202101705/1/A3.
Datum uitspraak: 3 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Grootschermer, gemeente Alkmaar,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank NoordHolland van 4 februari 2021 in zaak nr. 19/5282 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Alkmaar.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2019 heeft de burgemeester onder aanzegging van bestuursdwang gelast de bouwkeet en de stolpboerderij op het perceel [locatie] te Grootschermer met ingang van 25 juli 2019 voor twaalf maanden te sluiten.
Bij besluit van 31 oktober 2019 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 31 december 2019 heeft de burgemeester de sluitingsduur beperkt tot en met 6 januari 2020.
Bij uitspraak van 4 februari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 13 april 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.T. Blom, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. E.C.W. van der Poel, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie] te Grootschermer. Op het perceel bevinden zich een stolpboerderij, een woonschuur en een open schuur. De bouwkeet die daar stond is rond 27 juli 2019 gesloopt. In het voorste gedeelte van de stolpboerderij was [appellant] een zorgboerderij begonnen voor onder andere kinderen met zorgbehoeften. De kinderen konden daar door de week overdag verblijven en in het weekend ook logeren. Het achterste gedeelte van de stolpboerderij was voor privégebruik van [appellant]. Zelf woonde hij in de woonschuur met zijn gezin, bestaande uit hemzelf, zijn partner, het minderjarige kind van [appellant] en zijn partner en zijn minderjarige kind uit een eerdere relatie, dat afwisselend bij [appellant] en zijn moeder woonde. De bouwkeet werd verhuurd. De open schuur werd gebruikt als standplaats voor onder andere een tractor. Ook waren er verschillende dieren aanwezig op het perceel. In zijn schriftelijke uiteenzetting heeft de burgemeester te kennen gegeven dat in 2019 20 koeien in beslag zijn genomen in verband met slechte verzorging en dat [appellant] medio 2020 een boete heeft gekregen in verband met slechte verzorging van Schotse hooglanders op het terrein.
2. Op 17 juli 2019 heeft de politie het perceel onderzocht. In de bouwkeet werden in drie ruimten in totaal 1618 hennepplanten en hennepstekken aangetroffen. Ook werd er apparatuur en gereedschap ten behoeve van de hennepteelt aangetroffen. In de bouwkeet waren ook drie personen aanwezig die werden aangehouden. De stroom voor de hennepkwekerij werd illegaal afgenomen door middel van een aansluiting in het voorste gedeelte van de stolpboerderij. In het achterste gedeelte van de stolpboerderij werd apparatuur gevonden waarvan algemeen bekend is dat die wordt gebruikt bij professionele hennepteelt.
Hierop heeft de burgemeester de bouwkeet en de stolpboerderij gesloten voor de duur van twaalf maanden. Dit besluit heeft hij in bezwaar gehandhaafd.
3. Op 31 december 2019 besloot de burgemeester om de sluitingsduur te beperken tot en met 6 januari 2020. Dit was naar aanleiding van een aanvullende bestuurlijke rapportage.
4. Het gaat in dit geding alleen om de sluiting van de stolpboerderij. De stolpboerderij is van 29 juli 2019 tot en met 6 januari 2020, dus bijna zes maanden, gesloten geweest.
5. Volgens de rechtbank konden de stolpboerderij en de bouwkeet voor de beoordeling van de bevoegdheid tot sluiting als één samenhangend geheel worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de sluiting van de stolpboerderij voor de duur van zes maanden evenredig was.
Het hoger beroep
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om de stolpboerderij te sluiten. De bouwkeet en de stolpboerderij vormden niet een samenhangend geheel. De burgemeester mocht hooguit een waarschuwing geven, omdat de in de stolpboerderij gevonden apparatuur diende voor het onderzoek van de vriendin van [appellant] rondom algen- en zeewierkweek. De apparatuur heeft volgens [appellant] niets te maken met de hennepteelt. [appellant] voert verder aan dat indien en voor zover wel sprake is van een samenhangend geheel, de burgemeester op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moest afwijken van het beleid. Volgens [appellant] is sprake van bijzondere omstandigheden omdat hij niet betrokken was bij de hennepteelt. [appellant] beroept zich tevens op artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, en betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de sluiting van de stolpboerderij door de burgemeester niet noodzakelijk en onevenredig was.
Beoordeling van het hoger beroep
Was de burgemeester bevoegd om de stolpboerderij te sluiten?
7. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf hennep wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Zoals volgt uit eerdere uitspraken van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, is in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8) in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van het pand dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Dit moet echter worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. Uit de Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Alkmaar houdende Beleidsregel handhaving Opiumwet bij hennepplantages in woningen en lokalen, volgt dat een pand alleen wordt gesloten in geval van recidive en in ernstige gevallen. De aanwezigheid van meer dan 250 hennepplanten in een pand wordt aangemerkt als ernstig geval en leidt in beginsel tot sluiting voor de maximale duur van zes maanden. Indien in een pand 1.000 hennepplanten of meer worden aangetroffen, volgt een sluiting voor de maximale duur van twaalf maanden. Hier geldt als uitgangspunt dat hoe meer hennepplanten worden aangetroffen des te groter de inbreuk op de openbare orde, waardoor een langere sluitingsduur nodig is voor het herstel van de openbare orde. Niet in geschil is dat de sluitingsduur in overeenstemming is met de Beleidsregel.
7.1. In de bouwkeet werden 670 hennepplanten, 108 moederhennepplanten en 840 hennepstekken aangetroffen door de politie. Ook zijn in de bouwkeet in de ruimten verschillende voorwerpen gevonden die bestemd waren voor een hennepkwekerij. Het gaat om onder andere OptiClimates, professionele watergekoelde airconditioners die het binnenklimaat beheersen, afzuigsystemen, ook wel slakkenhuizen genoemd, koolstoffilters en assimilatielampen.
In het achterste gedeelte van de stolpboerderij werden zes kweektenten aangetroffen. In twee daarvan waren al lichtarmaturen en transformatoren neergelegd. Verder lagen onder een dekzeil toebehoren voor de aanvoer van lucht, slakkenhuisventilatoren en een koolstoffilter. Het is algemeen bekend dat deze apparatuur wordt gebruikt bij professionele hennepteelt. Dat deze apparatuur zou zijn aangeschaft en gebruikt voor het algen- en zeewierkweekonderzoek, zoals [appellant] stelt, betekent niet dat niet aannemelijk is dat de apparatuur niet ook gebruikt is of gebruikt zou gaan worden voor de hennepteelt.
De bouwkeet en de stolpboerderij bevonden zich op hetzelfde perceel en waren vanaf de openbare weg toegankelijk via één oprit. De afstand tussen de bouwkeet en stolpboerderij was ongeveer 25 meter. De stroom in de bouwkeet werd geleverd vanuit het voorste gedeelte van de stolpboerderij. Door het verbreken van de zegels was toegang verkregen tot de hoofdzekeringkast in de stolpboerderij en er was een elektrische aansluiting buiten de stroommeter om aangelegd. Gelet hierop is de Afdeling, met de rechtbank, van oordeel dat de bouwkeet en de stolpboerderij als een samenhangend geheel moeten worden gezien. Daarmee was de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet bevoegd om de stolpboerderij te sluiten.
7.2. Het betoog slaagt niet.
Evenredigheid van de sluiting van de stolpboerderij
- beoordelings- en toetsingskader
8. In de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, onder 7.10, heeft de Afdeling overwogen dat als de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, de bestuursrechter de uitkomst van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan besluiten zal toetsen aan de norm die is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De Afdeling zal de evenredigheid beoordelen met inachtneming van dit beoordelings- en toetsingskader en het meer specifieke toetsingskader voor sluitingen van woningen en panden op grond van artikel 13b van de Opiumwet, zoals weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, en in de daarop voortbordurende uitspraken van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916 en ECLI:NL:RVS:2022:1910. - noodzaak
8.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de overzichtsuitspraak is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. In de uitspraken van 6 juli 2022, onder meer ECLI:NL:RVS:2022:1910 en ECLI:NL:RVS:2022:1916, zijn - voortbordurend op de overzichtsuitspraak - een aantal verduidelijkingen aangebracht. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten, zo blijkt uit de uitspraken van 6 juli 2022. 8.2. De burgemeester heeft de sluiting gebaseerd op de bestuurlijke rapportage van 18 juli 2019. De burgemeester heeft ter zitting toegelicht dat het perceel naar aanleiding van meldingen is onderzocht. Er is geen feitelijke handel waargenomen en ook geen ‘loop’. Aannemelijk is dat de drugs op het perceel werden gekweekt om elders te worden verhandeld. Dat betekent niet dat er geen noodzaak bestond om de stolpboerderij te sluiten. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat [appellant] antecedenten heeft uit 2010 en 2013 met betrekking tot het vervaardigen van softdrugs. Verder werden op het perceel in totaal 1618 hennepplanten aangetroffen, wat de grens van 5 planten voor eigen gebruik zeer ruim overschrijdt. Weliswaar ging het niet om harddrugs of een kwetsbare woonwijk, maar op het perceel kwamen wel kwetsbare kinderen met zorgbehoeften. De illegale stroomvoorziening voor de hennepteelt was daarnaast afkomstig van de stolpboerderij. Deze stroomvoorziening zorgde voor brandgevaar. Hierom is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sluiting van de stolpboerderij noodzakelijk was.
- evenwichtigheid
8.3. Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met een woning en of er minderjarige kinderen in een woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
8.4. De Afdeling is van oordeel dat de duur van de sluiting evenwichtig is. De burgemeester heeft maatwerk geleverd door niet het hele perceel, maar slechts de bouwkeet en de stolpboerderij te sluiten. Hierdoor was het voor [appellant] en zijn gezin mogelijk om in de woonschuur te blijven wonen. Verder kon [appellant] redelijkerwijs op de hoogte zijn van de aanwezigheid van de in de bouwkeet aangetroffen drugs. [appellant] is eigenaar van het perceel. De woonschuur waar hij woonde stond vlakbij de bouwkeet. Als eigenaar, bewoner en exploitant van het perceel is hij verantwoordelijk voor wat zich daar afspeelt. Tijdens de zitting van de rechtbank heeft [appellant] te kennen gegeven dat hij in acht maanden slechts een keer in de bouwkeet is gaan kijken. Het had op de weg van [appellant] gelegen om zich tot op zekere hoogte te informeren over het gebruik dat van de bouwkeet werd gemaakt, zeker nu hij zelf op het perceel woonde. Bij de toegangsdeur van de bouwkeet zijn behalve afvalzakken ook een koolstoffilter en slakkenhuis aangetroffen door de politie. Dit had voor [appellant] ook een aanleiding moeten zijn om nader onderzoek te doen naar de bouwkeet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de elektriciteitsproblemen die hij ondervond, hem aanleiding hadden moeten geven om indringender onderzoek te doen naar het gebruik van elektriciteit in de bouwkeet. Dit geldt temeer omdat sprake was van brandgevaar en op het perceel meerdere kwetsbare kinderen verbleven. Dat [appellant] niet is aangehouden vanwege de hennepteelt, maakt dit niet anders. De bestuursrechtelijke bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting staat namelijk los van een eventuele strafrechtelijke procedure. Dat [appellant] de stolpboerderij tijdens de sluiting niet meer als zorgboerderij kon exploiteren maakt niet dat de sluiting onevenwichtig was, omdat kwetsbare kinderen niet in aanraking moeten worden gebracht met hennepteelt.
8.5. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de sluiting van de stolpboerderij voor de duur van zes maanden noodzakelijk en evenwichtig was. De Afdeling is van oordeel dat de nadelige gevolgen van de sluiting niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
8.6. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022
280-990