Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt hierna of de minister in redelijkheid de definitieve tegemoetkoming op grond van de Now-2 heeft vastgesteld op nihil en het voorschot heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiseres stelt zwaar te zijn getroffen door de coronamaatregelen. Zij had in die periode een gebrek aan opdrachten. Dat is de reden dat de loonsom lager is uitgevallen. Overheidsbesluiten dienen gelet op de jurisprudentie geschikt, noodzakelijk en evenwichtig te zijn. Dit geldt ook bij intrekking en terugvordering van subsidie. In het bestreden besluit is geen maatwerk geboden. De hoogte van de terugvordering is onevenredig. De verlaging van de loonsom is ten onrechte volledig doorbelast aan eiseres zonder rekening te houden met het omzetverlies. Eiseres moet meer terugbetalen aan subsidie (namelijk € 118.932,-) dan zij heeft bespaard aan loonkosten door werknemers met een 0-uren contract niet op te roepen (namelijk € 111.511,-). Eiseres verkeert in financiële moeilijkheden en is niet in staat om de teruggevorderde subsidie te betalen.
6. De minister stelt zich op het standpunt dat de definitieve tegemoetkoming moet worden verlaagd omdat de loonsom in de periode juni tot en met september 2020 lager was dan viermaal de loonsom in maart 2020. Het is niet mogelijk om van de dwingende bepaling van artikel 8, vijfde lid, van de Now-2 af te wijken.
Vaststelling definitieve tegemoetkoming
7. Het gaat in deze zaak om de vaststelling van Now-subsidie. Uit artikel 18, zesde lid, van de Now-2 volgt dat de minister de subsidie vaststelt aan de hand van de berekeningswijze bedoeld in artikel 8 van de Now-2.
8. Dat de definitieve tegemoetkoming voor eiseres lager uitvalt dan het voorschot wordt in de eerste plaats veroorzaakt door het feit dat eiseres feitelijk een lager omzetverlies had in de subsidieperiode (23%) dan zij bij het voorschot had ingeschat (31%). Deze lagere vaststelling volgt uit het eerste lid van artikel 8. Eiseres heeft hiertegen geen gronden aangevoerd.
9. In de tweede plaats komt de lagere vaststelling door het feit dat sprake is van een lagere loonsom in de subsidieperiode dan vier keer de loonsom van maart 2020.
10. De rechtbank stelt vast dat de definitieve berekening van de hoogte van de tegemoetkoming is geregeld in artikel 8 van de Now-2. Op grond van artikel 8, vijfde lid, van de Now-2 wordt, indien de loonsom over de subsidieperiode lager is in vergelijking met de loonsom over de referentiemaand maart 2020, de definitieve subsidie verlaagd met het gehele verschil in de loonsom. Artikel 8 van de Now-2 dwingend is geformuleerd en biedt geen ruimte om af te wijken van daarin voorgeschreven rekenmethoden.
De minister heeft de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten in overeenstemming met artikel 8 van de Now-2 vastgesteld.
De wettelijke grondslag voor de lagere vaststelling
11. Omdat het hier om een subsidievaststelling gaat, is ook titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Onderdeel van titel 4.2 van de Awb is artikel 4:46.
Op grond van artikel 4:46, eerste lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vastgesteld, tenzij er sprake is van één van de in het tweede lid (limitatief) genoemde situaties. In die gevallen kan de subsidie lager worden vastgesteld.
De rechtbank stelt vast dat de minister noch in het primaire besluit noch in het bestreden besluit de wettelijk grondslag voor de lagere vaststelling heeft vermeld. In zoverre kleeft er dus een motiveringsgebrek aan de besluitvorming. De rechtbank komt hier later op terug.
12. In het verweerschrift heeft de minister aangegeven dat de grondslag voor de lagere subsidievaststelling is gelegen in artikel 4:46, tweede lid, onder d, van de Awb. Deze bepaling biedt de mogelijkheid de subsidie lager vast te stellen indien de subsidieverlening onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.
13. De rechtbank is van oordeel dat de minister artikel 4:46, tweede lid, onder d, van de Awb als grondslag kon hanteren voor het lager vaststellen van de subsidie. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat bij het aanvragen van de subsidie en de vaststelling van (het voorschot op) de subsidieverlening uitgegaan wordt van diverse onzekere factoren. Zo moet een schatting van het omzetverlies gemaakt worden en wordt ervan uitgegaan dat de loonsom in de subsidieperiode nagenoeg gelijk zal blijven aan de loonsom in de referentieperiode (in dit geval maart 2020). Gelet op de snelheid waarmee de regeling is gemaakt en het belang bij een spoedige uitbetaling van de tegemoetkoming kon dat ook niet anders. Dit betekent wel dat de aanvrager zich moet realiseren dat het uiteindelijke subsidiebedrag lager kan worden vastgesteld als de loonsom lager wordt en/of het geschatte omzetverlies lager uitvalt. De rechtbank betrekt daarbij dat de minister in het besluit tot subsidieverlening van 2 september 2020 heeft gewezen op de mogelijke gevolgen van een lagere loonsom, te weten een eventuele terugvordering van de verleende tegemoetkoming. De minister is bevoegd om de subsidie op deze grondslag lager vast te stellen.
Gebruikmaken van de bevoegdheid
14. Het voorgaande betekent niet dat de minister de subsidie altijd lager moet vaststellen als de loonsom in de subsidieperiode lager is en het omzetverlies lager uitvalt. Het gaat hier immers om een discretionaire bevoegdheid. Bij de toepassing van artikel 4:46, tweede lid, onder d, van de Awb moet de minister een afweging maken tussen het belang van een juiste vaststelling van de Now-subsidie enerzijds en de gevolgen van een lagere vaststelling voor betrokkene anderzijds.
15. Op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel mogen de nadelige gevolgen van de lagere vaststelling en de terugvordering van de als gevolg daarvan ten onrechte ontvangen bedragen, niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Zoals de CRvB in de uitspraak van 11 oktober 2022, in navolging van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022, heeft overwogen, is de ratio van het evenredigheidsbeginsel niet het tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodig nadelige gevolgen. Het gaat hierbij verder om een directe toetsing van een (bestreden) besluit aan het evenredigheidsbeginsel. Bij deze toetsing kunnen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van het (bestreden) besluit een rol spelen.
16. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de minister een belangenafweging heeft verricht. Aan het bestreden besluit kleeft dus nog een motiveringsgebrek.
17. Ten aanzien van de vraag of de belangen van eiseres zwaarder moeten wegen dan het belang van de minister overweegt de rechtbank dat de minister bij de totstandkoming van een subsidieregeling zoals de Now veel beslissingsruimte heeft. Dit betekent dat de onderhavige toetsing minder intensief is.
18. Het doel van de Now-regeling is behoud van werkgelegenheid. De Now komt om werkgevers tegemoet in de betaling van de loonkosten, indien sprake is van een acute terugval in de omzet (met ten minste 20% gedurende een periode van drie maanden), vanwege een vermindering in bedrijvigheid door buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend, zodat zij werknemers in dienst kunnen houden voor de uren die zij werkten voordat sprake was van deze terugval. Dit staat om artikel 3 van de Now-2. De subsidie wordt afgestemd op de feitelijk in de subsidieperiode gedaalde omzet en gemaakte loonkosten. In zoverre is het besluit geschikt en noodzakelijk.
19. Daar staat tegenover dat het bestreden besluit voor eiseres financieel nadelige gevolgen heeft omdat zij minder subsidie krijgt en een deel van het ontvangen voorschot moet terugbetalen. Er is echter geen aanleiding om in dit geval dit financiële nadeel als onevenwichtig te beoordelen.
20. Eiseres heeft met de verreweg de meeste van haar werknemers een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht in de vorm van een nul-urencontract gesloten. Uit de door het UWV geanalyseerde gegevens uit de polis administratie blijkt dat eiseres haar werknemers betaald naar het aantal gewerkte uren. Het personeel is dus niet doorbetaald.Eiseres stelt dat in de coronatijd, terwijl er minder begrafenissen waren waar personeel voor nodig was, haar kosten per begrafenis wel zijn toegenomen, omdat er meer werknemers per begrafenis ingepland moesten worden voor het geval werknemers met lichte corona-gerelateerde klachten vanwege de coronamaatregelen niet mochten werken. Bovendien moesten de werknemers door bezettingsproblemen vaak verder reizen om bij begrafenissen elders in het land als drager op te treden. Dit heeft de nodige extra kosten voor eiseres met zich gebracht.
21. De rechtbank is met de minister van oordeel dat de Now-regeling uitdrukkelijk niet was bedoeld voor de situatie waarbij de werkgever werkt met werknemers met een nul-urencontract. Eiseres hoefde haar werknemers immers niet op te roepen en zij heeft haar werknemers in de subsidieperiode enkel uitbetaald indien zij feitelijk hebben gewerkt. De Now is ook niet bedoeld om subsidie te verlenen voor andere kosten waarmee werkgevers werden geconfronteerd ten gevolge van de coronamaatregelen.
22. De rechtbank wijst erop dat eiseres in de periode juni tot en met september 2020 een loonsom heeft gehad van € 382.440,-. Zij heeft uiteindelijk geen tegemoetkoming op grond van de Now-2 ontvangen. De loonkosten over deze periode heeft zij uiteindelijk zelf betaald. Dit is 65% van viermaal de loonsom van maart 2020. Verder wijst de rechtbank erop dat de omzetdaling in deze periode 23% bedroeg. Dat betekent dat er nog steeds sprake is geweest van 77% behaalde omzet. Met de behaalde omzet moet eiseres naar het oordeel van de rechtbank in beginsel in staat worden geacht de loonkosten over de subsidieperiode te voldoen. Van onevenredig nadelige gevolgen voor eiseres is dus geen sprake.
23. De lagere definitieve vaststelling van de tegemoetkoming is in dit geval een geschikt middel, en is ook noodzakelijk om de tegemoetkoming af te stemmen op de feitelijke situatie. Het nadeel voor eiseres dat zij een deel van het ontvangen voorschot moet terugbetalen, maakt in dit geval het bestreden besluit niet onevenwichtig. Zij had immers kunnen voorzien dat de tegemoetkoming lager zou uitvallen indien zij minder loonkosten maakte door minder medewerkers op te roepen als drager.
24. Volgens eiseres is sprake van het fair balance vereiste als neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van de CRvB van 24 november 2022. In die uitspraak heeft de CRvB geoordeeld dat het feit dat een verstrekte uitkering of toeslag als voorschot is gekwalificeerd nog niet op voorhand betekent dat geen sprake kan zijn van een beschermd eigendomsrecht in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol. Vraag is of de ontvanger een legitieme verwachting had dat de aanspraak op een uitkering of toeslag even hoog zou zijn als het aan haar verstrekte voorschot.
25. Hoewel het in de onderhavige zaak niet gaat om een uitkering of toeslag, maar om een subsidieverlening, ziet de rechtbank wel aanleiding aan te sluiten bij de uitspraak van de CRvB, aangezien het systeem van de Now ook voorziet in een voorschot en definitieve vaststelling. De vraag die dan beantwoord moet worden is of eiseres als ontvanger van de Now-subsidie de legitieme verwachting had dat de definitieve vaststelling van de subsidie even hoog zou zijn als het aan haar verstrekte voorschot.
26. Nu de loonsom lager is geworden doordat eiseres minder personeel heeft ingezet, heeft zij conform de regels van de Now-2 minder definitieve tegemoetkoming ontvangen. Er is geen sprake van een legitieme verwachting dat de definitieve vaststelling van de subsidie evenhoog zou zijn als het verstrekte voorschot. Door de lagere vaststelling is onder deze omstandigheden geen sprake van inmenging in een beschermd eigendomsrecht in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol. Het bedrag aan Now-subsidie dat eiseres teveel heeft gekregen en nu wordt teruggevorderd, kan dan ook niet worden aangemerkt als haar eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Terugvordering van het te veel betaalde voorschot
27. Op grond van artikel 19 van de Now-2 kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt. De minister is dus bevoegd om te veel betaalde voorschotten terug te vorderen, maar is daartoe niet verplicht. De minister zal een afweging moeten maken en uit moeten leggen waarom tot terugvordering wordt overgegaan.
28. De minister heeft het te veel betaalde voorschot van in totaal € 182.448,- geheel van eiseres teruggevorderd. In het bestreden besluit is echter geen belangenafweging gemaakt ten aanzien van de vraag of tot terugvordering moet worden overgegaan. Aan het bestreden besluit kleeft dus ook op dit punt een motiveringsgebrek.
29. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat er wel een belangenafweging is gemaakt. Hij heeft het algemene doel van de Now-2 afgewogen tegen het individuele belang van eiseres bij het mogen behouden van het betaalde voorschot. Er wordt daarbij ook gekeken naar de financiële situatie van de onderneming. Er is in dit geval ook een betalingsregeling afgesproken met eiseres.
30. De rechtbank is van oordeel dat de minister in dit geval tot de afweging mocht komen dat het te veel betaalde voorschot geheel moet worden terugbetaald. De rechtbank overweegt dat het doel van de terugvordering is gelegen in een goede besteding van gemeenschapsgeld. Omdat de subsidie op grond van de Now-2 moet toekomen aan de personen die het nodig en er recht op hebben en de minister het voor deze tijdelijke noodmaatregel beschikbare budget maar één keer kan besteden, moet er zorgvuldig worden omgegaan met de besteding hiervan. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een gerechtvaardigd doel.
Hoewel eiseres heeft betoogd dat zij door deze terugvordering en de terugvordering in verband met de Now-1 in grote financiële problemen zal geraken, heeft zij dit niet nader met stukken onderbouwd. Bovendien heeft eiseres met de minister een betalingsregeling getroffen van in totaal 60 maandelijkse termijnen van € 3.040,80. De terugbetalingsverplichting is niet onredelijk te achten.
Gevolgen motiveringsgebreken
31. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft geconstateerd, kleven er meerdere motiveringsgebreken aan het bestreden besluit: in het bestreden besluit is geen wettelijke grondslag vermeld en ook de belangenafwegingen voor wat betreft de lagere vaststelling en de terugvordering zijn niet in het bestreden besluit opgenomen. De rechtbank is echter tot de conclusie gekomen dat het bestreden besluit op de inhoud niet hoeft te worden vernietigd. Eiseres is door de motiveringsgebreken niet benadeeld. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de motiveringsgebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.