ECLI:NL:RBZWB:2023:8868

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
BRE-22_5637
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen nihilaangifte belasting personenauto’s en motorrijwielen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen zijn eigen nihilaangifte voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen over juni 2022. De inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de belanghebbende geen belang had bij het bezwaar, aangezien er niets te verminderen viel. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, verwijzend naar jurisprudentie van de Hoge Raad die stelt dat een bezwaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard als de indiener geen belang heeft bij het rechtsmiddel. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is en dat er geen verplichting was om een hoorgesprek te houden. Tevens wordt het verzoek van de inspecteur om de belanghebbende te veroordelen in de proceskosten afgewezen, omdat de kosten die gepaard gaan met de proceshandelingen niet voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5637

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 17 november 2022, betreffende de op aangifte voldane belasting van personenauto’s en motorrijwielen over de maand juni 2022 met [aangiftenummer] .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Belanghebbende heeft een nihilaangifte ingediend over het tijdvak juni 2022. Vervolgens heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de eigen aangifte. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
3. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft namelijk geen belang bij zijn bezwaar, omdat dit bezwaar hem niet in een betere positie kan brengen.
4.1.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 april 2014 [1] , voor zover hier van belang, geoordeeld dat een bezwaar, beroep of (incidenteel) hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht.
5. Belanghebbende heeft een nihilaangifte ingediend. Het bezwaar kan belanghebbende dus niet in een betere positie brengen, er valt immers niets te verminderen.
6. De inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Gelet op dat wat in onderdeel 4. is overwogen, was het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk. Om die reden was er geen plicht om op grond van de nationale wet een hoorgesprek te houden. Die verplichting is er ook niet op basis van het Unierecht. De klacht van belanghebbende over het hoorrecht slaagt dus niet. Het beroep is kennelijk ongegrond.
Vooraf heffen van griffierecht
7. Belanghebbende stelt dat het op voorhand heffen van griffierecht in strijd is met het Unierecht. Deze stelling vindt geen steun in het recht. Voor zover belanghebbende betoogt dat de hoogte van het griffierecht in strijd is met het Unierecht, volgt de rechtbank belanghebbende daarin ook niet. [2]
Proceskostenvergoeding
8. De inspecteur heeft verzocht belanghebbende te veroordelen in de proceskosten van de inspecteur vanwege misbruik van het procesrecht. De inspecteur heeft daarbij verzocht 1 punt voor het indienen van een verweerschrift toe te kennen, met een gewicht van 1, zijnde € 837,-.
8.1.
De inspecteur verzoek om vergoeding van kosten voor een door hem verrichte proceshandeling in de zin van artikel 1, aanhef en letter a, Besluit proceskosten bestuursrecht en de bij het Besluit behorende bijlage. De rechtbank stelt voorop dat de kosten die gepaard gaan met de door de inspecteur genoemde proceshandelingen uitsluitend voor vergoeding in aanmerking komen voor zover dit de kosten van ‘door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand’ betreffen. Daaronder vallen niet de werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de dienstbetrekking van de ambtenaren. Het verzoek van de inspecteur wordt dan ook afgewezen. Of sprake is van misbruik van het procesrecht behoeft daarmee geen verdere behandeling.
9. Voor een proceskostenveroordeling van de inspecteur bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 22 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2014:878, r.o. 3.4.2.
2.Hoge Raad, 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1579.