mei 2023 bestaat (uitspraak van de CRvB van 9 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2231).
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft Werkplein voldoende aannemelijk gemaakt dat aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstandsuitkering per 1 oktober 2023 is voldaan. Verwacht wordt dat het bestreden besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening is geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier, op 20 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.