ECLI:NL:RBZWB:2023:8596

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
AWB- 23_11013 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen last onder bestuursdwang tot sluiten woning met berging voor 3 maanden

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Roosendaal om zijn woning en de bijbehorende berging voor de duur van drie maanden te sluiten. Dit besluit is genomen naar aanleiding van de aangetroffen hoeveelheid harddrugs in de woning en de berging, die de grens voor eigen gebruik overschrijdt. De burgemeester heeft op 14 november 2023 besloten de woning te sluiten met ingang van 24 november 2023, na een eerdere aankondiging van het voornemen tot sluiting. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op 5 december 2023 behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoeker, die stelde dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren en dat hij niet op de hoogte was van de drugs in de berging, niet overtuigend geacht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er in de woning en de berging een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs is aangetroffen, wat duidt op een handelshoeveelheid. De burgemeester heeft terecht geoordeeld dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven. De sluiting van de woning is in overeenstemming met de beleidsregels van de gemeente en de voorzieningenrechter heeft geen bijzondere omstandigheden kunnen vaststellen die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De gevolgen van de sluiting voor verzoeker zijn zwaar, maar niet zodanig dat deze de sluiting onevenredig maken. De voorzieningenrechter heeft de burgemeester in zijn besluitvorming gevolgd en de sluiting als evenwichtig beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11013 OPIUMW

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 december 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. F. Konuksever,
en

de burgemeester van de gemeente Roosendaal, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het sluiten van zijn woning en de bijbehorende berging aan het adres [adres verzoeker] in [woonplaats verzoeker].
In het besluit van 14 november 2023 (bestreden besluit) heeft de burgemeester besloten de woning en bijbehorende berging van verzoeker aan het adres [adres verzoeker] in [woonplaats verzoeker] (hierna: de woning) voor de duur van drie maanden te sluiten met ingang van 24 november 2023.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester, [namen vertegenwoordigers].

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. De voorzieningenrechter beoordeelt dit onder meer aan de hand van de argumenten die verzoeker heeft aangedragen, de zogenoemde gronden.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.
Feiten
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 26 september 2023 hebben politieagenten, die belast waren met een dienst om drugshandel aan te pakken, een voertuig met kenteken [kenteken] (het voertuig) zien rijden. De persoon die dit voertuig regelmatig bestuurt, [naam bestuurder], had diverse antecedenten voor de handel in harddrugs. Het voertuig is onopvallend gevolgd. Tijdens het volgen werd gezien dat dit voertuig onder andere op [adres verzoeker] in [woonplaats verzoeker] kwam en er een bijrijder instapte. Deze bijrijder werd later gezien toen hij op [straatnaam] in [woonplaats verzoeker] vanuit het voertuig overstapte in een [automerk] met Belgisch kenteken.
De politieagenten hebben vervolgens [automerk] gecontroleerd. De ingestapte bijrijder bleek [naam bijrijder] te zijn. Tijdens de controle bleek dat hij diverse gripzakjes met cocaïne bij zich had. [naam bijrijder] werd aangehouden vanwege het bezit van harddrugs. De bestuurder van de [automerk] verklaarde dat hij drugs wilde verkopen en dat hij hiervoor al eens op de [adres verzoeker] in [woonplaats verzoeker] was geweest. Ook afbeeldingen op de telefoon van [naam bijrijder] verwijzen naar dit adres.
Gelet op de verkregen informatie werd door de agenten op 26 september 2023 binnengetreden op in de woning aan het adres [adres verzoeker] in [woonplaats verzoeker]. Daarnaast werd ook de bijbehorende berging gecontroleerd. De sleutels aan de sleutelbos van [naam bijrijder] pasten ook op de deuren van de kelderopslag behorende bij [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker]. Na het openen van deze berging trof de politie direct een blok cocaïne aan. Met toestemming van de rechter-commissaris heeft er een doorzoeking in de woning op [huisnummer] plaatsgevonden.
Op het adres [adres 2] te [woonplaats verzoeker] staan verzoeker en een andere persoon ingeschreven. Tijdens de doorzoeking van de woning en de berging heeft de politie een grote hoeveelheid cocaïne en versnijdingsmiddel voor cocaïne aangetroffen. Daarnaast werden er gripzakjes, goederen die gebruikt worden voor de handel in harddrugs, een mes met wit poeder, een weegschaaltje met wit poeder en verpakkingsmateriaal, aangetroffen.
De burgemeester heeft bij brief van 4 oktober 2023 het voornemen kenbaar gemaakt om de woning en bijbehorende berging te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen en heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
In het bestreden besluit van 14 november 2023 heeft de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet gelast de woning en bijbehorende berging te sluiten en afgesloten te houden met ingang van 24 november 2023 voor een periode van drie maanden.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft bij brief van 20 november 2023 toegezegd dat de uitspraak van de voorzieningenrechter zal worden afgewacht. Dit betekent dat de woning tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan niet zal worden gesloten.
Beoordelingskader voorlopige voorziening
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat, gelet op de betrokken belangen, vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of de uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich mee zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belangen.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
De bevoegdheid van de burgemeester
4.1.
Verzoeker stelt dat in vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is overwogen dat het aan de rechthebbende is om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. [1] Als de rechthebbende een helder en consistent betoog heeft over zijn eigen gebruik dat een geringe overschrijding van de grens van dat gebruik aannemelijk maakt, geen andere zaken die wijzen op drugshandel in het pand zijn aangetroffen en niet is gebleken van andere feiten en omstandigheden, kan in de regel worden geoordeeld dat het tegendeel aannemelijk is gemaakt. Er is dan in beginsel toch geen bevoegdheid tot sluiting van de woning en de burgemeester zal moeten motiveren waarom toch de conclusie gerechtvaardigd is dat de aangetroffen hoeveelheid drugs bestemd is voor de verkoop, aflevering en verstrekking, zodat hij bevoegd is om ter zake van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. [2]
Verzoeker gebruikt af en toe harddrugs. De in de woning aangetroffen drugs waren voor eigen gebruik. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij de drugs op straat heeft gekocht en deze samen met vrienden in zijn woning wilde gebruiken. Het betreft een overschrijding van de aangemerkte hoeveelheid van maximaal 0,5 gram, maar staat niet in verhouding tot de aangetroffen drugs in de kelder. Dat een hoeveelheid harddrugs van 8 gram in de woning is aangetroffen, wil dus niet zeggen dat sprake is van handel.
Daarnaast stelt verzoeker dat de harddrugs die in de berging is aangetroffen niet van hem is en dat hij niet wist dat de drugs daar was verborgen. Het betreft een extern gelegen berging die vanuit de woning niet kan worden betreden. Verzoeker heeft een periode geen gebruik gemaakt van de berging en daarom had hij geen zicht op wat zich daar afspeelde. Iemand die verzoeker als zijn vriend beschouwde was op de hoogte van het feit dat verzoeker de berging niet gebruikte en deze persoon gebruikte de berging om drugs te verbergen. Deze persoon kwam wel eens bij verzoeker over de vloer en heeft de sleutels van verzoeker gestolen. Nu verzoeker niet bekend was met de verborgen harddrugs, kan hij ook niet betrokken zijn in de handel in harddrugs.
4.2.
De burgemeester stelt dat hij op grond van artikel 13b, eerste lid, sub a, van de Opiumwet bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen dan wel in of bij woningen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Gelet op vaste rechtspraak is het volgens de burgemeester niet nodig dat daadwerkelijk drugshandel of drugsverkoop wordt geconstateerd.
Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs die het door het OM gehanteerde criterium voor eigen gebruik van softdrugs (5 gram of 5 hennepplanten) en harddrugs (0,5 gram, 1 pil of 5 ml) overstijgt, er sprake is van een handelshoeveelheid. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen hoeveelheid geen handelshoeveelheid betreft en dat de burgemeester niet bevoegd is om tot sluiting over te gaan. Bovendien is in de woning en in de berging een zodanige grote hoeveelheid harddrugs aangetroffen, zodat geen sprake is van een geringe overschrijding van de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik. De burgemeester is daarom van mening dat hij bevoegd was de woning te sluiten.
5.3.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, onder aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
5.4.
Gelet op vaste rechtspraak van de ABRvS is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden ‘daartoe aanwezig’ moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn. Dat wil zeggen voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs de aangetroffen hoeveelheid harddrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering en verstrekking. [3] Het is dan aan de rechthebbende van het pand om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Als het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
5.5.
De burgemeester heeft een bestuurlijke rapportage aan de sluiting ten grondslag gelegd. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de burgemeester onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel af mag gaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. [4] Hetgeen in de bestuurlijke rapportage is weergegeven wordt door verzoeker ook niet betwist.
5.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat in de woning 8 gram cocaïne is aangetroffen. Daarnaast is in de berging die bij de woning behoort 1.513 gram cocaïne en 73 gram Mannitol (versnijdingsmiddel voor cocaïne) aangetroffen. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
Verzoeker is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid harddrugs is er sprake van een handelshoeveelheid drugs. Daardoor mag er worden aangenomen dat het pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel Dit levert op zichzelf al een belang bij sluiting op, ook als er ter plaatse geen sprake is van overlast of als er geen feitelijke drugshandel is aangetroffen. De voorzieningenrechter betrekt daarbij ook de omstandigheid dat, zoals namens de burgemeester terecht ter zitting werd opgemerkt, het gaat om een grote hoeveelheid drugs met een grote straatwaarde, die niet zomaar bij iedereen en zonder toezicht in bewaring wordt gegeven. Ook dit wijst er op dat het pand deel uitmaakte van een keten van drugshandel. De burgemeester mocht er gelet op de hoeveelheden dan ook vanuit gaan dat de aangetroffen harddrugs bestemd waren voor drugshandel. De burgemeester was bevoegd om tot sluiting over te gaan.
5.7.
Verzoeker stelt dat het grootste gedeelte van de harddrugs zich in een extern gelegen berging bevond die niet vanuit de woning kan worden betreden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het daarbij van belang is dat er een zodanige relatie bestaat tussen de berging en de woning, dat deze als een geheel moet worden beschouwd. [5] Als die dergelijke samenhang bestaat, dan strekt de bevoegdheid van de burgemeester zich uit tot dat geheel, ongeacht of in de onderscheiden onderdelen al dan niet handelsvoorraden drugs zijn aangetroffen. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat de sluitingsbevoegdheid enerzijds is bedoeld om aan het voorhanden hebben van de drugsvoorraad daadwerkelijk een einde wordt gemaakt, maar anderzijds om naar de (criminele) buitenwereld te laten zien dat de betreffende, als zodanig bekend staande locatie als drugshandel is onttrokken.
De berging en de woning kunnen naar oordeel van de voorzieningenrechter als een geheel worden beschouwd. Bij het aangaan van de huurovereenkomst heeft verzoeker voor de woning als de bijbehorende berging de huurovereenkomst in een keer afgesloten. Daarnaast slaat verzoeker in de berging zijn eigen spullen op en bevindt de berging zich weliswaar onder de appartementen in het flatgebouw, maar wel in hetzelfde gebouw en op korte afstand van de woning. Nu tussen de woning en de berging een zodanige relatie bestaat dat deze als een samenhangend geheel moet worden beschouw, is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan.
Mocht de burgemeester gebruik maken van zijn bevoegdheid?
6.1.
De burgemeester is niet verplicht de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet te gebruiken. De burgemeester dient een belangenafweging te maken bij zijn beslissing of en op welke wijze hij van die bevoegdheid gebruik maakt. De burgemeester heeft daartoe de beleidsregels Damoclesbeleid district de Markiezaten/Roosendaal 2020 vastgesteld (de beleidsregels).
In de beleidsregels wordt voor woningen in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van drie maanden bij een eerste overtreding en een handelshoeveelheid harddrugs. De sluiting voor de duur van drie maanden past binnen het beleid. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit tussen partijen vast staat.
6.2.
Dat de sluiting in overeenstemming is met de beleidsregels betekent echter niet zonder meer dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting heeft kunnen overgaan. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Op grond van vaste rechtspraak van de ABRvS moet de burgemeester alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb. [6]
Bij die beoordeling dient in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is. De voorzieningenrechter zal beoordelen of de burgemeester terecht tot sluiting van de woning met bijbehorende berging heeft besloten. Daarbij neemt de voorzieningenrechter de nieuwe maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel in acht. Bij toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt een onderscheid gemaakt tussen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid. [7]
Is de sluiting geschikt?
7. Naar oordeel van de voorzieningenrechter is de sluiting van de woning en de bijbehorende berging een geschikt middel om het doel te bereiken dat de burgemeester voor ogen heeft, namelijk het tegen gaan van drugshandel en het (verder) voorkomen van overtredingen in of vanuit de woning, risico’s voor omwonenden weg te nemen en een signaal te geven aan drugscriminelen en buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit. De geschiktheid wordt door verzoeker niet betwist.
Dit laat onverlet dat de woningsluiting een zeer ingrijpende maatregel is en dat niet tot sluiting mag worden overgegaan als dat gelet op de omstandigheden niet noodzakelijk en evenwichtig is. In dat geval zou de burgemeester in redelijkheid moeten afwijken van zijn beleid en met een minder ingrijpende maatregel, zoals een waarschuwing moeten volstaan.
Is de sluiting noodzakelijk?
8.1
Verzoeker stelt dat de sluiting van de woning en de bijbehorende berging niet noodzakelijk is. De burgemeester heeft geen afweging gemaakt waaruit blijkt dat met een minder verstrekkende maatregel kan worden volstaan. In het geval van verzoeker kan dit namelijk wel. Er is 8 gram harddrugs in de woning gevonden. Dat is heel weinig in vergelijking met de in de berging aangetroffen hoeveelheden. Verzoeker wist niet van de cocaïne die in de berging is gevonden, hij had hier ook geen weet van kunnen hebben. Er kan geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als iemand niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs. [8]
8.2.
De burgemeester stelt dat in de woning en de bijbehorende berging een zeer grote hoeveelheid harddrugs is aangetroffen. Daarnaast zijn er in de woning attributen (weegschaal en verpakkingsmaterialen) aangetroffen die wijzen op beroeps- en/of bedrijfsmatige handel. Gelet hierop mag worden aangenomen dat de woning en de bijbehorende berging een rol vervullen binnen de keten van drugshandel, ook al zou ter plaatse geen feitelijke drugshandel zijn geconstateerd. Bovendien ligt de woning in een voor drugshandel kwetsbare wijk. In deze wijk is veel overlast van drugs. Gezien het voorstaande acht de burgemeester de sluiting van de woning en berging noodzakelijk ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de nabije omgeving en het herstel van de openbare orde.
8.3.
Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat he beoogde doel daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand nodig is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. [9]
Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat de drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op de handel vanuit het pand, zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester – als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wel sprake was – nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn voor de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. Een sluiting van meer dan zes maanden kan onevenredig zijn als geen aanwijzingen voor drugshandel vanuit de woning zijn. Niettemin kan een sluiting noodzakelijk zijn door andere omstandigheden. Dit kan zich voordoen bij recidive, handel in harddrugs of ligging van de woning in een kwetsbare wijk. [10]
8.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de in de woning en bijbehorende berging aangetroffen hoeveelheid harddrugs de grens voor eigen gebruik van 0,5 gram ruimschoots overschrijdt. Daarmee is sprake van een handelshoeveelheid. Daarnaast heeft de burgemeester terecht in aanmerking genomen dat de woning is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk en dat er in de woning goederen werden aangetroffen die gebruik kunnen worden voor de handel in harddrugs. Zoals uit de bestuurlijke rapportage volgt zijn er in de woning gripzakjes, een mes met wit poeder, een weegschaaltje met wit poeder en verpakkingsmateriaal aangetroffen. Van een zichtbare tijdelijke sluiting gaat een sterke signaalfunctie uit die naast een preventieve werking ook de aantrekkingskracht op andere criminele activiteiten tegengaat. Aan de drugscriminelen wordt immers het signaal gegeven dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in en bij woningen. Daarnaast wordt het voor drugsgebruikers en -criminelen duidelijk dat in of bij de woning geen drugs aanwezig zijn en er dus niets meer te halen valt. Daardoor wordt de rust rondom de woning voor de omgeving hersteld en worden de risico’s voor omwonenden weggenomen. In het bestreden besluit is door de burgemeester terecht gesteld dat een minder ingrijpende maatregel de sluiting niet kan vervangen.
Is de sluiting evenwichtig?
9.1.
Verzoeker stelt dat de sluiting van de woning niet evenwichtig is. Hij heeft bij sluiting van de woning geen andere keuze dan op straat te leven. Hij heeft geen financiële middelen om een andere woning te huren. Zelfs als hij dat zou hebben, dan zou dat op de krappe woningmarkt bijna onmogelijk zijn. Verzoeker kan wellicht een weekend bij zijn moeder terecht, maar gelet op de grootte van haar woning en de samenstelling van het gezin is langere opvang daar niet mogelijk. Verzoeker heeft verder niemand waarbij hij kan verblijven.
De gezondheid van verzoeker laat verblijf in een daklozenopvang ook niet toe. Hij lijdt aan hevige stress waardoor hij alopecia heeft. De stressklachten zouden hierdoor verergeren. De klachten zijn nu zo hevig dat hij zo nu en dan cocaïne gebruikt.
De burgemeester moet informeren naar de mogelijkheid van vervangende huisvesting. De gevolgen van een woning sluiting kunnen ook bijzonder zwaar zijn als verzoeker niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting zijn huurcontract wordt ontbonden. Verzoeker heeft zijn huurcontract ontbonden. Hij heeft inmiddels een advocaat ingeschakeld dit terug te draaien. Verder is van belang de vraag of de betrokkene door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan of wellicht al is komen te staan als gevolg waarvan hij voor bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio. [11]
9.2.
De burgemeester acht het ongeloofwaardig dat verzoeker volledig onwetend was. In de berging, behorende bij de woning, is een zeer grote hoeveelheid harddrugs gevonden, maar ook in de woning is een behoorlijke hoeveelheid harddrugs aangetroffen. Daarnaast werden in de woning goederen aangetroffen welke gebruikt kunnen worden voor de handel in harddrugs, zijnde een mes met hierop wit poeder, weegschaaltje met wit poeder en diverse verpakkingsmaterialen. Soortgelijke gripzakjes zijn in de woning en de bijbehorende berging aangetroffen.
Bij een sluiting dient verzoeker, als volwassene, zelf voor vervangende huisvesting gedurende de sluitingsperiode te zorgen. Het algemeen belang en het moreel besef verzetten zich tegen het door de gemeente aanbieden van tijdelijke huisvesting aan personen die verwijtbaar een overtreding van de Opiumwet hebben begaan. Dat de sluiting voor verzoeker een verwoestende impact op zijn leven heeft, wordt verder niet onderbouwd. Dat woningen worden gesloten bij drugshandel of –productie is bovendien een feit van algemene bekendheid, zeker in West-Brabant. Verzoeker had volgens de burgemeester kunnen weten dat sluiting volgt. Inherent aan de sluiting van een woning is dat verzoeker de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om nadere medische stukken aan te leveren over zijn medische aandoening, maar heeft dat nagelaten. Door de burgemeester kan dan ook niet worden vastgesteld dat hij een bijzondere binding met de woning heeft.
De burgmeester is dan ook van mening dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die hem zouden moeten noodzaken om af te wijken van het beleid.
9.3.
Bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet moeten ook de gevolgen daarvan worden betrokken. Het is inherent aan een sluiting dat de bewoner de woning moet verlaten. Sluiting van een woning maakt inbreuk op het huisrecht en het privéleven, die worden beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de fundamentele vrijheden. Ook financiële schade, bijvoorbeeld vanwege de kosten van vervangende woonruimte, of de omstandigheid dat het kwetsbare bewoners betreft, kunnen gevolgen zijn die bij de beoordeling moeten worden betrokken. De gevolgen van een woningsluiting kunnen bijzonder zwaar zijn als de bewoners niet kunnen terugkeren in de woning na ommekomst of opheffing van de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting het huurcontract wordt ontbonden.
9.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester kon stellen dat de sluiting van de woning noodzakelijk is, maar dan moet hij ook nagaan of de sluiting evenwichtig is. Daarbij zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate waarin de drugshandel de bewoners kon worden verweten. De burgemeester moet de nadelige gevolgen van de sluiting voor de bewoner afwegen tegen de redenen voor sluiting. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. [12]
Het gedwongen moeten verlaten van de woning en het moeten zoeken naar vervangende woonruimte, leidt in dit geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet tot het oordeel dat de sluiting onevenredig is. [13] Inherent aan het sluiten van de woning is dat verzoeker de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als verzoeker een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld vanwege medische redenen. Gesteld, noch gebleken is dat daarvan sprake is. Dat verzoeker door sluiting van de woning meer stress krijgt en daardoor ook meer last krijgt van Alopecia is niet nader onderbouwd met medische gegevens. De burgemeester heeft terecht kunnen stellen dat niet kan worden vastgesteld dat verzoeker een bijzondere binding heeft met de woning.
9.5.
Daarnaast volgt uit vaste rechtspraak van de ABRvS dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden kan maken dat de burgemeester geen gebruik van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning mocht maken. Een (hoofd)bewoner kan geen verwijt worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van harddrugs in de woning. Wel wordt van de (hoofd)bewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt. [14] De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de (hoofd)bewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt.
9.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van verzoeker mag worden verwacht dat hij weet wat er in de woning en de bijbehorende berging gebeurt. Het feit dat de berging niet via de woning bereikt kan worden, maakt dat naar oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Daarbij weegt mee dat ook in de woning van verzoeker diverse aan drugshandel gerelateerde voorwerpen zijn aangetroffen, zoals verpakkingsmateriaal, een mes met wit poeder en een weegschaaltje met wit poeder. Verzoeker heeft verklaard dat een kennis zijn sleutel zou hebben gestolen en zo gebruik kon maken van de berging. Deze stelling wordt niet nader onderbouwd en de ter zitting gestelde vragen daarover heeft verzoeker niet willen beantwoorden. Hetgeen verzoeker heeft gesteld, kan dan ook op geen enkele manier worden geverifieerd. Naar oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester terecht gesteld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die hem zouden moeten noodzaken om van het beleid af te wijken.
De duur van de sluiting
10. Uit de beleidsregels volgt dat de burgemeester bij een eerste constatering van een handelshoeveelheid drugs in de woning, de woning voor drie maanden zal sluiten. De duur van de sluiting acht de voorzieningenrechter niet onredelijk, nu die termijn gelet op de geconstateerde hoeveelheid harddrugs nodig is om te bewerkstelligen de gestelde doeleinden te realiseren. Verzoeker heeft ook niets gesteld of aangevoerd dat leidt tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

11. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 8 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht:
Op grond van artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt in deze wet onder overtreding verstaan: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Opiumwet
Op grond van artikel 2 van de Opiumwet is het verboden om een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
te delen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
aanwezig te hebben;
te verwaardigen.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

Voetnoten

1.Verzoeker verwijst naar ABRvS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738.
2.Verzoeker verwijst naar Rb. Zeeland-West-Brabant 15 juli 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3533.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3078.
4.ABRvS 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:489.
5.Zin in dat kader bijvoorbeeld ABRvS 14 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2456, ABRvS 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3301 en ABRvS 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2256.
6.ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916.
7.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:335.
8.Verzoeker verwijst naar ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 en ABRvS 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116.
9.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
10.ABRvS 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2856.
11.Verzoeker verwijst naar ABRvS 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840.
12.ABRvS 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2856.
13.ABRvS 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2630.
14.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.