4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
Het onderzoek Coldenhove heeft zich gericht op het in beeld brengen van mogelijke strafbare feiten gepleegd door verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Dat heeft in de zaak van verdachte geleid tot verdenkingen van belaging, smaad/ smaadschrift, opruiing en dwang gepleegd tegen diverse personen.
Kern van de zaak
In deze zaak spelen bij alle tenlastegelegde feiten en de daarin feitelijk verweten gedragingen de door [medeverdachte 1] veelvuldig geplaatste berichten met daarin al dan niet foto’s en/of video’s opgenomen en apart geplaatste video’s (verder: de berichten en video’s) op zijn Twitteraccount en op zijn YouTube-kanaal een rol. In deze berichten en video’s worden onder andere de onder de tenlastegelegde feiten genoemde personen gekoppeld aan misbruik van (eigen) kinderen en/of deelname aan een pedofiel netwerk waarin kinderen op brute wijze worden misbruikt en baby’s worden vermoord dan wel aan het afdekken van dat misbruik via machtsmisbruik dan wel corruptie. Deze beschuldigingen zijn gebaseerd op het zogenoemde ‘Verhaal van Lisa ’, gebaseerd op verklaringen van de middelste dochter van verdachte. Zij heeft in eerste instantie verklaard over misbruik door haar vader en later over dit vermeende pedofielennetwerk en daarbij betrokken personen.
Verdachte als medepleger van het plaatsen van de berichten en video’s?
Wat met name ter discussie heeft gestaan, is de vraag of het plaatsen van de berichten en video’s verdachte kan worden verweten, in die zin of sprake is van medeplegen. Deze vraag zal de rechtbank dan ook als eerste bespreken. Zij overweegt daartoe het volgende.
Gebleken is dat verdachte het contact met [medeverdachte 1] is aangegaan in de wetenschap dat hij interesse had in het Verhaal van Lisa , waarvan vaststaat dat zij daar zelf al langere tijd aandacht en publiciteit voor zocht. Zo blijkt uit het dossier dat er tussen beiden al sinds 2019 telefonisch contact is en [medeverdachte 1] in berichten hierover vragen aan verdachte stelde, die zij ook beantwoordde. In deze berichten vertelde verdachte onder meer over een betrokken jaarclub en noemde zij haar ex-man al een pedo.
Geconcludeerd kan worden dat het contact tussen verdachte en [medeverdachte 1] nauwer is geworden door in te gaan op de vraag van [medeverdachte 1] om af te spreken naar aanleiding van wat verdachte in de berichten aan hem vertelde. Verdachte heeft hiervoor letterlijk haar deur voor hem open gezet door haar adres aan hem te geven. Zo vroeg [medeverdachte 1] op 27 juli 2020 aan verdachte om samen even koffie te drinken waarop een afspraak werd gemaakt voor 31 juli 2020. Wanneer [medeverdachte 1] die dag aan verdachte vraagt of zij een rustige plek weet waar ze kunnen praten, antwoordt verdachte “Bij mij [adres] ”. Hieruit valt af te leiden dat verdachte [medeverdachte 1] van informatie voorzag.
Verdachte was toen al bekend met het feit dat [medeverdachte 1] de publiciteit zocht voor onderwerpen die zijn aandacht hebben. Zo blijkt uit een bericht van 11 september 2020 dat [medeverdachte 1] aan verdachte laat weten: “uitzending (mijn verhaal) staat nu online @ [gebruikersnaam 3] (op hun website en @youtube), waarop verdachte reageerde met “top”. In deze wetenschap en de wetenschap dat verdachte een vlogger is, waarvan bekend is dat deze hun vlogs doorgaans op social media plaatsen, heeft verdachte op 9 juli 2021 zelf bewust en actief contact met [medeverdachte 1] gezocht door hem bij de zogenaamde “klaagmuur” op het binnenhof in Den Haag op te zoeken voor een ontmoeting. Met deze wetenschap heeft verdachte aldaar met [medeverdachte 1] een filmpje opgenomen, dat vervolgens door hem op Twitter is gezet. Dit alles volgt niet alleen uit het filmpje zelf, maar ook uit het bericht van [naam 2] , een vriendin van verdachte, waarmee ze naar [medeverdachte 1] is gegaan.
Op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat verdachte niet wist met wie zij in zee ging. Dat geldt temeer nu zij op zitting heeft verklaard dat zij de berichten en video’s die door [medeverdachte 1] werden geplaatst, heeft gezien dan wel daar van anderen over hoorde en zij daarvan dus ook op de hoogte was. Deze kennis en wetenschap hebben er voor verdachte niet aan in de weg gestaan om meerdere ontmoetingen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te hebben, onder meer bij haar thuis, en om mee te werken aan het opnemen van meerdere filmpjes die vervolgens op de sociale mediakanalen van [medeverdachte 1] zijn geplaatst. Zelfs op het moment dat [medeverdachte 1] door de Staat der Nederlanden, in de hoedanigheid van werkgever van [slachtoffer 1] , in kort geding wordt gedagvaard naar aanleiding van alle berichten en video’s die zijn gepost, staakt zij de samenwerking met hem niet. Integendeel, voor dat kort geding voorziet verdachte [medeverdachte 1] zelfs nog van meer informatie uit haar eigen opgebouwde dossier. De rechtbank is van oordeel dat hieruit een nauwe en bewuste samenwerking valt af te leiden, gericht op het plaatsen van de berichten en video’s. Weliswaar blijkt uit de geplaatste berichten van [medeverdachte 1] dat deze soms ook andere onderwerpen bevatten waar hij zich mee bezighield en hij aldus ook een eigen agenda had, maar dat doet aan de betrokkenheid van verdachte niet af.
Dat verdachte zich heeft verzet tegen het plaatsen van de berichten en video’s door wel eens te hebben verzocht om video’s offline te halen en dat zij zich niet bemoeid zou hebben met het editen van de video’s, volgt de rechtbank niet.
Wanneer het eerste door de verdediging aangehaalde bericht op pagina 747 van het eind-procesverbaal wordt bekeken in de context van de hieraan voorafgaande berichten, valt op dat het bewuste bericht niet zozeer ziet op het oneens zijn met het plaatsen van de vier video’s op zich, maar enkel op de wijze waarop deze zijn geplaatst. Verzocht was namelijk door [medeverdachte 1] om de vier video’s van de Scheveningse bosjes zonder boekenreclames en voorfilmpje op YouTube te plaatsen maar er bleek uiteindelijk een ondertitel bij te staan over [naam 3] die bij de NRC werkt. Daarin konden verdachte en [medeverdachte 1] zich uiteindelijk niet vinden, waarop werd gevraagd om de gehele aflevering offline te halen. Het gaat hier dus niet om bezwaren tegen publicatie op zich.
Voor het tweede bericht op pagina 785 waarnaar door de verdediging wordt verwezen, geldt hetzelfde. Wanneer het bericht “Tot dank je wel … daarna zegt [verdachte] nou is t leuk, dat moet eraf gehaald worden” wordt bekeken in de context van de berichten ervóór en erna, dan blijkt dat het hier om een edit-verzoek van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] gaat. Het stukje film wat komt nadat [verdachte] zegt “nou is ’t leuk”, moet volgens [medeverdachte 1] worden verwijderd. Het gaat hier dus evenmin om een verzoek van verdachte om geplaatste video’s te verwijderen.
De verdediging heeft voorts nog gewezen op een op zitting overgelegd WhatsAppbericht van 12 augustus 2021, dat zou zijn gestuurd door verdachte aan de medeverdachten. Dit bericht lijkt te zijn gestuurd na de ontvangst van een filmpje dat door de medeverdachten is opgenomen bij de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Voor zover verdachte dit WhatsAppbericht inderdaad heeft gestuurd, ‘ [accountnaam] ’ de geadresseerde van het WhatsAppbericht betreft en dit een van de medeverdachten is, kan uit dit bericht niet worden afgeleid dat verdachte zich afzijdig heeft gehouden. Integendeel, verdachte schrijft dat dit wel smaad wordt en ‘weet wel waar je induikt…’, om vervolgens te schrijven dat ze het wel zeer begrijpelijk vindt. Van verzet of afkeur is dus geen sprake.
Ook voor het overige bevat het dossier geen aanknopingspunten dat verdachte bezwaren had tegen het plaatsen van de berichten en video’s door de medeverdachten.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte als medepleger van de geplaatste berichten en video’s kan worden aangemerkt.
De vraag is vervolgens of en zo ja welke strafbare feiten de feitelijke gedragingen van verdachte en haar medeverdachten opleveren. De rechtbank overweegt daartoe het volgende, waarbij telkens de specifiek gevoerde verweren per feit zullen worden besproken.
Feit 1 primair en subsidiair
Onder feit 1 primair en subsidiair is het medeplegen van dan wel medeplichtigheid aan belaging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tenlastegelegd.
Juridisch kader
Voor de beoordeling of sprake is geweest van belaging, zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer van belang (vergelijk Hoge Raad 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626). Volgens de Hoge Raad is voor een bewezenverklaring van belaging niet vereist dat het slachtoffer zich van alle belagingshandelingen direct bewust is geweest, mits het slachtoffer nadien ten minste van een van die handelingen op de hoogte is geraakt (zie Hoge Raad 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095). Gedragingen
Voor wat betreft de verweten gedragingen onder dit feit is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat verdachte strafrechtelijk gezien niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de bezoeken door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het aldaar roepen door een megafoon. Vastgesteld kan worden dat verdachte daarbij niet aanwezig is geweest. Daarnaast bieden het dossier en de op zitting afgelegde getuigenverklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geen aanknopingspunten dat zij hierin een sturende rol zou hebben gehad. Medeplegen van deze huisbezoeken kan dan ook niet wettig en overtuigend bewezen worden. Ook voor medeplichtigheid hieraan is onvoldoende bewijs. Anders dan het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden bewezen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] via verdachte aan het adres van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn gekomen.
Over het plaatsen van de berichten en video’s op Twitter en YouTube heeft de rechtbank hiervoor al overwogen dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt.
Belaging?
De vraag is vervolgens of het plaatsen van deze berichten op social media als belaging kan worden gekwalificeerd.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het wel de expliciete bedoeling van de wetgever is geweest om digitale belaging (cyberstalking of belaging via internet) strafbaar te stellen, mits sprake is van een inbreuk op een persoonlijke levenssfeer (Handelingen II 1998/99, p. 97-5661, 97-5666, 98-5695 en p. 98-5702). Beoordeeld moet dus worden of met de geplaatste berichten en video’s een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gemaakt.
De rechtbank stelt voorop dat uitingen in de media, zeker als deze bij herhaling worden gedaan, een zekere inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kunnen opleveren. Toch is zij in dit geval van oordeel dat de gemaakte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangevers te gering is om te kunnen spreken van belaging. Zij heeft daarbij meegewogen dat de berichten en video’s waarin uitingen over onder andere de aangevers worden gedaan niet direct aan hen zijn geadresseerd of gestuurd en de verdachten zich daarin evenmin nadrukkelijk tot aangevers hebben gericht. Daaruit blijkt ook dat het doel van het plaatsen van de berichten en video’s niet zozeer was gelegen in het persoonlijk in contact komen of bereiken van aangevers, maar eerder in het bereiken van anderen. Verder is niet gebleken dat aangevers zelf volgers dan wel abonnees waren van het Twitteraccount en/of YouTube-kanaal van [medeverdachte 1] .
De berichten worden evenmin aan aangevers geadresseerd of gestuurd door het toevoegen van hashtags in de Twitterberichten waarin beschuldigingen van aangevers omtrent kindermisbruik en/of machtsmisbruik zijn opgenomen. Hashtags vergemakkelijken enkel het zoeken voor personen die geïnteresseerd zijn in de onderwerpen die in deze hashtags zijn genoemd. Door te klikken op deze hashtags komt men namelijk uit bij een overzicht van alle berichten met deze hashtag. Daarnaast is het zo dat wanneer men het Twitteraccount niet volgt of men niet is geabonneerd op het YouTube-kanaal, deze accounts bewust moeten worden geraadpleegd om kennis te nemen van de berichten en video’s.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Feit 1 meer subsidiair
Vervolgens staat ter beoordeling of verdachte zich met het plaatsen van de berichten en video’s schuldig heeft gemaakt aan het meer subsidiair tenlastegelegde medeplegen van smaad en smaadschrift. Op zitting heeft niet ter discussie gestaan dat er met het plaatsen van de berichten en video’s een bepaald feit aan de betrokken personen, waaronder aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , is telastgelegd. Ook staat niet ter discussie dat daarmee opzettelijk de eer of goede naam van de betrokken personen is aangerand. Het plaatsen van de berichten en video’s op sociale media kan voorts naar het oordeel van de rechtbank geen ander doel hebben gehad dan ze ter kennis van het publiek brengen. Daardoor is ook voldaan aan het bestanddeel ‘kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven’. Gelet op de eerdere overwegingen van de rechtbank over verdachte als medepleger hiervan, kan het meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen in de zin van smaad en smaadschrift.
De verdediging heeft bij het later te bespreken beroep op de exceptie van artikel 261, lid 3 Sr nog aangevoerd dat wat verdachte zelf over [slachtoffer 1] heeft verklaard niet als smaad(schrift) kan worden gekwalificeerd (punt 153 van het pleidooi). De rechtbank merkt op dat het medeplegen bewezen is verklaard, waardoor het niet alleen om de eigen uitlatingen van verdachte gaat. Daarnaast heeft verdachte zich wel degelijk ook zelf smadelijk over [slachtoffer 1] uitgelaten in het filmpje van 27 oktober 2021. Daarin spreekt [medeverdachte 1] – samengevat – over “ [slachtoffer 1] ” die is getrouwd met een pedoseksueel. De reactie daarop van verdachte is een voorbeeld van grove smaad over [slachtoffer 1] (p. 881 eindproces-verbaal).
Feit 2 primair
Onder feit 2 primair is het medeplegen van belaging van [slachtoffer 3] tenlastegelegd.
Gedragingen
Voor wat betreft de verweten gedragingen onder dit feit is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat verdachte niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het aanspreken en daarbij filmen van een of meer van anderen (waaronder [naam 1] ) en zich daarbij beschuldigend uitlaten over [slachtoffer 3] . Dit heeft weliswaar plaatsgevonden, maar verdachte is daarbij niet aanwezig geweest. Daarnaast bieden het dossier en de ter terechtzitting afgelegde verklaringen als getuige door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geen aanknopingspunten dat zij hierin een sturende rol zou hebben gehad. Van dit onderdeel spreekt de rechtbank verdachte daarom vrij.
Weliswaar constateert de rechtbank dat het aanspreken en gelijktijdig filmen van [slachtoffer 3] bij [plaats] niet als concrete gedraging in de tenlastelegging is opgenomen, maar wanneer dat het wel het geval zou zijn geweest, zou daarvoor hetzelfde hebben te gelden. Overigens valt de hiervan gemaakt video wel onder het tenlastegelegde plaatsen van berichten en video’s op het Twitteraccount en YouTube-kanaal van [medeverdachte 1] , waarover de rechtbank al meermalen heeft overwogen dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt. Bovendien kan op grond van het dossier worden vastgesteld dat verdachte op 14 september 2020 een interview bij [bedrijf 2] heeft gegeven, waarvan een video op het YouTube-kanaal van [bedrijf 2] is geplaatst, en waarin door haar onder meer [slachtoffer 3] wordt beschuldigd van het verkrachten van minderjarigen en het vermoorden van baby’s.
Belaging?
De vraag is vervolgens of de geplaatste berichten en video’s op social media en internet als belaging kunnen worden aangemerkt.
Zoals hiervoor al is overwogen, kunnen uitingen in de media, zeker als deze bij herhaling worden gedaan, een zekere inbreuk op de persoonlijke levenssfeer opleveren. Ook in dit geval is de rechtbank op grond van dezelfde redengevende omstandigheden als onder feit 1 echter van oordeel dat de gemaakte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 3] te gering is om te kunnen spreken van belaging. Zij spreekt verdachte daarom vrij van het primair onder 2 tenlastegelegde.
Feit 2 subsidiair
Op basis van dezelfde overwegingen als bij feit 1 meer subsidiair kan ook het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen worden in de zin van smaad en smaadschrift.
Feit 3 primair
Onder feit 3 is aan verdachte primair het medeplegen van opruiing tenlastegelegd.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van opruiing moet op grond van de jurisprudentie aan de volgende vereisten worden voldaan:
1. Er moet zijn aangezet tot iets ongeoorloofds. Dit ongeoorloofde moet een naar Nederlands recht strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag zijn. Het is niet nodig dat het feit waartoe wordt aangezet ook daadwerkelijk wordt gepleegd.
2. Er moet sprake zijn van opzet. Dat kan voorwaardelijk opzet zijn: het bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat wordt opgeruid tot het plegen van een strafbaar feit. Degene die opruit, hoeft niet te weten dat het strafbaar is waartoe hij aanzet.
3. Vereist is verder dat de uitlating in het openbaar is gedaan. Dat wil zeggen onder zodanige omstandigheden en op zodanige wijze dat deze door het publiek gehoord, gelezen, of gezien kon worden.
4. De uitlating moet bovendien mondeling of bij geschrift of afbeelding zijn gedaan. Daaronder zijn begrepen tekstberichten op internet en sociale media.
Bij de beoordeling of de door een verdachte gedane uitlatingen aansporen tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag en dus ‘opruiend’ zijn in de zin van artikel 131 Sr, komt betekenis toe aan de inhoud en de strekking van de gedane uitingen in hun onderlinge samenhang bezien, alsmede de context waarin deze uitingen aan het publiek zijn geopenbaard.
Beoordeling
Vast staat dat de in de tenlastelegging opgenomen berichten op het Twitteraccount van [medeverdachte 1] zijn geplaatst en eerder is al overwogen dat verdachte daarvan als medepleger kan worden aangemerkt.
Beoordeeld moet worden of die berichten als opruiend zijn aan te merken. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in de volgende berichten geen sprake is, nu daarin niet expliciet wordt opgeroepen tot het plegen van een strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag:
“BREAKING: [slachtoffer 3] # [slachtoffer 3] bezoekt zijn eigen clubhuis [plaats] ! # HetVerhaalvanLisa maandag 25/10/2021 en hier is [slachtoffer 3] . De man uit het verhaal van Lisa . Lisa zegt ik ben verkracht door [slachtoffer 3] en daar staat hij” (p.975-977) en
“Daar gaat ie. Daar gaat ie. De man uit het verhaal van Lisa . Uit de Scheveningse Bosjes. Hij is gewoon hier aan het eten. Nou we gaan even verder kijken. Zomaar. In de bonus. [slachtoffer 3] . De man van de IRT affaire. De man van wie iedereen bang is. Hij is hier nog. Het clubhuis van [slachtoffer 3] . [plaats] . Niet vergeten. Nooit vergeten” (p.978) en
“Bedankt voor al jullie retweets, de laatste 4 uur sta ik op nummer 1! Morgen wordt een historische dag, ook al gaat parttime-landsadvocaat [naam 4] (collega-raadsheer van [slachtoffer 1] ) van alles eisen. Wij hebben de troeven in handen en the city of peace & Justice is in blinde paniek! @ [medeverdachte 1] @ [medeverdachte 2] @telegraaf @ [gebruikersnaam 4] @ [gebruikersnaam 5] ” (p.331).
Dat ligt anders voor de volgende berichten:
“Bedankt [verdachte] , wij hebben elkaar nu gevonden en nu komen er allerlei, verhaallijnen bij elkaar! Jullie mogen erover twitteren publiceer alles maar” (p.571) en
“Aan al mijn volgers: willen jullie mij aub helpen om # HetVerhaalVanLisa & [slachtoffer 3] # [slachtoffer 3] vandaag weer trending topic te maken? Luister naar [verdachte] (moeder van Lisa ) die de onthullende verklaring voorleest (uit 2013) van de zus van Lisa ..” (p.716) en
“Donderdag 7 oktober wil ik aan al mijn volgers vragen om mee te doen aan de actiedag tegen (ritueel) kindermisbruik. Maak op 7/10 # [slachtoffer 3] #kinderhandel # [naam 14] # [slachtoffer 1] trending topic. De afschuwelijke waarheid gaat geopenbaard worden. [medeverdachte 1] (klokkenluider)” (p. 329) en
“WOW, de geest is uit de fles. [verdachte] (de moeder van Lisa ) heeft [naam 5] @ [gebruikersnaam 2] benaderd voor een vervolg op ‘het Verhaal van Lisa !’ Lisa wil meewerken! # [slachtoffer 3] is 1 van de hoofdverdachten, samen met de vader van Lisa ! Massaal retweeten aub!
Moeder van lisa twittert: Hai [naam 5] (@ [gebruikersnaam 2] ). Dank voor de integere en spraakmakende Boos-reportage over #TVOH. Zullen we doorpakken met ‘Het Verhaal van Lisa ’en haar lotgenoten. Lisa , haar broer en zus willen graag meewerken. Vpro.nkl/argos/media/af….” (p.929).
De rechtbank is van oordeel dat hierin wel expliciet wordt opgeroepen tot het plegen van een in Nederland strafbaar feit, namelijk smaad en smaadschrift. Met het plaatsen van de berichten op het openbare sociale medium Twitter is tevens voldaan aan de genoemde vereisten onder 3 en 4.
Opzet
Voor wat betreft het opzet overweegt de rechtbank dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat verdachte vol opzet heeft gehad op opruiing. Voor beantwoording van de vraag of verdachte wel het voorwaardelijk opzet daarop heeft gehad, neemt de rechtbank in aanmerking dat de tweets zijn geplaats op het openbare Twitteraccount van [medeverdachte 1] . De tweets konden worden geretweet en op die manier heel gemakkelijk verder worden verspreid met als gevolg dat de retweeters zich schuldig zouden maken aan smaad en smaadschrift. Door gebruik te maken van een openbaar sociaal medium met een groot bereik zoals Twitter, in de wetenschap dat het account ruim 19.000 volgers kende, is de kans dan ook vergroot dat iemand daadwerkelijk over zou gaan tot het doen waartoe in de tweets werd aangemoedigd. Die kans is met het plaatsen van de berichten en video’s dan ook willens en wetens aanvaard. Zoals hiervoor al is overwogen, kende verdachte de berichten en heeft zij daarvan geen afstand genomen, waardoor er bij verdachte sprake is van voorwaardelijk opzet.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het tenlastegelegde onder 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat zij samen met anderen smaad en smaadschrift heeft gepleegd tegen [slachtoffer 4] . Gelet op hetgeen door de rechtbank hiervoor is overwogen over de rol van verdachte als medepleger van het plaatsen van de berichten en video’s, het daarin ten laste leggen van een bepaald feit aan [slachtoffer 4] , waarmee opzettelijk zijn eer en goede naam wordt aangerand en waaraan door het plaatsen van die berichten op Twitter en YouTube ruchtbaarheid is gegeven, kan het tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen in de zin van smaad en smaadschrift.
Voor het ten laste leggen van een bepaald feit aan [slachtoffer 4] overweegt de rechtbank voorts dat het verdachte zelf is, die in de video van 7 oktober 2021 heeft gezegd dat het geslachtsdeel van [slachtoffer 4] te zien is op de als producties ingediende tekeningen van haar dochter en haar dochter in de kelder van het huis van [slachtoffer 4] is verkracht. Dat verdachte de naam van [slachtoffer 4] in de video van 21 oktober 2021 niet zelf heeft genoemd, maar ‘slechts’ heeft bevestigd, maakt het oordeel van de rechtbank op dit punt niet anders.
De verweren over het opzet van verdachte op het publiceren van de specifiek tenlastegelegde video’s worden verworpen. Over de video van 7 oktober 2021 is uit de verklaring van verdachte gebleken dat het besluit van verdachte en [medeverdachte 1] om hun verhaal in de hal van de rechtbank in Rotterdam in de openbaarheid te doen, voortkwam uit het feit dat het kort geding waarin [medeverdachte 1] gedaagde was, deels achter gesloten deuren zou plaatsvinden en zij daartegen bezwaar hadden. Daaruit blijkt al het onmiskenbare doel van verdachte en haar medeverdachte om hun verhaal ter kennis van het publiek te brengen, wat zij dus ook hebben gedaan. Met dat doel voor ogen heeft verdachte er voor gekozen om toestemming aan [medeverdachte 1] te geven om de verklaring van Lisa voor te lezen met de woorden “Lees maar voor”, terwijl zij als geen ander wist wat er in die verklaring stond. Zij hebben dit gedaan in de wetenschap dat zij op dat moment door meerdere aanwezige personen werden gefilmd, waaronder [bedrijf] en medeverdachte [medeverdachte 2] , de vaste cameraman van [medeverdachte 1] . Deze wetenschap heeft er in ieder geval voor verdachte niet toe geleid om zich bij “de verklaring van Lisa ” afzijdig te houden. Verdachte heeft dan ook willens en wetens de kans aanvaard dat de opnames gepubliceerd zouden worden en dat anderen hier kennis van zouden nemen. Daarbij komt dat [medeverdachte 1] de video van [bedrijf] vervolgens ook via zijn eigen Twitteraccount heeft gedeeld. Het oordeel van de rechtbank over de betrokkenheid van verdachte daarbij is inmiddels bekend. Voor wat betreft de video’s van 7 en 21 oktober 2021 verwijst de rechtbank naar haar eerdere overwegingen.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank ook voor deze specifieke video’s voldaan aan het opzet op het publiceren en het bestanddeel ’kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven’, waardoor het medeplegen van smaad en smaadschrift wettig en overtuigend is bewezen, zoals hierna onder 4.4. is vermeld.
Feit 5
Tot slot is aan verdachte onder dit feit kort gezegd dwang tenlastegelegd, gepleegd tegen [benadeelde 2] , die heeft moeten dulden dat zij in een op YouTube geplaatste video wordt genoemd als een van de misbruikte kinderen.
De rechtbank overweegt dat artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht ertoe strekt te voorkomen dat iemand op een wederrechtelijke manier in zijn vrijheid van handelen wordt beperkt doordat dwang ten aanzien van hem wordt uitgeoefend. Uit de aangehaalde bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] op 7 oktober 2021 in de hal van de rechtbank Rotterdam ten overstaan van diverse aanwezige personen de verklaring van de dochter van verdachte heeft voorgelezen, waarin onder meer stond dat [benadeelde 2] een van de misbruikte kinderen is van het Haagse pedofielennetwerk. [benadeelde 2] is hiervan nog op dezelfde dag op de hoogte geraakt en heeft hiervan op 9 oktober 2021 aangifte gedaan.
Dwang
De rechtbank constateert dat [benadeelde 2] door deze gedragingen heeft moeten tolereren dat haar naam in het openbaar is genoemd als zijnde slachtoffer van kindermisbruik door een vermeend Haagse pedofielennetwerk. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit juridisch gezien wel degelijk als dwang kan worden aangemerkt. Los van het feit dat het voor een voltooide dwang voldoende is dat de naam van [benadeelde 2] bij één enkele gelegenheid wordt genoemd, komt daar in dit geval nog bij dat van die gelegenheid door meerdere aanwezigen opnames zijn gemaakt. Deze opnames zijn op social media en YouTube gepost, onder andere door [bedrijf] .
Opzet
Het gevoerde verweer dat verdachte geen opzet had op het publiceren van de video van 7 oktober 2021 wordt op grond van dezelfde overwegingen als onder feit 4 verworpen.
Het gevoerde verweer van de verdediging dat verdachte geen opzet heeft gehad op het noemen van de naam van [benadeelde 2] volgt de rechtbank evenmin. Gebleken is namelijk dat de verklaring van Lisa die [medeverdachte 1] op 7 oktober 2021 heeft voorgelezen door verdachte aan [medeverdachte 1] ter beschikking is gesteld. Dit, zoals eerder overwogen, in verband met het kort geding dat door de Staat tegen [medeverdachte 1] was aangespannen en ter betwisting dat de uitlatingen van [medeverdachte 1] onwaarheden bevatten. De bedoeling was dat deze verklaring tijdens een openbare behandeling van het kort geding zou worden voorgelezen. Omdat besloten werd dat de behandeling van het kort geding deels achter gesloten deuren zou plaatsvinden, hebben verdachte en haar medeplegers ervoor kozen om hun verhaal in de hal van de rechtbank te doen.
Uit de video van 7 oktober 2021 blijkt heel duidelijk dat verdachte over de verklaring van Lisa tegen [medeverdachte 1] zegt “Lees maar voor” en dat zij daarmee zonder enig voorbehoud toestemming geeft om die verklaring voor te lezen. Dit terwijl zij als geen ander wist wat er in deze verklaring stond. Verdachte stond er zelf bij op het moment dat [medeverdachte 1] de namen van de slachtoffers van het kindermisbruik voorlas, waaronder de naam van [benadeelde 2] , maar heeft op geen enkele manier ingegrepen of zich hiervan gedistantieerd.
Door de verklaring aan [medeverdachte 1] te geven en toestemming te geven om deze in het openbaar voor te lezen, wetende wat daarin stond, heeft verdachte dan ook willens en wetens het risico genomen dat de namen van de slachtoffers zouden worden genoemd en dat [benadeelde 2] daarvan op de hoogte zou raken. Zoals eerder overwogen, wist zij immers dat zij op dat moment door meerdere mensen werden gefilmd. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 5 zoals hierna onder 4.4. is weergegeven.