Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt hierna of de minister in redelijkheid de definitieve tegemoetkoming voor de Now-1 heeft vastgesteld op € 117.783,- en het te veel betaalde voorschot heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de loonsom over januari 2020 het loon van drie medewerkers bevat die uit dienst zijn getreden per 1 februari 2020 respectievelijk
1 maart 2020. Het vertrek heeft geleid tot een lagere loonsom over de periode maart tot en met mei 2020. De uitdiensttreding van de medewerkers ligt buiten de invloedsfeer van eiseres en was op eigen initiatief van de medewerkers. De loonsom over januari 2020 is daarom niet representatief. In het aanvraagtraject van de Now-1 was het niet mogelijk een geschoonde loonsom over de periode januari 2020 in te voeren.
Verder stelt eiseres dat de minister ten onrechte geen uitvoering heeft gegeven aan de door hem gedane toezeggingen in de brief van 23 februari 2021. In de uitvoeringspraktijk kan volgens de minister maatwerk worden toegepast. De minister is hier in het bestreden besluit niet op ingegaan.
Eiseres heeft de subsidie zelf opnieuw berekend, waarbij wel wordt gerekend met een geschoonde loonsom voor januari 2020. De subsidie zou volgens haar berekening in dat geval € 20.696,- hoger zijn. Eiseres verzoekt de definitieve Now-1 subsidie vast te stellen op € 138.476,- en de terugvordering dienovereenkomstig aan te passen.
6. De minister stelt zich op het standpunt dat de definitieve tegemoetkoming moet worden verlaagd omdat de loonsom over de periode 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 lager was dan driemaal de loonsom in januari 2020. Het is niet mogelijk om van de dwingende bepaling van artikel 7, tweede lid, van de Now-1 af te wijken. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de redenen waarom de loonsom in januari 2020 lager was.
In artikel 13 van de Now-1 is bepaald dat de werkgever verplicht is de loonsom zo veel mogelijk gelijk te houden. Eiseres is hierop ook gewezen bij de verlening van het voorschot.
Vaststelling definitieve tegemoetkoming
7. Het gaat in deze zaak om de vaststelling van Now-subsidie. Uit artikel 14, vijfde lid, van de Now-1 volgt dat de minister de subsidie vaststelt aan de hand van de berekeningswijze bedoeld in artikel 7 van de Now-1.
8. Dat de definitieve tegemoetkoming voor eiseres lager uitvalt dan het voorschot wordt in de eerste plaats veroorzaakt door het feit dat eiseres feitelijk een lager omzetverlies had in de subsidieperiode (32%) dan zij bij het voorschot had ingeschat (39%). Deze lagere vaststelling volgt uit het eerste lid van artikel 7 van de Now-1. Eiseres heeft hiertegen geen gronden aangevoerd.
9. In de tweede plaats komt de lagere vaststelling door het feit dat sprake is van een lagere loonsom in de subsidieperiode ten opzichte van drie keer de loonsom van januari 2020.
De rechtbank stelt vast dat de definitieve berekening van de hoogte van de tegemoetkoming is geregeld in artikel 7 van de Now-1. Op grond van het tweede lid van dat artikel wordt, indien de loonsom over de subsidieperiode lager is in vergelijking met de loonsom over de referentiemaand januari 2020, de definitieve subsidie verlaagd met het gehele verschil in de loonsom. De rechtbank constateert dat dit betekent dat bij de definitieve subsidievaststelling de volledige loonsom van de vertrokken werknemers in mindering wordt gebracht zonder dat rekening wordt gehouden met het omzetverlies. Omdat in het verleende voorschotbedrag de loonsom wel met het percentage omzetverlies is vermenigvuldigd, moet er per saldo meer subsidie over deze loonsom worden terugbetaald dan in het voorschot aan subsidie was opgenomen. Artikel 7 van de Now-1 is dwingend geformuleerd en biedt geen ruimte om af te wijken van daarin voorgeschreven rekenmethoden.
10. De rechtbank stelt vast dat de minister de definitieve tegemoetkoming in de loonkomsten in overeenstemming met het eerste en tweede lid van artikel 7 van de Now-1 heeft vastgesteld.
Is de minister bevoegd om de tegemoetkoming in de loonkosten lager vast te stellen?
11. Omdat het hier om een subsidievaststelling gaat, is ook titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Onderdeel van titel 4.2 van de Awb is artikel 4:46.
Op grond van artikel 4:46, eerste lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vastgesteld, tenzij er sprake is van één van de in het tweede lid (limitatief) genoemde situaties. In die gevallen kan de subsidie lager worden vastgesteld.
De rechtbank stelt vast dat de minister noch in het primaire besluit noch in het bestreden besluit de wettelijk grondslag voor de lagere vaststelling heeft vermeld. In zoverre kleeft er dus een motiveringsgebrek aan de besluitvorming. De rechtbank komt hier later op terug.
Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister aangegeven dat de lagere vaststelling is gebaseerd op artikel 4:46, tweede lid, onder d, van de Awb (de subsidieverlening is anderszins onjuist vastgesteld en de subsidieontvanger wist dit of behoorde dit te weten, de d-grond).
12. De rechtbank is van oordeel dat de minister de d-grond als grondslag kon hanteren voor het lager vaststellen van de subsidie. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat bij het aanvragen van de subsidie en de vaststelling van (het voorschot op) de subsidieverlening uitgegaan wordt van diverse onzekere factoren. Zo moet een schatting van het omzetverlies gemaakt worden en wordt ervan uitgegaan dat de loonsom in de subsidieperiode nagenoeg gelijk zal blijven aan de loonsom in januari. Gelet op de snelheid waarmee de regeling is gemaakt en het belang bij een spoedige uitbetaling van de tegemoetkoming kon dat ook niet anders. Dit betekent wel dat de aanvrager zich moet realiseren dat het uiteindelijke subsidiebedrag lager kan worden vastgesteld als de loonsom lager wordt en/of het geschatte omzetverlies lager uitvalt. De rechtbank betrekt daarbij dat de minister in het primaire besluit van 23 april 2020 hierop heeft gewezen.
De minister is bevoegd om de subsidie op deze grondslag lager vast te stellen.
13. Het voorgaande betekent niet dat de minister de subsidie altijd lager moet vaststellen als de loonsom in de subsidieperiode lager is en het omzetverlies lager uitvalt. Het gaat hier immers om een discretionaire bevoegdheid. Bij de toepassing van de d-grond moet de minister een afweging maken tussen het belang van een juiste vaststelling van de Now-subsidie enerzijds en de gevolgen van een lagere vaststelling voor betrokkene anderzijds.
14. Op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel mogen de nadelige gevolgen van de lagere vaststelling en de terugvordering van de als gevolg daarvan ten onrechte ontvangen bedragen, niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in de uitspraak van 11 oktober 2022, in navolging van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022, heeft overwogen, is de ratio van het evenredigheidsbeginsel niet het tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodig nadelige gevolgen. Het gaat hierbij verder om een directe toetsing van een (bestreden) besluit aan het evenredigheidsbeginsel. Bij deze toetsing kunnen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van het (bestreden) besluit een rol spelen.
15. Hieruit volgt dat de minister bij het nemen van het bestreden besluit een belangenafweging had moeten maken. In het bestreden besluit is dit niet gebeurd. Aan het bestreden besluit kleeft dus nog een motiveringsgebrek.
16. Ten aanzien van de vraag of de belangen van eiseres zwaarder moeten wegen dan het belang van de minister overweegt de rechtbank dat de minister bij de totstandkoming van een subsidieregeling zoals de Now veel beslissingsruimte heeft. Bovendien is de Now-regeling het resultaat van een politiek-bestuurlijke afweging om werkgevers, die te maken hebben met een acute terugval in de omzet door vermindering van de bedrijvigheid door bijzondere omstandigheden, die niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend, zoals door het coronavirus, een tegemoetkoming te bieden in de loonkosten met het doel werkgelegenheid zoveel mogelijk te behouden. Het is verder een noodmaatregel waarbij een zeer groot aantal werkgevers op korte termijn duidelijkheid moest worden verschaft over de aard en de inhoud van de regeling. De regeling heeft daardoor noodgedwongen een generiek karakter waarbij niet steeds maatwerk kan worden geboden. Een en ander betekent dat de onderhavige toetsing minder intensief is.
17. Het doel van de Now-regeling is behoud van werkgelegenheid. Het middel daarvoor is werkgevers bij omzetverlies tegemoet te komen in de loonkosten. De subsidie wordt afgestemd op de feitelijk in de subsidieperiode gedaalde omzet en gemaakte loonkosten. En om werkgevers te stimuleren hun werknemers in dienst te houden, voorziet de Now-1 in de financiële prikkel, zoals hiervoor in overweging 9 is omschreven. In zoverre is het besluit geschikt en noodzakelijk.
18. Daar staat tegenover dat het bestreden besluit voor eiseres financieel nadelige gevolgen heeft omdat zij minder subsidie krijgt en een deel van het ontvangen voorschot moet terugbetalen. Er is echter geen aanleiding om in dit geval dit financiële nadeel als onevenwichtig te beoordelen.
Eiseres heeft in de maanden maart, april en mei 2020 in totaal € 32.958,- minder aan loonkosten gehad, omdat drie medewerkers uit dienst waren getreden. Een terugvordering van € 29.616,- is dan niet onevenredig nadelig te achten. Het nadeel voor eiseres dat zij een deel van het ontvangen voorschot moet terugbetalen, maakt in dit geval het bestreden besluit niet onevenwichtig. Daarbij heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat een deel van het omzetverlies dat eiseres heeft geleden in de subsidieperiode waarschijnlijk ook is te wijten aan het feit dat zij in die periode minder werknemers in dienst had.
Terugvordering van het te veel betaalde voorschot
19. Op grond van artikel 15 van de Now-1 kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt. De minister is dus bevoegd om te veel betaalde voorschotten terug te vorderen, maar is daartoe niet verplicht. De minister zal een afweging moeten maken en uit moeten leggen waarom tot terugvordering wordt overgegaan.
20. De minister heeft het te veel betaalde voorschot van in totaal € 29.616,- in zijn geheel van eiseres teruggevorderd. In het bestreden besluit is echter niet gemotiveerd waarom de minister het te veel betaalde voorschot geheel terugvordert. Aan het bestreden besluit kleeft dus ook op dit punt een motiveringsgebrek.
21. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat er wel een belangenafweging is gemaakt. Hij heeft het algemene doel van de Now-1 afgewogen tegen het individuele belang van eiseres bij het mogen behouden van het betaalde voorschot. Er wordt daarbij ook gekeken naar de financiële situatie van de onderneming.
22. De rechtbank is van oordeel dat de minister in dit geval tot de afweging mocht komen dat het te veel betaalde voorschot geheel moet worden terugbetaald. De rechtbank overweegt dat het doel van de terugvordering is gelegen in een goede besteding van gemeenschapsgeld. Omdat de subsidie op grond van de Now-1 moet toekomen aan de personen die het nodig en er recht op hebben en de minister het voor deze tijdelijke noodmaatregel beschikbare budget maar één keer kan besteden, moet er zorgvuldig worden omgegaan met de besteding hiervan. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een gerechtvaardigd doel. Daar komt bij dat eiseres niet heeft gesteld dat zij door de terugvordering in financiële problemen komt. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat zij het bedrag van € 29.616,- inmiddels heeft terugbetaald. De terugvordering van het te veel betaalde voorschot is dus in overeenstemming met het doel van de Now-1, en ook noodzakelijk en evenwichtig.
Gevolgen motiveringsgebreken
23. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft geconstateerd, kleven er meerdere motiveringsgebreken aan het bestreden besluit: in het bestreden besluit is geen wettelijke grondslag vermeld en ook de belangenafwegingen voor wat betreft de lagere vaststelling van de tegemoetkoming en de terugvordering zijn niet in het bestreden besluit opgenomen.
De rechtbank is echter tot de conclusie gekomen dat het bestreden besluit op de inhoud niet hoeft te worden vernietigd. Eiseres is door de motiveringsgebreken niet benadeeld. Zij heeft in beroep geen gronden aangevoerd die zien op deze motiveringsgebreken. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de motiveringsgebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.