In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2020 beoordeeld. De heffingsambtenaar had een aanslag van € 1.432,92 opgelegd voor de gemeubileerde woning aan [adres 1] te [plaats 1]. De belanghebbende, die sinds 29 december 2018 op [adres 1] staat ingeschreven, heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft op 15 november 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de belanghebbende als de gemachtigde mr. Konings aanwezig waren, evenals de inspecteurs van de heffingsambtenaar.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag heeft opgelegd. De heffingsambtenaar heeft aangetoond dat de belanghebbende in 2020 niet haar hoofdverblijf had in de gemeente Schouwen-Duiveland, maar in [plaats 2]. De rechtbank oordeelt dat de verklaring van mr. Bartels, die in een eerdere procedure over 2019 werd afgelegd, niet namens de belanghebbende is gedaan en daarom buiten beschouwing wordt gelaten. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende de woning aan [adres 1] regelmatig verhuurde en dat haar uitgavenpatroon en het energieverbruik niet wijzen op permanente bewoning.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag forensenbelasting wordt gehandhaafd. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.