ECLI:NL:RBZWB:2023:8593

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
02-057079-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van smaad, opruiing en dwang met betrekking tot beschuldigingen van kindermisbruik

Op 8 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van smaad, opruiing en dwang. De zaak betreft beschuldigingen van betrokkenheid bij een pedofielennetwerk en kindermisbruik. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, met een vervangende hechtenis van 90 dagen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van smaad en smaadschrift door via sociale media beschuldigingen te uiten over verschillende personen, waaronder slachtoffers en medeverdachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitlatingen van de verdachte onterecht en grievend waren, en dat zij daarmee de eer en goede naam van de betrokkenen heeft aangetast. De verdediging voerde aan dat de verdachte te goeder trouw handelde, maar de rechtbank oordeelde dat het algemeen belang de telastlegging niet eiste. De verdachte is ook veroordeeld voor het dwingen van een benadeelde partij om te dulden dat zij als slachtoffer werd genoemd in een video. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van €250,- aan immateriële schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-057079-22
vonnis van de meervoudige kamer van 8 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1964
wonende te [woonadres]
raadslieden mr. C.W. Noorduyn en mr. I.A. van Straalen, advocaten te Den Haag

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 30 oktober, 1 november en 5 december 2023, waarbij de officieren van justitie, mr. I.M.H. Masselink en mr. L.J. den Braber en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tijdens de inhoudelijke behandeling zijn ook de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] behandeld. Het onderzoek is op de zitting van 5 december 2023 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan
Feit 1
primairhet medeplegen van stalking (juridisch: belaging) van [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2] ),
subsidiairde medeplichtigheid daaraan en
meer subsidiairhet medeplegen van smaad;
Feit 2
primairhet medeplegen van stalking van [slachtoffer 3] (verder: [slachtoffer 3] ),
subsidiairhet medeplegen van smaad;
Feit 3
het medeplegen van opruiing gericht tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ;
Het gaat bij de eerste drie feiten - kort samengevat - steeds om beschuldigingen van betrokkenheid bij het plegen van sadistisch kindermisbruik in georganiseerd verband.
Feit 4
het medeplegen van smaad tegen [benadeelde 1] (verder: [benadeelde 1] ), [slachtoffer 4] (verder: [slachtoffer 4] ), [slachtoffer 5] (verder: [slachtoffer 5] ) en [slachtoffer 6] (verder: [slachtoffer 6] ) door hen te beschuldigen van betrokkenheid bij het plegen van sadistisch kindermisbruik in georganiseerd verband;
Feit 5
het dwingen van [benadeelde 2] te dulden dat zij wordt genoemd als een van de misbruikte kinderen van voornoemd georganiseerd verband.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
Feit 3
Volgens de verdediging is het tenlastegelegde onder feit 3 onvoldoende concreet omschreven. Voor zover (mede) gedoeld wordt op het aanzetten tot smaad of belediging voldoet zij daardoor niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv). De dagvaarding moet wat feit 3 betreft dan ook nietig worden verklaard.
Gelet op de inhoud van het tenlastegelegde onder feit 3 is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat dit verweer geen doel treft. In de Twitterberichten, die in de tenlastelegging zijn opgenomen onder feit 3, wordt onder meer expliciet opgeroepen om te Twitteren en te publiceren en om # HetVerhaal van Lisa & [slachtoffer 3] # [slachtoffer 3] trending topic te maken. Uit de tekst van de tenlastelegging in samenhang met de inhoud van het dossier is voor verdachte dan ook voldoende duidelijk dat de verdenking tot opruiing (mede) ziet op het aanzetten tot uitingsdelicten. Dat de meeste aangiftes in het dossier niet op opruiing zien, doet daaraan niet af. De dagvaarding voldoet dan ook aan de eisen van artikel 261 Sv en is daarmee geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Fair trial
De verdediging heeft primair de algehele niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit, omdat verdachte geen eerlijk proces heeft gehad als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM). Daartoe heeft de verdediging allereerst betoogd dat voorafgaand aan het onderhavige onderzoek Coldenhove door verdachte en haar dochter verschillende aangiftes van seksueel misbruik zijn gedaan die niet, dan wel niet deugdelijk, zijn onderzocht. Aangedragen bewijsmateriaal is buiten beschouwing gelaten en klachten die zijn ingediend op grond van artikel 12 Sv zijn op dubieuze wijze ongegrond, dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Dit maakt dat het onderzoek door de autoriteiten naar de aangiftes van verdachte en haar dochter niet aan de minimumeisen voldoet die het Europees Hof voor de Rechten van Mens (hierna: EHRM) aan een effectief onderzoek stelt.
De rechtbank overweegt dat zij dient te oordelen over de strafrechtelijke verdenking die tegen verdachte zelf is ontstaan. De door het Openbaar Ministerie opgestelde tenlastelegging is daarbij leidend en de omvang van het strafproces wordt daardoor ook in sterke mate ingekaderd. De vraag of verdachte te goeder trouw mocht aannemen dat door haar gedane uitlatingen juist zijn, komt pas aan de orde wanneer de rechtbank aan een oordeel over de strafbaarheid van een of meer ten laste gelegde feiten toekomt. Voor de beantwoording van die vraag is echter niet noodzakelijk dat de rechtbank nader onderzoekt of er onregelmatigheden hebben plaatsgevonden in eerdere onderzoeken en procedures naar aanleiding van de aangiften van verdachte. Het is zeker niet de bedoeling dat de rechtbank in het kader van de onderhavige strafzaak beoordeelt of de eerdere aangiften van verdachte alsnog bewezen kunnen worden. Van een schending van het recht op een eerlijk proces is dan ook geen sprake.
In het kader van de bepleite niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie heeft de verdediging voorts vraagtekens geplaatst bij verschillende procesbeslissingen die door de rechter-commissaris, de raadkamer en de rechtbank zijn genomen. Door verschillende verzoeken van de verdediging om getuigen te mogen horen af te wijzen, kan niet van een eerlijk proces worden gesproken als bedoeld in artikel 6 EVRM. Datzelfde geldt voor de beslissing van de rechter-commissaris om de verdediging meermalen te beletten om
- volgens de verdediging - belangrijke vragen te mogen stellen aan wél toegewezen getuigen.
De rechtbank overweegt dat indien de verdediging bedoeld heeft te zeggen dat de hiervoor benoemde beslissingen een onrechtmatigheid opleveren in de zin van artikel 359a Sv dit verweer niet kan slagen. De beslissingen waar de verdediging aan refereert zijn rechterlijke beslissingen die niet onder het vooronderzoek vallen waar artikel 359a Sv op ziet. Indien de verdediging zich in dergelijke beslissingen niet kan vinden, dan kan zij deze in hoger beroep ter discussie stellen. Rechterlijke beslissingen op onderzoekswensen van de verdediging kunnen niet tot niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leiden.
Conclusie
Afzonderlijk, maar ook in onderlinge samenhang beschouwd, leiden beide argumenten van de verdediging niet tot de conclusie dat er sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces die tot algehele niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou moeten leiden.
Feit 4: klachtvereiste
Onder feit 4 wordt verdachte verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van smaad tegen [benadeelde 1] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] . Om vervolging voor smaad mogelijk te maken, moet op grond van artikel 269 in samenhang met artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) binnen drie maanden nadat het feit is gepleegd en de tot klacht gerechtigde daarvan kennis heeft genomen een klacht worden ingediend door degene tegen wie het feit is gepleegd. Een klacht is een uitdrukkelijke wens dat strafrechtelijk vervolgd gaat worden.
Volgens de verdediging zijn de klachten door [benadeelde 1] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] niet tijdig ingediend en is de klacht van [benadeelde 1] bovendien niet tegen verdachte gericht. Daarom moet het Openbaar Ministerie voor deze aangevers niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van dit feit.
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2018 (ECLI:NL:HR:2018:667) heeft het Openbaar Ministerie voor [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] aangevoerd dat het filmpje van 7 oktober 2021 op het moment van het indienen van hun klacht nog altijd op internet stond, waardoor de einddatum van de klachttermijn nog niet was verstreken. Voor [benadeelde 1] heeft zij aangevoerd dat zijn klacht weliswaar te laat is ingediend maar dat uit zijn aangifte, getuigenverhoor, zijn contacten met het Openbaar Ministerie, zijn voeging als benadeelde partij in de zaken van alle drie de verdachten en zijn toelichting ter zitting daarop, volgt dat het zijn bedoeling was dat zowel verdachte als [medeverdachte 1] voor smaad zouden worden vervolgd.
De rechtbank overweegt allereerst dat het door het Openbaar Minister aangehaalde arrest zag op een verdenking van belaging. Dat is een delict waarbij in beginsel sprake is van een pleegperiode waarbinnen meerdere gedragingen plaatsvinden die inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de klager en waarbij het geheel van die gedragingen tot de conclusie leidt dat sprake is van een strafbaar feit. De in artikel 66 lid 1 Sr vermelde klachttermijn begint in een dergelijk geval pas te lopen op de datum waarop de laatste belagingsactiviteit heeft plaatsgevonden. In het onderhavige feit 4 wordt verdachte niet verweten dat zij voornoemde personen zou hebben belaagd, maar dat zij zich ten opzichte van hen schuldig heeft gemaakt aan smaad. Het verwijt ziet ook niet op een langere periode waarbinnen dit zou hebben plaatsgevonden, maar op een enkele dag. Anders dan het Openbaar Ministerie, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een voortdurend delict omdat het filmpje dat ten grondslag ligt aan het verwijt nog steeds op internet te vinden is. Een dergelijke redenering zou immers tot gevolg hebben dat de klachttermijn telkens opnieuw blijft aanvangen en vervolging tot aan een eventuele verjaring van het feit mogelijk blijft. Dat is een uitleg die in strijd is met de bedoeling van de wetgever.
Voor de aanvang van de klachttermijn van feit 4 is daarom allereerst van belang wanneer de eerder genoemde aangevers van feit 4 kennis hebben genomen van het verweten feit dat op 7 oktober 2021 heeft plaatsgevonden. Verder is van belang dat er geen sprake hoeft te zijn van een klacht die aan de formele vereisten van artikel 164, eerste lid Sr. voldoet. Voldoende is dat op grond van het procesdossier en het onderzoek op zitting kan worden vastgesteld dat de klager ten tijde van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld.
[slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] hebben in hun aangiftes van 12 respectievelijk 22 maart 2022 verklaard dat zij in oktober 2021 al op de hoogte waren van het filmpje van 7 oktober 2021. Nu zij meer dan drie maanden later pas aangifte hebben gedaan, is alleen al om die reden niet voldaan aan het klachtvereiste.
[benadeelde 1] heeft al op 9 oktober 2021 aangifte gedaan, maar die aangifte expliciet beperkt tot [medeverdachte 1] , terwijl uit de aangifte blijkt dat (de rol van) verdachte op dat moment ook bij aangever bekend was. Vervolgens heeft aangever pas op 12 juli 2022 een klacht ingediend tegen "alle mogelijk daders”. Dat betekent dat voor verdachte niet aan het klachtvereiste is voldaan.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte voor feit 4 voor zover het de aangiftes van [benadeelde 1] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] betreft.
Slotconclusie
Voor [slachtoffer 4] is de officier van justitie wel ontvankelijk in de vervolging van feit 4, evenals in de vervolging van de overige feiten.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie komt tot een bewezenverklaring van het primair onder feit 1 en primair onder feit 2 tenlastegelegde medeplegen van belaging, het primair onder feit 3 tenlastegelegde medeplegen van opruiing, het onder feit 4 tenlastegelegde medeplegen van smaad en het onder feit 5 tenlastegelegde medeplegen van dwang.
Bij dit alles komt de onderbouwing erop neer dat verdachte van meet af aan de publiciteit heeft gezocht met haar verhaal en aanklachten over kindermisbruik binnen een pedoseksueel netwerk tegen aanvankelijk [slachtoffer 2] en later ook andere personen. Omdat haar dossier “onderop de stapel lag” heeft zij om haar boodschap te kunnen verkondigen de medeverdachten in de arm genomen en hen gevoed met informatie over voornoemd verhaal en bijbehorende aanklachten. Die zijn door hen vervolgens veelvuldig en zonder enige terughoudendheid op internet verspreid. Samen werden ook diverse filmpjes opgenomen, waarin eveneens zonder terughoudendheid werd gesproken over de aanklachten tegen de diverse personen en hun slachtoffers. Deze zijn vervolgens ook op internet verspreid. Het is door toedoen van verdachte dat de medeverdachten het huisadres van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meermalen hebben bezocht en daar beschuldigingen door een megafoon hebben geroepen. De door verdachte en haar medeverdachten geplaatste berichten en filmpjes roepen bovendien op tot verdere verspreiding en brengen het risico met zich op gewelddadige reacties richting [slachtoffer 3] en anderen nu kindermisbruik in de maatschappij als zeer verwerpelijk wordt ervaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak van de tenlastegelegde feiten bepleit waarbij het verweer er in de kern op neerkomt dat het feit dat door [medeverdachte 1] en/of anderen bedenkelijke berichten en video’s zijn geplaatst op social media, verdachte niet kan worden verweten. Zij heeft de berichten en video’s niet geplaatst, zij heeft daarop geen invloed gehad en zij heeft hiervoor geen informatie aan [medeverdachte 1] verstrekt. Ook heeft zij meerdere malen verzocht om berichten en video’s te verwijderen. Voor feit 1 en 2 komt daar bij dat verdachte de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet heeft bezocht en zij [slachtoffer 3] , [naam 1] en andere in het dossier genoemde personen niet heeft aangesproken.
Voor feit 3 heeft de verdediging aangevoerd dat de in de tenlastelegging opgenomen tweets geen concrete oproep bevatten aan anderen om enig strafbaar feit te plegen of gewelddadig op te treden tegen het openbaar gezag.
Tot slot heeft de verdediging vrijspraak bepleit van de onder 5 tenlastegelegde dwang. Verdachte had geen opzet op het noemen van de naam van aangeefster. Daarnaast levert hetgeen de rechtbank op basis van het dossier wel kan vaststellen, geen dwang op in de zin van artikel 284 Sr.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
Het onderzoek Coldenhove heeft zich gericht op het in beeld brengen van mogelijke strafbare feiten gepleegd door verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Dat heeft in de zaak van verdachte geleid tot verdenkingen van belaging, smaad/ smaadschrift, opruiing en dwang gepleegd tegen diverse personen.
Kern van de zaak
In deze zaak spelen bij alle tenlastegelegde feiten en de daarin feitelijk verweten gedragingen de door [medeverdachte 1] veelvuldig geplaatste berichten met daarin al dan niet foto’s en/of video’s opgenomen en apart geplaatste video’s (verder: de berichten en video’s) op zijn Twitteraccount en op zijn YouTube-kanaal een rol. In deze berichten en video’s worden onder andere de onder de tenlastegelegde feiten genoemde personen gekoppeld aan misbruik van (eigen) kinderen en/of deelname aan een pedofiel netwerk waarin kinderen op brute wijze worden misbruikt en baby’s worden vermoord dan wel aan het afdekken van dat misbruik via machtsmisbruik dan wel corruptie. Deze beschuldigingen zijn gebaseerd op het zogenoemde ‘Verhaal van Lisa ’, gebaseerd op verklaringen van de middelste dochter van verdachte. Zij heeft in eerste instantie verklaard over misbruik door haar vader en later over dit vermeende pedofielennetwerk en daarbij betrokken personen.
Verdachte als medepleger van het plaatsen van de berichten en video’s?
Wat met name ter discussie heeft gestaan, is de vraag of het plaatsen van de berichten en video’s verdachte kan worden verweten, in die zin of sprake is van medeplegen. Deze vraag zal de rechtbank dan ook als eerste bespreken. Zij overweegt daartoe het volgende.
Gebleken is dat verdachte het contact met [medeverdachte 1] is aangegaan in de wetenschap dat hij interesse had in het Verhaal van Lisa , waarvan vaststaat dat zij daar zelf al langere tijd aandacht en publiciteit voor zocht. Zo blijkt uit het dossier dat er tussen beiden al sinds 2019 telefonisch contact is en [medeverdachte 1] in berichten hierover vragen aan verdachte stelde, die zij ook beantwoordde. In deze berichten vertelde verdachte onder meer over een betrokken jaarclub en noemde zij haar ex-man al een pedo.
Geconcludeerd kan worden dat het contact tussen verdachte en [medeverdachte 1] nauwer is geworden door in te gaan op de vraag van [medeverdachte 1] om af te spreken naar aanleiding van wat verdachte in de berichten aan hem vertelde. Verdachte heeft hiervoor letterlijk haar deur voor hem open gezet door haar adres aan hem te geven. Zo vroeg [medeverdachte 1] op 27 juli 2020 aan verdachte om samen even koffie te drinken waarop een afspraak werd gemaakt voor 31 juli 2020. Wanneer [medeverdachte 1] die dag aan verdachte vraagt of zij een rustige plek weet waar ze kunnen praten, antwoordt verdachte “Bij mij [adres] ”. Hieruit valt af te leiden dat verdachte [medeverdachte 1] van informatie voorzag.
Verdachte was toen al bekend met het feit dat [medeverdachte 1] de publiciteit zocht voor onderwerpen die zijn aandacht hebben. Zo blijkt uit een bericht van 11 september 2020 dat [medeverdachte 1] aan verdachte laat weten: “uitzending (mijn verhaal) staat nu online @ [gebruikersnaam 3] (op hun website en @youtube), waarop verdachte reageerde met “top”. In deze wetenschap en de wetenschap dat verdachte een vlogger is, waarvan bekend is dat deze hun vlogs doorgaans op social media plaatsen, heeft verdachte op 9 juli 2021 zelf bewust en actief contact met [medeverdachte 1] gezocht door hem bij de zogenaamde “klaagmuur” op het binnenhof in Den Haag op te zoeken voor een ontmoeting. Met deze wetenschap heeft verdachte aldaar met [medeverdachte 1] een filmpje opgenomen, dat vervolgens door hem op Twitter is gezet. Dit alles volgt niet alleen uit het filmpje zelf, maar ook uit het bericht van [naam 2] , een vriendin van verdachte, waarmee ze naar [medeverdachte 1] is gegaan.
Op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat verdachte niet wist met wie zij in zee ging. Dat geldt temeer nu zij op zitting heeft verklaard dat zij de berichten en video’s die door [medeverdachte 1] werden geplaatst, heeft gezien dan wel daar van anderen over hoorde en zij daarvan dus ook op de hoogte was. Deze kennis en wetenschap hebben er voor verdachte niet aan in de weg gestaan om meerdere ontmoetingen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te hebben, onder meer bij haar thuis, en om mee te werken aan het opnemen van meerdere filmpjes die vervolgens op de sociale mediakanalen van [medeverdachte 1] zijn geplaatst. Zelfs op het moment dat [medeverdachte 1] door de Staat der Nederlanden, in de hoedanigheid van werkgever van [slachtoffer 1] , in kort geding wordt gedagvaard naar aanleiding van alle berichten en video’s die zijn gepost, staakt zij de samenwerking met hem niet. Integendeel, voor dat kort geding voorziet verdachte [medeverdachte 1] zelfs nog van meer informatie uit haar eigen opgebouwde dossier. De rechtbank is van oordeel dat hieruit een nauwe en bewuste samenwerking valt af te leiden, gericht op het plaatsen van de berichten en video’s. Weliswaar blijkt uit de geplaatste berichten van [medeverdachte 1] dat deze soms ook andere onderwerpen bevatten waar hij zich mee bezighield en hij aldus ook een eigen agenda had, maar dat doet aan de betrokkenheid van verdachte niet af.
Dat verdachte zich heeft verzet tegen het plaatsen van de berichten en video’s door wel eens te hebben verzocht om video’s offline te halen en dat zij zich niet bemoeid zou hebben met het editen van de video’s, volgt de rechtbank niet.
Wanneer het eerste door de verdediging aangehaalde bericht op pagina 747 van het eind-procesverbaal wordt bekeken in de context van de hieraan voorafgaande berichten, valt op dat het bewuste bericht niet zozeer ziet op het oneens zijn met het plaatsen van de vier video’s op zich, maar enkel op de wijze waarop deze zijn geplaatst. Verzocht was namelijk door [medeverdachte 1] om de vier video’s van de Scheveningse bosjes zonder boekenreclames en voorfilmpje op YouTube te plaatsen maar er bleek uiteindelijk een ondertitel bij te staan over [naam 3] die bij de NRC werkt. Daarin konden verdachte en [medeverdachte 1] zich uiteindelijk niet vinden, waarop werd gevraagd om de gehele aflevering offline te halen. Het gaat hier dus niet om bezwaren tegen publicatie op zich.
Voor het tweede bericht op pagina 785 waarnaar door de verdediging wordt verwezen, geldt hetzelfde. Wanneer het bericht “Tot dank je wel … daarna zegt [verdachte] nou is t leuk, dat moet eraf gehaald worden” wordt bekeken in de context van de berichten ervóór en erna, dan blijkt dat het hier om een edit-verzoek van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] gaat. Het stukje film wat komt nadat [verdachte] zegt “nou is ’t leuk”, moet volgens [medeverdachte 1] worden verwijderd. Het gaat hier dus evenmin om een verzoek van verdachte om geplaatste video’s te verwijderen.
De verdediging heeft voorts nog gewezen op een op zitting overgelegd WhatsAppbericht van 12 augustus 2021, dat zou zijn gestuurd door verdachte aan de medeverdachten. Dit bericht lijkt te zijn gestuurd na de ontvangst van een filmpje dat door de medeverdachten is opgenomen bij de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Voor zover verdachte dit WhatsAppbericht inderdaad heeft gestuurd, ‘ [accountnaam] ’ de geadresseerde van het WhatsAppbericht betreft en dit een van de medeverdachten is, kan uit dit bericht niet worden afgeleid dat verdachte zich afzijdig heeft gehouden. Integendeel, verdachte schrijft dat dit wel smaad wordt en ‘weet wel waar je induikt…’, om vervolgens te schrijven dat ze het wel zeer begrijpelijk vindt. Van verzet of afkeur is dus geen sprake.
Ook voor het overige bevat het dossier geen aanknopingspunten dat verdachte bezwaren had tegen het plaatsen van de berichten en video’s door de medeverdachten.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte als medepleger van de geplaatste berichten en video’s kan worden aangemerkt.
De vraag is vervolgens of en zo ja welke strafbare feiten de feitelijke gedragingen van verdachte en haar medeverdachten opleveren. De rechtbank overweegt daartoe het volgende, waarbij telkens de specifiek gevoerde verweren per feit zullen worden besproken.
Strafbare feiten?
Feit 1 primair en subsidiair
Onder feit 1 primair en subsidiair is het medeplegen van dan wel medeplichtigheid aan belaging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tenlastegelegd.
Juridisch kader
Voor de beoordeling of sprake is geweest van belaging, zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer van belang (vergelijk Hoge Raad 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626). Volgens de Hoge Raad is voor een bewezenverklaring van belaging niet vereist dat het slachtoffer zich van alle belagingshandelingen direct bewust is geweest, mits het slachtoffer nadien ten minste van een van die handelingen op de hoogte is geraakt (zie Hoge Raad 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095).
Gedragingen
Voor wat betreft de verweten gedragingen onder dit feit is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat verdachte strafrechtelijk gezien niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de bezoeken door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het aldaar roepen door een megafoon. Vastgesteld kan worden dat verdachte daarbij niet aanwezig is geweest. Daarnaast bieden het dossier en de op zitting afgelegde getuigenverklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geen aanknopingspunten dat zij hierin een sturende rol zou hebben gehad. Medeplegen van deze huisbezoeken kan dan ook niet wettig en overtuigend bewezen worden. Ook voor medeplichtigheid hieraan is onvoldoende bewijs. Anders dan het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden bewezen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] via verdachte aan het adres van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn gekomen.
Over het plaatsen van de berichten en video’s op Twitter en YouTube heeft de rechtbank hiervoor al overwogen dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt.
Belaging?
De vraag is vervolgens of het plaatsen van deze berichten op social media als belaging kan worden gekwalificeerd.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het wel de expliciete bedoeling van de wetgever is geweest om digitale belaging (cyberstalking of belaging via internet) strafbaar te stellen, mits sprake is van een inbreuk op een persoonlijke levenssfeer (Handelingen II 1998/99, p. 97-5661, 97-5666, 98-5695 en p. 98-5702). Beoordeeld moet dus worden of met de geplaatste berichten en video’s een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gemaakt.
De rechtbank stelt voorop dat uitingen in de media, zeker als deze bij herhaling worden gedaan, een zekere inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kunnen opleveren. Toch is zij in dit geval van oordeel dat de gemaakte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangevers te gering is om te kunnen spreken van belaging. Zij heeft daarbij meegewogen dat de berichten en video’s waarin uitingen over onder andere de aangevers worden gedaan niet direct aan hen zijn geadresseerd of gestuurd en de verdachten zich daarin evenmin nadrukkelijk tot aangevers hebben gericht. Daaruit blijkt ook dat het doel van het plaatsen van de berichten en video’s niet zozeer was gelegen in het persoonlijk in contact komen of bereiken van aangevers, maar eerder in het bereiken van anderen. Verder is niet gebleken dat aangevers zelf volgers dan wel abonnees waren van het Twitteraccount en/of YouTube-kanaal van [medeverdachte 1] .
De berichten worden evenmin aan aangevers geadresseerd of gestuurd door het toevoegen van hashtags in de Twitterberichten waarin beschuldigingen van aangevers omtrent kindermisbruik en/of machtsmisbruik zijn opgenomen. Hashtags vergemakkelijken enkel het zoeken voor personen die geïnteresseerd zijn in de onderwerpen die in deze hashtags zijn genoemd. Door te klikken op deze hashtags komt men namelijk uit bij een overzicht van alle berichten met deze hashtag. Daarnaast is het zo dat wanneer men het Twitteraccount niet volgt of men niet is geabonneerd op het YouTube-kanaal, deze accounts bewust moeten worden geraadpleegd om kennis te nemen van de berichten en video’s.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Feit 1 meer subsidiair
Vervolgens staat ter beoordeling of verdachte zich met het plaatsen van de berichten en video’s schuldig heeft gemaakt aan het meer subsidiair tenlastegelegde medeplegen van smaad en smaadschrift. Op zitting heeft niet ter discussie gestaan dat er met het plaatsen van de berichten en video’s een bepaald feit aan de betrokken personen, waaronder aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , is telastgelegd. Ook staat niet ter discussie dat daarmee opzettelijk de eer of goede naam van de betrokken personen is aangerand. Het plaatsen van de berichten en video’s op sociale media kan voorts naar het oordeel van de rechtbank geen ander doel hebben gehad dan ze ter kennis van het publiek brengen. Daardoor is ook voldaan aan het bestanddeel ‘kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven’. Gelet op de eerdere overwegingen van de rechtbank over verdachte als medepleger hiervan, kan het meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen in de zin van smaad en smaadschrift.
De verdediging heeft bij het later te bespreken beroep op de exceptie van artikel 261, lid 3 Sr nog aangevoerd dat wat verdachte zelf over [slachtoffer 1] heeft verklaard niet als smaad(schrift) kan worden gekwalificeerd (punt 153 van het pleidooi). De rechtbank merkt op dat het medeplegen bewezen is verklaard, waardoor het niet alleen om de eigen uitlatingen van verdachte gaat. Daarnaast heeft verdachte zich wel degelijk ook zelf smadelijk over [slachtoffer 1] uitgelaten in het filmpje van 27 oktober 2021. Daarin spreekt [medeverdachte 1] – samengevat – over “ [slachtoffer 1] ” die is getrouwd met een pedoseksueel. De reactie daarop van verdachte is een voorbeeld van grove smaad over [slachtoffer 1] (p. 881 eindproces-verbaal).
Feit 2 primair
Onder feit 2 primair is het medeplegen van belaging van [slachtoffer 3] tenlastegelegd.
Gedragingen
Voor wat betreft de verweten gedragingen onder dit feit is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat verdachte niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het aanspreken en daarbij filmen van een of meer van anderen (waaronder [naam 1] ) en zich daarbij beschuldigend uitlaten over [slachtoffer 3] . Dit heeft weliswaar plaatsgevonden, maar verdachte is daarbij niet aanwezig geweest. Daarnaast bieden het dossier en de ter terechtzitting afgelegde verklaringen als getuige door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geen aanknopingspunten dat zij hierin een sturende rol zou hebben gehad. Van dit onderdeel spreekt de rechtbank verdachte daarom vrij.
Weliswaar constateert de rechtbank dat het aanspreken en gelijktijdig filmen van [slachtoffer 3] bij [plaats] niet als concrete gedraging in de tenlastelegging is opgenomen, maar wanneer dat het wel het geval zou zijn geweest, zou daarvoor hetzelfde hebben te gelden. Overigens valt de hiervan gemaakt video wel onder het tenlastegelegde plaatsen van berichten en video’s op het Twitteraccount en YouTube-kanaal van [medeverdachte 1] , waarover de rechtbank al meermalen heeft overwogen dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt. Bovendien kan op grond van het dossier worden vastgesteld dat verdachte op 14 september 2020 een interview bij [bedrijf 2] heeft gegeven, waarvan een video op het YouTube-kanaal van [bedrijf 2] is geplaatst, en waarin door haar onder meer [slachtoffer 3] wordt beschuldigd van het verkrachten van minderjarigen en het vermoorden van baby’s.
Belaging?
De vraag is vervolgens of de geplaatste berichten en video’s op social media en internet als belaging kunnen worden aangemerkt.
Zoals hiervoor al is overwogen, kunnen uitingen in de media, zeker als deze bij herhaling worden gedaan, een zekere inbreuk op de persoonlijke levenssfeer opleveren. Ook in dit geval is de rechtbank op grond van dezelfde redengevende omstandigheden als onder feit 1 echter van oordeel dat de gemaakte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 3] te gering is om te kunnen spreken van belaging. Zij spreekt verdachte daarom vrij van het primair onder 2 tenlastegelegde.
Feit 2 subsidiair
Op basis van dezelfde overwegingen als bij feit 1 meer subsidiair kan ook het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen worden in de zin van smaad en smaadschrift.
Feit 3 primair
Onder feit 3 is aan verdachte primair het medeplegen van opruiing tenlastegelegd.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van opruiing moet op grond van de jurisprudentie aan de volgende vereisten worden voldaan:
1. Er moet zijn aangezet tot iets ongeoorloofds. Dit ongeoorloofde moet een naar Nederlands recht strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag zijn. Het is niet nodig dat het feit waartoe wordt aangezet ook daadwerkelijk wordt gepleegd.
2. Er moet sprake zijn van opzet. Dat kan voorwaardelijk opzet zijn: het bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat wordt opgeruid tot het plegen van een strafbaar feit. Degene die opruit, hoeft niet te weten dat het strafbaar is waartoe hij aanzet.
3. Vereist is verder dat de uitlating in het openbaar is gedaan. Dat wil zeggen onder zodanige omstandigheden en op zodanige wijze dat deze door het publiek gehoord, gelezen, of gezien kon worden.
4. De uitlating moet bovendien mondeling of bij geschrift of afbeelding zijn gedaan. Daaronder zijn begrepen tekstberichten op internet en sociale media.
Bij de beoordeling of de door een verdachte gedane uitlatingen aansporen tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag en dus ‘opruiend’ zijn in de zin van artikel 131 Sr, komt betekenis toe aan de inhoud en de strekking van de gedane uitingen in hun onderlinge samenhang bezien, alsmede de context waarin deze uitingen aan het publiek zijn geopenbaard.
Beoordeling
Vast staat dat de in de tenlastelegging opgenomen berichten op het Twitteraccount van [medeverdachte 1] zijn geplaatst en eerder is al overwogen dat verdachte daarvan als medepleger kan worden aangemerkt.
Beoordeeld moet worden of die berichten als opruiend zijn aan te merken. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in de volgende berichten geen sprake is, nu daarin niet expliciet wordt opgeroepen tot het plegen van een strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag:
“BREAKING: [slachtoffer 3] # [slachtoffer 3] bezoekt zijn eigen clubhuis [plaats] ! # HetVerhaalvanLisa maandag 25/10/2021 en hier is [slachtoffer 3] . De man uit het verhaal van Lisa . Lisa zegt ik ben verkracht door [slachtoffer 3] en daar staat hij” (p.975-977) en
“Daar gaat ie. Daar gaat ie. De man uit het verhaal van Lisa . Uit de Scheveningse Bosjes. Hij is gewoon hier aan het eten. Nou we gaan even verder kijken. Zomaar. In de bonus. [slachtoffer 3] . De man van de IRT affaire. De man van wie iedereen bang is. Hij is hier nog. Het clubhuis van [slachtoffer 3] . [plaats] . Niet vergeten. Nooit vergeten” (p.978) en
“Bedankt voor al jullie retweets, de laatste 4 uur sta ik op nummer 1! Morgen wordt een historische dag, ook al gaat parttime-landsadvocaat [naam 4] (collega-raadsheer van [slachtoffer 1] ) van alles eisen. Wij hebben de troeven in handen en the city of peace & Justice is in blinde paniek! @ [medeverdachte 1] @ [medeverdachte 2] @telegraaf @ [gebruikersnaam 4] @ [gebruikersnaam 5] ” (p.331).
Dat ligt anders voor de volgende berichten:
“Bedankt [verdachte] , wij hebben elkaar nu gevonden en nu komen er allerlei, verhaallijnen bij elkaar! Jullie mogen erover twitteren publiceer alles maar” (p.571) en
“Aan al mijn volgers: willen jullie mij aub helpen om # HetVerhaalVanLisa & [slachtoffer 3] # [slachtoffer 3] vandaag weer trending topic te maken? Luister naar [verdachte] (moeder van Lisa ) die de onthullende verklaring voorleest (uit 2013) van de zus van Lisa ..” (p.716) en
“Donderdag 7 oktober wil ik aan al mijn volgers vragen om mee te doen aan de actiedag tegen (ritueel) kindermisbruik. Maak op 7/10 # [slachtoffer 3] #kinderhandel # [naam 14] # [slachtoffer 1] trending topic. De afschuwelijke waarheid gaat geopenbaard worden. [medeverdachte 1] (klokkenluider)” (p. 329) en
“WOW, de geest is uit de fles. [verdachte] (de moeder van Lisa ) heeft [naam 5] @ [gebruikersnaam 2] benaderd voor een vervolg op ‘het Verhaal van Lisa !’ Lisa wil meewerken! # [slachtoffer 3] is 1 van de hoofdverdachten, samen met de vader van Lisa ! Massaal retweeten aub!
Moeder van lisa twittert: Hai [naam 5] (@ [gebruikersnaam 2] ). Dank voor de integere en spraakmakende Boos-reportage over #TVOH. Zullen we doorpakken met ‘Het Verhaal van Lisa ’en haar lotgenoten. Lisa , haar broer en zus willen graag meewerken. Vpro.nkl/argos/media/af….” (p.929).
De rechtbank is van oordeel dat hierin wel expliciet wordt opgeroepen tot het plegen van een in Nederland strafbaar feit, namelijk smaad en smaadschrift. Met het plaatsen van de berichten op het openbare sociale medium Twitter is tevens voldaan aan de genoemde vereisten onder 3 en 4.
Opzet
Voor wat betreft het opzet overweegt de rechtbank dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat verdachte vol opzet heeft gehad op opruiing. Voor beantwoording van de vraag of verdachte wel het voorwaardelijk opzet daarop heeft gehad, neemt de rechtbank in aanmerking dat de tweets zijn geplaats op het openbare Twitteraccount van [medeverdachte 1] . De tweets konden worden geretweet en op die manier heel gemakkelijk verder worden verspreid met als gevolg dat de retweeters zich schuldig zouden maken aan smaad en smaadschrift. Door gebruik te maken van een openbaar sociaal medium met een groot bereik zoals Twitter, in de wetenschap dat het account ruim 19.000 volgers kende, is de kans dan ook vergroot dat iemand daadwerkelijk over zou gaan tot het doen waartoe in de tweets werd aangemoedigd. Die kans is met het plaatsen van de berichten en video’s dan ook willens en wetens aanvaard. Zoals hiervoor al is overwogen, kende verdachte de berichten en heeft zij daarvan geen afstand genomen, waardoor er bij verdachte sprake is van voorwaardelijk opzet.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het tenlastegelegde onder 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat zij samen met anderen smaad en smaadschrift heeft gepleegd tegen [slachtoffer 4] . Gelet op hetgeen door de rechtbank hiervoor is overwogen over de rol van verdachte als medepleger van het plaatsen van de berichten en video’s, het daarin ten laste leggen van een bepaald feit aan [slachtoffer 4] , waarmee opzettelijk zijn eer en goede naam wordt aangerand en waaraan door het plaatsen van die berichten op Twitter en YouTube ruchtbaarheid is gegeven, kan het tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen in de zin van smaad en smaadschrift.
Voor het ten laste leggen van een bepaald feit aan [slachtoffer 4] overweegt de rechtbank voorts dat het verdachte zelf is, die in de video van 7 oktober 2021 heeft gezegd dat het geslachtsdeel van [slachtoffer 4] te zien is op de als producties ingediende tekeningen van haar dochter en haar dochter in de kelder van het huis van [slachtoffer 4] is verkracht. Dat verdachte de naam van [slachtoffer 4] in de video van 21 oktober 2021 niet zelf heeft genoemd, maar ‘slechts’ heeft bevestigd, maakt het oordeel van de rechtbank op dit punt niet anders.
De verweren over het opzet van verdachte op het publiceren van de specifiek tenlastegelegde video’s worden verworpen. Over de video van 7 oktober 2021 is uit de verklaring van verdachte gebleken dat het besluit van verdachte en [medeverdachte 1] om hun verhaal in de hal van de rechtbank in Rotterdam in de openbaarheid te doen, voortkwam uit het feit dat het kort geding waarin [medeverdachte 1] gedaagde was, deels achter gesloten deuren zou plaatsvinden en zij daartegen bezwaar hadden. Daaruit blijkt al het onmiskenbare doel van verdachte en haar medeverdachte om hun verhaal ter kennis van het publiek te brengen, wat zij dus ook hebben gedaan. Met dat doel voor ogen heeft verdachte er voor gekozen om toestemming aan [medeverdachte 1] te geven om de verklaring van Lisa voor te lezen met de woorden “Lees maar voor”, terwijl zij als geen ander wist wat er in die verklaring stond. Zij hebben dit gedaan in de wetenschap dat zij op dat moment door meerdere aanwezige personen werden gefilmd, waaronder [bedrijf] en medeverdachte [medeverdachte 2] , de vaste cameraman van [medeverdachte 1] . Deze wetenschap heeft er in ieder geval voor verdachte niet toe geleid om zich bij “de verklaring van Lisa ” afzijdig te houden. Verdachte heeft dan ook willens en wetens de kans aanvaard dat de opnames gepubliceerd zouden worden en dat anderen hier kennis van zouden nemen. Daarbij komt dat [medeverdachte 1] de video van [bedrijf] vervolgens ook via zijn eigen Twitteraccount heeft gedeeld. Het oordeel van de rechtbank over de betrokkenheid van verdachte daarbij is inmiddels bekend. Voor wat betreft de video’s van 7 en 21 oktober 2021 verwijst de rechtbank naar haar eerdere overwegingen.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank ook voor deze specifieke video’s voldaan aan het opzet op het publiceren en het bestanddeel ’kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven’, waardoor het medeplegen van smaad en smaadschrift wettig en overtuigend is bewezen, zoals hierna onder 4.4. is vermeld.
Feit 5
Tot slot is aan verdachte onder dit feit kort gezegd dwang tenlastegelegd, gepleegd tegen [benadeelde 2] , die heeft moeten dulden dat zij in een op YouTube geplaatste video wordt genoemd als een van de misbruikte kinderen.
De rechtbank overweegt dat artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht ertoe strekt te voorkomen dat iemand op een wederrechtelijke manier in zijn vrijheid van handelen wordt beperkt doordat dwang ten aanzien van hem wordt uitgeoefend. Uit de aangehaalde bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] op 7 oktober 2021 in de hal van de rechtbank Rotterdam ten overstaan van diverse aanwezige personen de verklaring van de dochter van verdachte heeft voorgelezen, waarin onder meer stond dat [benadeelde 2] een van de misbruikte kinderen is van het Haagse pedofielennetwerk. [benadeelde 2] is hiervan nog op dezelfde dag op de hoogte geraakt en heeft hiervan op 9 oktober 2021 aangifte gedaan.
Dwang
De rechtbank constateert dat [benadeelde 2] door deze gedragingen heeft moeten tolereren dat haar naam in het openbaar is genoemd als zijnde slachtoffer van kindermisbruik door een vermeend Haagse pedofielennetwerk. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit juridisch gezien wel degelijk als dwang kan worden aangemerkt. Los van het feit dat het voor een voltooide dwang voldoende is dat de naam van [benadeelde 2] bij één enkele gelegenheid wordt genoemd, komt daar in dit geval nog bij dat van die gelegenheid door meerdere aanwezigen opnames zijn gemaakt. Deze opnames zijn op social media en YouTube gepost, onder andere door [bedrijf] .
Opzet
Het gevoerde verweer dat verdachte geen opzet had op het publiceren van de video van 7 oktober 2021 wordt op grond van dezelfde overwegingen als onder feit 4 verworpen.
Het gevoerde verweer van de verdediging dat verdachte geen opzet heeft gehad op het noemen van de naam van [benadeelde 2] volgt de rechtbank evenmin. Gebleken is namelijk dat de verklaring van Lisa die [medeverdachte 1] op 7 oktober 2021 heeft voorgelezen door verdachte aan [medeverdachte 1] ter beschikking is gesteld. Dit, zoals eerder overwogen, in verband met het kort geding dat door de Staat tegen [medeverdachte 1] was aangespannen en ter betwisting dat de uitlatingen van [medeverdachte 1] onwaarheden bevatten. De bedoeling was dat deze verklaring tijdens een openbare behandeling van het kort geding zou worden voorgelezen. Omdat besloten werd dat de behandeling van het kort geding deels achter gesloten deuren zou plaatsvinden, hebben verdachte en haar medeplegers ervoor kozen om hun verhaal in de hal van de rechtbank te doen.
Uit de video van 7 oktober 2021 blijkt heel duidelijk dat verdachte over de verklaring van Lisa tegen [medeverdachte 1] zegt “Lees maar voor” en dat zij daarmee zonder enig voorbehoud toestemming geeft om die verklaring voor te lezen. Dit terwijl zij als geen ander wist wat er in deze verklaring stond. Verdachte stond er zelf bij op het moment dat [medeverdachte 1] de namen van de slachtoffers van het kindermisbruik voorlas, waaronder de naam van [benadeelde 2] , maar heeft op geen enkele manier ingegrepen of zich hiervan gedistantieerd.
Door de verklaring aan [medeverdachte 1] te geven en toestemming te geven om deze in het openbaar voor te lezen, wetende wat daarin stond, heeft verdachte dan ook willens en wetens het risico genomen dat de namen van de slachtoffers zouden worden genoemd en dat [benadeelde 2] daarvan op de hoogte zou raken. Zoals eerder overwogen, wist zij immers dat zij op dat moment door meerdere mensen werden gefilmd. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 5 zoals hierna onder 4.4. is weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. meer subsidiair
in de periode van 9 juli 2021 tot en met 8 maart 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk, de eer en de goede naam van: [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften of afbeeldingen, verspreid
enopenlijk tentoongesteld en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, immers hebben verdachte en haar mededaders met voormeld doel op een twitteraccount en/of via YouTube en/of social media een of meerdere twitterberichten en/of video(’s) geplaatst en/of laten plaatsen waarin zij, en haar mededaders voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in tekst en/of beeld/afbeelding in verband brengen met en/of onder andere beschuldigen van:
- dat die [slachtoffer 2] , zijn drie kinderen misbruikt heeft en/of
- dat die [slachtoffer 2] , lid is van een pedonetwerk dat kinderen verkracht, verhandelt en vermoordt en/of
- dat die [slachtoffer 1] , gehuwd zou zijn met een man die zijn kinderen uit zijn eerdere huwelijk zou hebben misbruikt of laten misbruiken, en dat dit misbruik zou zijn afgedekt door corrupte collega-rechters en/of
- meermalen, die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , via (social) media en/of twitter middels hashtags in verband hebben gebracht met beschuldigingen omtrent kindermisbruik en/of machtsmisbuik met onder andere de volgende teksten:
“ [slachtoffer 2] misbruikte zijn 3 kinderen (uit zijn eerdere huwelijk) op een beestachtige wijze. De baby van zijn dochter Lisa werd vermoord. De politie vond kinderporno op de boekhoudcomputer van [slachtoffer 2] (huidige echtgenoot van [slachtoffer 1] , raadsheer Hof Amsterdam) # [slachtoffer 3] # [slachtoffer 4] ” en
“Bijna de hele nacht wakker gelegen omdat ik het bewijsmateriaal uit “het verhaal van Lisa ” heb gezien...De echtgenoot van raadsheer [slachtoffer 1] is (samen met [slachtoffer 3] ) hoofdverdachte in dit Haagse misbruikschandaal...#doofpot #sepot01” en
“Waarom mag kindermisbruik in NL?' deze vraag stelde [verdachte] (de moeder van Lisa . van de Argos-docu's) op 9 juli op 't Binnenhof. In deze geruchtmakende zedenzaak worden de namen van [slachtoffer 3] # [slachtoffer 3] & de echtgenoot van raadsheer [slachtoffer 1] genoemd. zie 1:05:33 @ [webadres] ” en
“Luister naar "Het verhaal van Lisa " van Argos uit 2018. Lisa werd gruwelijk misbruikt door haar vader. Hij is de huidige echtgenoot van raadsheer [slachtoffer 1] . Eén van z'n medeverdachten is [slachtoffer 3] ! [naam 8] stopte alles in de doofpot!” en
“ [slachtoffer 2] (echtgenoot van [slachtoffer 1] . raadsheer bij 't Amsterdamse Hof) misbruikte zijn 3 kinderen tijdens zijn vorige huwelijk. [slachtoffer 2] stuurt nog steeds kinderkaarten naar zijn inmiddels volwassen kinderen. Op 28/8/2021 ontving Lisa onderstaande Nijntje-kaart” en
“ [slachtoffer 1] trouwde willens & wetens met [slachtoffer 2] hij heeft zijn 3 kinderen tijdens zijn vorige huwelijk beestachtig verkracht. Vandaag gaat de beerput open! # HetVerhaalvanLisa # [slachtoffer 3] # [naam 14] ” en
“Prijslijst 2002, handel in kinderen/baby's Uit de computer van [slachtoffer 2] , huidige man van [slachtoffer 1] .
Pricelist Childtrafficking 2002, The Netherlands # [slachtoffer 3] # [slachtoffer 4] # [naam 4] # [naam 14] ” en
“De Amsterdamse rechtbankpresident en rechter [naam 7] & parttime-landsadvocaat [naam 4] moesten gisteren [slachtoffer 3] & [slachtoffer 1] verdedigen! Zij veegden het nieuwe bewijsmateriaal dat ik op 6/10/2021 heb ingeleverd ijskoud van tafel. Zij keuren kindermoord goed!” en
“De Nieuwe Scheveningse Bosjes is ook de plek waar “het verhaal van Lisa ” zich afspeelt! De echtgenoot van [slachtoffer 1] & [slachtoffer 3] worden in die zaak als hoofdverdachten genoemd. Het OM seponeerde deze horror-misbruikzaak! # [naam 8] ” en
“Update 12 oktober 2021. [verdachte] (moeder van Lisa ) neemt mij mee naar de plek waar haar dochter Lisa van een baby beviel, het zoontje werd vermoord en in het bos begraven... # [slachtoffer 3] # [slachtoffer 4] # [slachtoffer 1] #HaagsPedoNetwerk #RitueelKindermisbruik”.
2 subsidiair
in de periode van 14 september 2020 tot en met 8 maart 2022, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk, de eer en de goede naam van: [slachtoffer 3] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften of afbeeldingen, verspreid
enopenlijk tentoongesteld en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, immers hebben verdachte en haar mededaders met voormeld doel op een twitteraccount en/of via YouTube en/of social media een of meerdere twitterberichten en/of video(’s) geplaatst en/of laten plaatsen waarin zij, en haar mededaders voornoemde [slachtoffer 3] in tekst en/of beeld/afbeelding in verband brengen met en/of onder andere beschuldigen van:
- dat die [slachtoffer 3] meerdere malen seks zou hebben gehad met minderjarigen en/of baby’s en/of baby’s heeft vermoord met onder andere de volgende teksten:
“Rechter [slachtoffer 1] behandelde in 2015 een rechtszaak over haar eigen echtgenoot die samen met [slachtoffer 3] verdachte was in gruwelijk Haags misbruikschandaal. (Het verhaal van Lisa !) [slachtoffer 3] ’s maatje [naam 8] seponeerde deze zaak! Er liep in ’15 al ’n onderzoek naar zedenverdachte [slachtoffer 3] !” en
“Gisteren sprak ik met ‘ Lisa ’ (het zwaarst misbruikte meisje van NL) [naam 9] van [naam 10] stelde kamervragen nav uitzendingen van Argos over deze Haagse horror-pedo-affaire! [slachtoffer 3] & de echtgenoot v raadsheer [slachtoffer 1] worden als hoofdverdachten genoemd! vpro.nl/dam/jcr:b157c8...” en
“ [slachtoffer 3] “Elke nacht ging hij de voordeur uit" # [slachtoffer 3] #babymoord # [slachtoffer 4] ” en
“Verklaring Lisa (het zwaarst misbruikte meisje van NL, daar zijn officiële rapportages over opgemaakt) Lisa : Ik ben verkracht door # [slachtoffer 3] [slachtoffer 6] [slachtoffer 4] [naam 11] [slachtoffer 2] [naam 12]
En
Lisa schrijft:
1. [slachtoffer 3] is van de gemene plannen
2 - [slachtoffer 3] is van de martelkamer
3 - [slachtoffer 3] is van de touw
4 - [slachtoffer 3] is van de kinderlokker
#HaagsPedonetwerk # HetVerhaalVanLisa ” en
- heeft verdachte met voormeld doel in een radioprogramma een interview te geven waarin verdachte die [slachtoffer 3] (publiekelijk) beschuldigen van het verkrachten van minderjarigen en/of baby’s en/of dat die [slachtoffer 3] baby’s heeft vermoord.
3
in de periode van 6 september 2021 tot en met 8 maart 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, tot enig strafbaar feit heeft opgeruid,
immers hebben verdachte en haar mededaders op een twitteraccount meerdere tweets en/of filmpjes (waar onder andere ook [slachtoffer 3] persoonlijk in beeld is) en foto’s van [slachtoffer 1] (als rechter) en foto’s van [slachtoffer 2] en foto’s van het huis van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] geplaatst en laten plaatsen met daarin (onder meer) de tekst en/of de woorden:
“Bedankt [verdachte] , wij hebben elkaar nu gevonden en nu komen er allerlei, verhaallijnen bij elkaar! Jullie mogen erover twitteren publiceer alles maar” en
“Aan al mijn volgers: willen jullie mij aub helpen om # HetVerhaalVanLisa & [slachtoffer 3] # [slachtoffer 3] vandaag weer trending topic te maken? Luister naar [verdachte] (moeder van Lisa ) die de onthullende verklaring voorleest (uit 2013) van de zus van Lisa ..” en
“Donderdag 7 oktober wil ik aan al mijn volgers vragen om mee te doen aan de actiedag tegen (ritueel) kindermisbruik. Maak op 7/10 # [slachtoffer 3] #kinderhandel # [naam 14] # [slachtoffer 1] trending topic. De afschuwelijke waarheid gaat geopenbaard worden. [medeverdachte 1] (klokkenluider)” en
“WOW, de geest is uit de fles. [verdachte] (de moeder van Lisa ) heeft [naam 5] @ [gebruikersnaam 2] benaderd voor een vervolg op ‘het Verhaal van Lisa !’ Lisa wil meewerken! # [slachtoffer 3] is 1 van de hoofdverdachten, samen met de vader van Lisa ! Massaal retweeten aub!
Moeder van lisa twittert: Hai [naam 5] (@ [gebruikersnaam 2] ). Dank voor de integere en spraakmakende Boos-reportage over #TVOH. Zullen we doorpakken met ‘Het Verhaal van Lisa ’en haar lotgenoten. Lisa , haar broer en zus willen graag meewerken. Vpro.nkl/argos/media/af….”.
4
in de periode van 7 oktober 2021 tot en met 21 oktober 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk, de eer en de goede naam van [slachtoffer 4] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften of afbeeldingen, verspreid, openlijk, tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, immers hebben verdachte en haar mededaders met voormeld doel op een twitteraccount en/of via YouTube een of meerdere video(‘s) geplaatst en/of laten plaatsen met daarin (onder meer) de context:
dat die voornoemde: [slachtoffer 4]
(een) babymisbruiker en/of kindermisbruiker en/of (een) kinderverkrachter en/of (een) babymoordenaar is en/of deel uit maakt/maken van een pedofielennetwerk en/of
hebben verdachte en haar mededaders met voormeld doel op een twitteraccount een of meerdere tweets geplaatst en/of laten plaatsen over die voornoemde [slachtoffer 4] met daarin (onder meer) de tekst en/of de woorden:
“Goedenavond Landsadvocaat @ [naam 4] , jou vieze collega/chef/vriend [slachtoffer 4] is een serie-kinderverkrachter. Wij nemen jou en je pleuris- maffiakantoor niet serieus” en
“ [slachtoffer 2] (zieke pedo-echtgenoot van [slachtoffer 1] ) drogeerde [verdachte] en haar 3 kinderen. Hij werd boos als [verdachte] had gekookt.. De kinderen moesten coke snuiven voordat ze werden verkracht door [slachtoffer 4] * [slachtoffer 3] # HetVerhaalVanLisa ” en
“ [naam 6] @ [gebruikersnaam 1] heeft alle onthullende info in zijn bezit maar kiest ervoor om "Het verhaal van Lisa " weg te laten! Raadsheer/parttime landsadvocaat [naam 4] 's collega [slachtoffer 4] ( [naam 14] ) heeft Lisa verkracht! # [slachtoffer 3] ” en
“In Lisa 's kluisverklaring staat dat [slachtoffer 4] (oud CEO [naam 14] ) + [slachtoffer 3] Lisa hebben verkracht. parttime landsadvocaat [naam 4] (collega-raadsheer van die vrouw wiens naam ik niet meer mag noemen) en maatje van [slachtoffer 4] verwacht nu dat ik zijn honorarium van 1018 euro betaal.” en
“Landsadvocaat [naam 13] wil de boeren onteigenen. Alle NL boeren moeten weten dat [naam 13] partner [slachtoffer 4] een kinderverkrachter is. Het geld van [naam 14] wordt oa in de handel in baby’s en kinderen gestopt. # [naam 14] ”.
5
op 7 oktober 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, door enige feitelijkheid gericht tegen die ander, te weten [benadeelde 2] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te dulden, immers hebben zij, verdachte en haar mededaders, via YouTube een video geplaatst en/of laten plaatsen met daarin (onder meer) de context dat die voornoemde [benadeelde 2] een van de kinderen is die misbruikt is (zie p. 570 proces-verbaal van bevindingen DH6R021039-6 Video Rechtbank Rotterdam 7 oktober 2021).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Feit 1 meer subsidiair, 2 subsidiair en 4
Beroep op exceptie artikel 261, lid 3 Sr
Voor deze bewezenverklaarde feiten is door de verdediging primair bepleit dat verdachte een beroep toekomt op de exceptie van het derde lid van artikel 261 Sr. Dat derde lid luidt: “Noch smaad, noch smaadschrift bestaat voor zover de dader heeft gehandeld tot noodzakelijke verdediging, of te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het te last gelegde waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eiste.”
Volgens de verdediging heeft verdachte te goeder trouw aan kunnen nemen dat het te last gelegde waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eiste. Verdachte is tot in het diepst van haar ziel ervan overtuigd geraakt dat waar is wat haar dochter Lisa tegen verdachte heeft gezegd over het gruwelijke seksueel misbruik dat zij heeft meegemaakt. Bovendien heeft verdachte kosten noch moeite gespaard om de beweringen van Lisa te laten onderzoeken. Dat heeft er toe geleid dat de verhalen die Lisa tegen verdachte heeft verteld op belangrijke punten worden ondersteund en bevestigd. Bovendien is verdachte bij politie en justitie tegen een muur aan gelopen. Het grootschalige politieonderzoek dat naar aanleiding van haar aangiftes had moeten plaatsvinden is er nog altijd niet gekomen, alle nieuwe stukken van overtuiging ten spijt. Sinds 2013 heeft verdachte verschillende aangiftes gedaan, waarbij op meerdere momenten overtuigende onderzoeksbevindingen zijn meegestuurd. Er is daarbij voor verschillende invalshoeken gekozen, maar men wilde er gewoon niet aan. Alle mogelijke artikel 12 Wetboek van strafvordering procedures hebben tot niets geleid. Als je als moeder keer op keer geen gehoor krijgt bij de instanties die jou en je dochter zouden moeten beschermen, dan komt er een moment dat het toegestaan wordt om met je verhaal naar buiten te treden.
Beoordeling
Voor de rechtbank is duidelijk dat de door verdachte (mede)gepleegde strafbare feiten voortkomen uit haar onvrede over de uitkomsten van het opsporingsonderzoek naar aanleiding van haar aangiftes en hoe het Openbaar Ministerie en het gerechtshof daarmee om zijn gegaan. De rechtbank stelt echter allereerst vast dat al die aangiftes alleen zijn gericht tegen [slachtoffer 2] , haar ex-man. Ook de laatste aangifte van 22 februari 2017 die nota bene de verdediging namens aangeefster heeft gedaan. Dus niet tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Gesteld noch gebleken is dat [slachtoffer 1] überhaupt voor komt in het verhaal van Lisa dat eindigt in het voorjaar van 2012 of in soortgelijke verhalen die er zouden zijn van anderen.
Voor de rechtbank is ook duidelijk dat verdachte overtuigd is van de waarheid van het hele, buitensporige verhaal van Lisa . Of ze dat te goeder trouw is, hoeft verder niet beoordeeld te worden. Naar het oordeel van de rechtbank komt verdachte namelijk al geen beroep op de exceptie toe, omdat het algemeen belang de door verdachte en haar medeplegers gebruikte telastlegging niet eiste. Dat algemeen belang wordt in de rechtspraak vertaald in “het publieke debat”.
Het doel van verdachte was dat een nieuw objectief en onafhankelijk onderzoek zou worden gedaan naar het verhaal van Lisa . Het aan de kaak stellen van het eerdere opsporings-onderzoek, de uitkomsten daarvan en wie daarvoor verantwoordelijk is, zou zeker een bijdrage kunnen leveren aan het publieke debat. Voor het publiek debat is het echter niet nodig publiekelijk haar ex-man en anderen met naam en toenaam te noemen als plegers van seksueel misbruik. Bovendien dan nog eens misbruik binnen een pedofielennetwerk, waarin kinderen en baby’s niet alleen op brute wijze worden misbruikt, maar ook worden vermoord.
Met de uitingen in de berichten en video’s hebben verdachte en haar medeplegers feitelijk voor eigen rechter gespeeld en meteen vonnissen geveld. Daardoor zijn de betreffende personen publiekelijk aan de schandpaal genageld, zonder enige vorm van proces of hoor en wederhoor. Voor een publiek debat over de gang van zaken in het onderzoek naar het verhaal van Lisa was dat overbodig en disproportioneel. Dat geldt temeer nu verdachte alleen tegen [slachtoffer 2] aangiftes had gedaan. Tegen de andere genoemde personen heeft verdachte nooit de in een democratische rechtstaat geëigende strafrechtelijke weg bewandeld om onderzoek te laten verrichten.
Voor zover het doel was om (de aanpak van) georganiseerd misbruik van kinderen in het algemeen via het publieke debat onder de aandacht te brengen, was het concreet noemen van mensen als daders van dergelijk misbruik ook overbodig en disproportioneel. Mede naar aanleiding van het verhaal van Lisa hebben kamerleden in een motie gevraagd om een onafhankelijk onderzoek naar de aard en omvang van georganiseerd sadistisch misbruik van kinderen. Daarvoor was per 1 april 2021 de commissie Hendriks ingesteld door de toenmalige minister van Veiligheid en Justitie. Een commissie waar ook verdachte haar verhaal heeft kunnen doen. Op 21 december 2022 heeft de commissie zijn rapport gepubliceerd. Daarin zijn ook aanbevelingen opgenomen voor aangifte en opsporing van georganiseerd sadistisch misbruik.
Alle uitingsdelicten
Beroep op artikel 10 EVRM
De verdediging heeft subsidiair voor alle uitingsdelicten bepleit dat verdachte een beroep kan doen op de vrijheid van meningsuiting van artikel 10 EVRM. Het maatschappelijk belang van de boodschap die verdachte heeft verkondigd in het licht van het vrije debat zou de doorslag moeten geven bij de afweging van belangen die bij een beroep op artikel 10 EVRM een rol spelen.
Beoordeling
De rechtbank gaat ervan uit dat voor de verdediging alle bewezenverklaarde feiten als uitingsdelicten moeten worden aangemerkt, omdat de feitelijke essentie van wat is bewezenverklaard steeds een of meer uitlatingen zijn. Op grond van artikel 94 van de Grondwet vinden geldende wettelijke voorschriften geen toepassing, indien die toepassing niet verenigbaar is met een verdragsbepaling als artikel 10 EVRM. Op grond van artikel 10, tweede lid, EVRM moet een beperking op de uitingsvrijheid:
a. a) bij wet zijn voorzien en
b) een geoorloofd doel dienen en
c) noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.
De rechtbank is van oordeel dat voor zover de bewezenverklaarde feiten inderdaad een beperking van de uitingsvrijheid inhouden, die beperkingen bij wet zijn voorzien en een geoorloofd doel dienen. Dat is door de verdediging ook niet ter discussie gesteld. De vraag die de rechtbank nog moet beantwoorden is of deze beperkingen in deze zaak noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.
Voor beperkingen die zien op bijdragen aan de maatschappelijke discussie ligt de lat hoog. De vrijheid van meningsuiting ziet namelijk niet alleen op informatie of ideeën die gunstig worden ontvangen of als onschuldig of onbeduidend worden gezien, maar ook op uitlatingen die kwetsen, choqueren of verontrusten. De reden voor een dergelijke beperking moet dan ook het nodige gewicht hebben voordat die beperking is gerechtvaardigd. Voor het antwoord op de vraag of een uitlating die in het kader van het publieke debat is gedaan als smaad dan wel smaadschrift strafbaar is in verband met het in artikel 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting, heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 2 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1059) een toetsingskader geformuleerd. De rechtbank zal dit toetsingskader ook hanteren voor de strafbaarheid van de bewezenverklaarde opruiing en dwang. De rechter dient volgens het arrest te toetsen:
1. of de uitlating naar haar bewoordingen smadelijk is; en vervolgens
2. of de uitlating in de context waarin zij is gedaan, een bijdrage kan leveren aan het publieke debat of een uiting is van artistieke expressie; en ten slotte
3. of de uitlating als bijdrage aan het publieke debat of als uiting van artistieke expressie niet onnodig grievend is.
Met een verwijzing naar de beoordeling van het beroep op de exceptie van artikel 261, lid 3 Sr, is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde uitlatingen smadelijk zijn. Ook het publiekelijk benoemen van [benadeelde 2] als slachtoffer van georganiseerd seksueel misbruik is naar het oordeel van de rechtbank een vergaande inbreuk op haar goede naam. Naar het oordeel van de rechtbank was het met naam noemen van personen als plegers van georganiseerd kindermisbruik en het ongevraagd met naam noemen van een persoon als slachtoffer niet nodig voor het publieke debat. Bij de beoordeling van het beroep op de exceptie van artikel 261, lid 3 Sr heeft de rechtbank al uitgelegd waarom. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de uitlatingen onnodig grievend zijn. Daarom is de rechtbank van oordeel dat ook het beroep op artikel 10 EVRM niet slaagt.
ConclusieEr zijn ook verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis. Daarnaast heeft zij een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest gevorderd. Als bijzondere voorwaarden moeten daaraan worden verbonden een contactverbod met aangevers en het zich onthouden van het doen van uitlatingen over die aangevers op het internet. Tot slot wordt gedurende de proeftijd ook een contactverbod met aangevers via de maatregel van artikel 38v Sr gevorderd, waarbij voor elke overtreding daarvan twee weken hechtenis kan worden opgelegd met een maximum van zes maanden. De eis is gebaseerd op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en vergelijkbare uitspraken. Daarbij is enerzijds rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten en de gevolgen die de slachtoffers tot de dag van vandaag hiervan ondervinden. Anderzijds is rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte door alles wat er is gebeurd al zwaar genoeg is gestraft en een zwaar leven leidt, waarin het tegengaan van seksueel misbruik en het zich bekommeren om slachtoffers daarvan een rode draad vormt. Verzocht wordt daarom om bij een eventuele strafoplegging te volstaan met toepassing van artikel 9a Sr of een symbolische straf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan smaad en smaadschrift, opruiing en dwang tegen verschillende personen. Deze feiten zijn gepleegd via veelvuldig op sociale media gedeelde berichten en video’s. In deze berichten en video’s wordt [slachtoffer 2] door verdachte en haar mededaders als dader aangemerkt van misbruik van zijn eigen kinderen. Dat misbruik zou binnen een Haags pedofielennetwerk hebben plaatsgevonden waaraan [slachtoffer 2] zou hebben deelgenomen. Dat vermeende netwerk was gericht op georganiseerd misbruik van kinderen waarbij de baby’s van de zwanger geworden kinderen als gevolg van dit misbruik eveneens werden misbruikt en vervolgens vermoord. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zijn in deze berichten en video’s eveneens bestempeld als deelnemers aan dit netwerk. Dit alles gegrond op de verklaring van Lisa .
De berichten en video’s zijn voortgekomen uit de onvrede van verdachte over de uitkomsten van het opsporingsonderzoek en de klachtenprocedures naar aanleiding van haar aangiftes tegen haar ex-man. Verdachte had zich bij deze uitkomsten neer moeten leggen, maar heeft dat niet gedaan. Sterker nog, zij heeft er vervolgens voor gekozen om voor eigen rechter te spelen door in voornoemde berichten en video’s haar eigen persoonlijke vonnissen over niet alleen [slachtoffer 2] , maar ook over [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te vellen. Daarbij weegt de rechtbank voor [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] extra zwaar mee dat verdachte er niet voor heeft gekozen om de haar nog wel ter beschikking staande middelen te gebruiken, zoals het doen van aangifte tegen hen, maar direct is overgegaan tot het zonder enige nuance openbaar maken van haar eigen oordelen.
Voor [slachtoffer 1] , de huidige partner van de ex-man van verdachte, ligt het anders. Zij komt helemaal niet in de verklaring van Lisa voor en wordt er door verdachte en haar mededaders toch bijgesleept en voor hun trein gegooid. Zij zijn daarbij heel ver over de grens gegaan door zich niet alleen op [slachtoffer 1] persoonlijk te richten, maar ook haar integriteit in haar werkzaamheden als rechter daarbij te betrekken en haar daarin te diskwalificeren. Dit enkel en alleen omdat zij met [slachtoffer 2] samenwoont en omdat haar mededaders nog een appeltje met haar hadden te schillen.
Ook de dwang tegen [benadeelde 2] zie de rechtbank als een ernstig feit. Verdachte is zeer beschermend naar haar jongste dochter door in de publiciteit nooit haar echte naam te noemen, maar steeds de naam “ Lisa ” te gebruiken. Verdachte deinst er echter niet voor terug om [benadeelde 2] wel bij haar echte voornaam te (laten) noemen als slachtoffer van het vermeende pedofielennetwerk, waarbij ook nog eens haar vader met voor- en achternaam als een van de leden van dat netwerk wordt benoemd.
Al deze personen zijn door verdachte en haar medeverdachten publiekelijk veroordeeld en aan de schandpaal genageld, waarbij hen geen mogelijkheid is gegund om zich daartegen te verweren. De door verdachte en haar mededaders gedane uitlatingen zijn zeer grievend. De beschuldigingen van verdachte en haar mededaders aan het adres van de slachtoffers zijn dusdanig ernstig dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van de buitencategorie van smaad en smaadschrift. Uit de verklaring van [slachtoffer 3] blijkt dat het handelen van verdachte en zijn medeplegers het doen van doodsbedreigingen door anderen aan zijn adres heeft aangewakkerd. Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] blijkt dat het handelen een grote impact op hun persoonlijke leven heeft gehad en zij er bang voor zijn dat anderen het voorbeeld van verdachte en haar mededaders zullen volgen.
Tot slot weegt zwaar dat de uitlatingen via het internet zijn gedaan. Daarvan is bekend dat iets wat eenmaal is geplaatst, voor altijd op het internet zal blijven circuleren. Dit geldt temeer nu door verdachte en haar mededaders is opgeruid om hun smadelijke berichten verder te verspreiden door de video’s en berichten te delen en retweeten. Het voor de rest van hun leven geconfronteerd kunnen worden met de gedane uitlatingen, is dan ook zeer ingrijpend voor de slachtoffers.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Voor haar aanhouding op 8 maart 2022 is verdachte niet eerder noemenswaardig met politie en justitie in aanraking gekomen. In het voordeel van verdachte stelt de rechtbank vast dat zij zich na de schorsing van haar voorlopige hechtenis op 11 maart 2022 nog steeds bezig houdt met een strijd tegen (georganiseerd) kindermisbruik, maar dat nu doet op een constructieve manier zonder het plegen van strafbare feiten. Verdachte heeft op zitting ook inzicht in de strafwaardigheid van haar handelen getoond door te zeggen dat dit niet de juiste manier is geweest en dat het niet goed is wat zij heeft gedaan. Verdachte heeft inmiddels zelf mogen ervaren hoeveel impact dit soort feiten kunnen hebben. Als gevolg van bedreigingen is zij namelijk verhuisd en heeft zij de rechtbank verzocht haar nieuwe adres niet bekend te maken.
Wat er ook zij van het waarheidsgehalte van het “Verhaal van Lisa ”, de rechtbank twijfelt er niet aan dat de kinderen van verdachte met psychische problemen kampen en dat dit voor verdachte ook verre van makkelijk is. De rechtbank ziet in dit feit echter geen reden tot strafvermindering. Datzelfde geldt voor de wijze van binnentreden van de woning van verdachte door de politie, nu uit het dossier volgt dat zij zelf weigerde om de deur te openen.
De straf
Alles afwegende, vindt de rechtbank met de officier van justitie een combinatie van een stevige onvoorwaardelijke taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Omdat de rechtbank tot een beperktere bewezenverklaring komt dan die waarvan het Openbaar Ministerie bij haar eis uit is gegaan, zal zij een lagere straf opleggen dan is geëist. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf van 180 uur te vervangen door 90 dagen hechtenis moet worden opgelegd. Gelet op de aard en ernst van de feiten en de impact daarvan op de slachtoffers, acht de rechtbank tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar op zijn plaats, zodat verdachte er in de toekomst van wordt weerhouden zich opnieuw aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank zal daaraan de bijzondere voorwaarden koppelen van een contactverbod met aangevers, alsook een verbod op het doen van uitlatingen zoals hierna in het dictum opgenomen. Gelet op het ter terechtzitting getoonde inzicht in haar gedragingen, ziet de rechtbank geen aanleiding om het contactverbod met aangevers ook via een maatregel op grond van artikel 38v Sr op te leggen.

7.De benadeelde partijen

Feit 4
[benadeelde 1]
heeft zich naar aanleiding van zijn aangifte middels een schadevergoedings-formulier als benadeelde partij in de zaak van verdachte gevoegd. Eerder heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verdachte voor feit 4 voor zover het ziet op de aangifte van [benadeelde 1] . De rechtbank zal [benadeelde 1] daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Feit 5
[benadeelde 2]
heeft zich middels een schadevergoedingsformulier als benadeelde partij in de zaak van verdachte gevoegd. Zij vordert voor feit 5 een schadevergoeding van € 250,- voor immateriële schade. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Ter onderbouwing van haar immateriële schade heeft [benadeelde 2] in haar vordering de voor haar nadelige (psychische) gevolgen van de smaad omschreven. De rechtbank concludeert daaruit dat de in artikel 6:106, aanhef onder b, van het Burgerlijk Wetboek, bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ de grondslag voor haar vordering vormt. Degene die zich daarbij op geestelijk letsel beroept, moet in beginsel gegevens aanvoeren waaruit dat letsel naar objectieve maatstaven blijkt, zoals een verklaring van een behandelend psycholoog. Zulke gegevens zijn niet overgelegd. Daardoor is niet uitgesloten dat de aard en ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan door de benadeelde meebrengen dat sprake is van die aantasting in haar persoon ‘op andere wijze’. In zo een geval zal degene die zich daarop beroept de aantasting in haar persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders als de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is bij dwang in zijn algemeenheid psychische schade niet een gegeven. Dat is echter wel zo bij de concrete smaad tegen [benadeelde 2] .
[benadeelde 2] is in een op internet geplaatst filmpje slachtoffer genoemd van een pedofiel netwerk waarbij ook haar vader bij naam is genoemd als lid van dat netwerk. Het is een feit van algemene bekendheid dat iets wat op het internet wordt geplaatst, door anderen wordt bekeken, gedeeld, gedownload en opnieuw geplaatst waardoor het altijd op het internet zal blijven circuleren. De rechtbank acht het reëel dat benadeelde de rest van haar leven geconfronteerd kan worden met de beweringen die in het filmpje zijn gedaan. Dat is een ingrijpend gegeven. Daarbij blijkt uit het dossier en haar op zitting voorgelezen slachtofferverklaring, dat zij eerder daadwerkelijk slachtoffer is geweest van een verkrachting door een onbekende. Daardoor liggen de voor haar overduidelijk onware beweringen in het filmpje extra gevoelig.
De rechtbank is daarom van oordeel dat er bij benadeelde sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de aangevoerde immateriële schade in causaal verband staat met het bewezenverklaarde handelen van verdachte en voor vergoeding in aanmerking komt. De gevorderde vergoeding van € 250,00 acht de rechtbank billijk. Zij wijst de vordering daarom toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 7 oktober 2021 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte aan de benadeelde partij niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 131, 261, 284 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor het onder 4 tenlastegelegde feit, voor zover het [benadeelde 1] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] betreft;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair, 1 subsidiair en het onder 2 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 meer subsidiair:Medeplegen van smaad en smaadschrift, meermalen gepleegd;
feit 2 subsidiair:Medeplegen van smaad en smaadschrift, meermalen gepleegd;
feit 3: Medeplegen van het in het openbaar, mondeling/bij geschrift/bij afbeelding opruien tot enig strafbaar feit, meermalen gepleegd;
feit 4: Medeplegen van smaad en smaadschrift, meermalen gepleegd;
feit 5: Medeplegen van een ander door enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te dulden;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
negentig dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1967;
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 1961;
- [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag 4] 1947;
- [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedag 5] 1957;
- [benadeelde 2] , geboren op [geboortedag 6] 2001;
zo lang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het in het openbaar, waaronder op het internet en/of via social media, doen van uitlatingen over “het verhaal van Lisa ”, in die zin dat zij geen namen van personen zal noemen die direct of indirect een rol spelen binnen dat verhaal. Een uitzondering vormt haar eigen dochter. De politie ziet toe op handhaving van deze voorwaarden.
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[benadeelde 1]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 250,- wegens immateriële schadevergoeding en vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 7 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] (feit 5), € 250,- te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 7 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling vijf dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 december 2023.