In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in een woning aan [adres verzoeker] in [woonplaats verzoeker] woont, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Gilze en Rijen, dat hem een last onder bestuursdwang oplegde om de woning voor drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde na de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid drugs in de woning, waaronder hennep, hashish en cocaïne, tijdens een politiecontrole op 14 mei 2020. Verzoeker heeft aangevoerd dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren en dat er bijzondere omstandigheden waren die een sluiting onredelijk maakten.
De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Tijdens de zitting op 9 juli 2020 is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. E.C. Stouten en H. Agdas. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester in zijn besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de sluiting van de woning noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en de openbare orde. Bovendien is er geen bewijs dat de woning als drugspand bekend stond of dat er sprake was van overlast.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik heeft kunnen maken en heeft het verzoek van verzoeker toegewezen. Het bestreden besluit is geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 1.050,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.